Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 383 De vogels van den GrootvizierGa naar margenoot+Dit is natuurlijk een geheel andere kant van de Arabische quaestie. Wij zaten in de schaduw van de tent van Hamid Pasja El-Wadi, in het Kamp van SidnaGa naar voetnoot1) Abdallah. Ik houd van Transjordanië. Ik heb iemand gekend, die altijd woonde aan den rand van Amsterdam. Hij kon niet anders. Hij had zijn werk in de stad. Maar hij hield van een ver gezicht. Vroeger zou ik hebben geschreven: ‘Hij kon niet leven zonder een ver gezicht.’ Maar dat is niet zoo. Men kan leven zonder alles. Hij woonde dan aan den rand van de stad. En als de stad werd uitgelegd, verhuisde hij weer. Wij wonen hier aan den rand van de beschaving. En wij hebben soms lust maar weder te verhuizen, omdat de beschaving weer een streepje is uitgelegd. De elementen van onze beschaving zijn: luidruchtigheid, electriciteit, de opera, chauvinisme en auto's. De mooie, Arabische, paarden verdwijnen. De kameelen, de ezeltjes, de witte en zwarte kudden langs de bergen. Het gaat alles verloren. Ook in Transjordanië varen de auto's langs de wegen. Maar het leven is er toch nog heel wat rustiger. Er is nog het beleven van verbeeldingen, die wij tot dusverre alleen uit de gedichten kenden: de keerende kudde, het avonddal, de brekende bron, de beek. Al deze symbolen komen bij Dichters voor, die misschien nooit een kudde, een dal, een bron, een beek hebben beleefd. Dat hindert niet. Wij spreken óók wel in woorden, waarvan wij de oer-beteekenis niet weten. Als men dan plotseling in Transjordanië zijne symbolen tegenkomt: de kudde, het dal, de bron, de beek, welk een verbazend wonder is dat dan! Ook de tent. Ook de schaduw van de tent. En het wasschen van de vermoeide voeten. De kleine Mohammed brengt schalen met water. Zachte doeken en roode moorsche muiltjes. ‘Mijnheer is tevreden...mijnheer glimlacht’ zegt de kleine Mohammed. ‘Wascht uwe voeten’, zeide Abraham tot de Engelen Gods, die hem bezochten in de eikenbosschen van Mamré.
‘Uw land is een héél goed land,’ zegt Hassan Khalid Pasja Aboe el Hoeda. Hij is de Grootvizier van Sidna Abdallah en hij is in Europa geweest. Wel niet in Holland. Maar hij weet toch, dat Holland een goed land is. Het zou trouwens volstrekt niet passen van het Land van een uwer vrienden te zeggen, dat het niet een goed land is. ‘Er zijn in uw Land zoo mooie vogels, die zoo héél mooi zingen,’ zegt de Grootvizier. ‘Ja,’ zeg ik peinzend. Men spreekt eenen Grootvizier niet tegen. Men moet niemand tegenspreken. Het is inspannend. En het Leven duurt er niet langer of korter om. Zoo mooie vogels. Die zoo héél mooi zingen. Welke? ‘Wij hebben véél mooie vogels, die heel mooi zingen, o, Hassan Pasja,’ zeg ik dus: ‘welke bedoelt gij? Hoe heten ze in het Fransch?’ Want de Pasja is opgevoed in eene goede school in Konstantinopel. ‘Canard,’ zegt Hassan Pasja: ‘zij heeten canards..... ik zou héél graag een paar willen hebben.’ ‘Canards,’ heb ik reeds uitgeroepen ‘Hassan Pasja, dat zijn groote, domme vogels...... zij hebben geen verstand..... zij zingen niet.... zij schreeuwen.... zij leven in het water.’ ‘Dat zijn andere,’ zegt de Pasja teleurgesteld ‘kleine, mooie vogeltjes.... in kooitjes.’ ‘Welke kleine?’, vraag ik in de schaduw van de tent van den Emir. ‘Geel,’ zegt de Pasja. Dan schrijf ik eenen brief aan een groot en goedhartig Man in de groote en goedhartige stad Amsterdam. Hij heeft geheele handelsvloten in zijne hand. En hij heeft Sara, de Barones en Samoecha, die hier de room van Holland zijn, gratis van Amsterdam naar Jaffa laten vervoeren. Is het mogelijk, terwille van de diplomatieke betrekkingen tusschen Nederland en Transjordanië, dat een goedhartig kapitein twee kanarie-vogeltjes met een kooitje eromheen, medeneemt voor den Grootvizier van Sidna Abdallah? Het antwoord komt per keerende. De kapitein van de ‘Vesta’ brengt een kooitje met drie mooie kararie-vogeltjes, twee mannetjes en een wijfje. Wij moeten ze uit Jaffa laten halen. Kooitje en vogeltjes zijn een geschenk van de Nederlandsche handelsvloot aan den Grootvizier. Hij is juist hier, voor Regeeringszaken, met het Gouvernement van Palestina. 's Morgens vroeg, vóór de Regeeringszaken begonnen zijn, drinken wij kleine kopjes koffie in den tuin van Bristol. De post is gekomen. ‘Hassan Pasja’, zeg ik ‘de vogels zijn reeds onderweg.... ik heb een brief’. Wie zal ze gaan halen? Ik zelf. Maar als de ‘Vesta’ des Zaterdags op de reede komt, zal Abdoel Salaäm gaan.
Nasibi! Mijn lot. Het is van Allah. En het ware dus dwaasheid erover te klagen Maar de ‘Vesta’ wordt juist des Zaterdags op de reede van Jaffa verwacht. Jammer! Het is zoo luchtig varen, wanneer de zee licht is, van den wal van Jaffa naar het schip, dat buiten op de reede ligt. De roeiers weten het precies tusschen de rotsen door. Het lijkt op gevaar, en men weet toch, dat het niet gevaarlijk is. Van het schip ziet men Jaffa liggen, hoog op zijn rotsen. Nasibi! Des Zondagavonds komt Abdoel Salaäm thuis. Hij heeft de vogeltjes bij zich. En ook het kooitje heeft hij niet vergeten. Maar overigens! De ‘Vesta’ is niet des Zaterdags aan de reede gekomen, maar des Zondags. En een zee. En een wind. En een water. Hij, Abdoel-Salaäm, de Dienaar des Allerhoogsten, heeft er niet aan gedacht aan boord te gaan. Hoe zou hij durven. Maar de kapitein, die een onbevreesd man is, heeft de vogeltjes aan wal gebracht. ‘Zij zijn moede’, ‘zij zingen niet......morgen zullen zij zingen.’
Van de vogels van den Grootvizier tot de koe van Samoecha is niet verder dan van Amman, de hoofdstad van Transjordanië, naar de Poorten der Gerechtigheid. Weten onze Hollandsche vrienden wel, dat de Poorten der Gerechtigheid een der beste ziekenhuizen voor de armen van dit Land zijn? Weten zij wel, dat het mede door Holland is gesticht. Verleden week heeft men in het hospitaal den sterfdag herdacht van den Amsterdammer R. Akibah Lehren, één der stichters, die ook een der Pekidiem en Amarcaliem van Amsterdam was.Ga naar voetnoot2) Maar daarover heden niet. Daar is bijvoorbeeld de Barones, Zij heeft te samen met haar dochtertje Zariefa honderd Pond gekost. Natuurlijk, dat het Hospitaal geen honderd Pond heeft. Dan was 't een Bank. Twee vrienden van het Hospitaal hebben de honderd Pond voorgeschoten en de Barones heeft dat met de melk afbetaald. Na het Paaschfeest is de Barones tot ons gekomen. En nu is zij reeds het geheele vrije eigendom van de Poorten. Er is een maand geweest, dat zij, na aftrek van de kosten van voeding, voor zeventien Pond melk heeft gegeven. Dat wil zeggen men heeft haar de melk natuurlijk afgenomen. Maar onze taak is menschlievend en de melk is hier nu, vóór den regentijd, op haar duurst. Vijftig of zestig cents per liter. Op het oogenblik geeft de goede Barones nog twaalf, dertien Liter per dag.
‘Laten wij haar maar koopen,’ heeft de dokter gezegd ‘zij zal juist kalven, als de melk op zijn duurst wordt.’ ‘Héél mooi,’ heb ik gezegd: ‘maar er mankeert nog dertig pond. Waar zal ik ze vandaan halen?’ Dit ging niet over de Barones, maar over de Koe van Samoecha. Gij herinnert u het kleine meisje, dat hier in het hospitaal is geboren. Haar moeder is gestorven. En haar vader is in het gedrang des levens zoek geraakt. De dokter kan haar niet voor niets maar altijd in het ziekenhuis houden. Met een koe wordt het dadelijk anders. Een koe geeft hoopen melk. Daarvan krijgt Samoecha dan één Pond per maand op de Bank voor bruidschat. Twee pond wordt maandelijks bewaard tot er honderd pond is om een nieuwe koe te kunnen koopen, wanneer er met Samoecha's koe iets gebeurt. En de rest is voor het hospitaal voor kost, inwoning en huiselijk verkeer van Samoecha. Ik heb dit verstandige plan reeds meermalen uiteengezet. En goedhartige lezers hebben reeds zestig pond gegeven. En nu konden wij ineenen eene goede Hollandsche koe koopen, pas ingevoerd. Geëxamineerd en geslaagd voor het Stamboek. In de blijde verwachting van haar derde kalf. Zij kostte vijf-en-negentig Pond. Maar de goedhartige heer van de handelsvloot heeft daarvan ruim acht Pond, die voor de vracht waren betaald, teruggegeven. Blijft nog vijf-en-twintig pond schuld. Er moeten nog wel vele goedhartige lezers zijn, die ons willen helpen. In het vertrouwen daarop hebber wij de koe gekocht en haar Samoecha genoemd. Zij, althans heeft ons vertrouwen niet beschaamd en zij heeft ons een mooi, bont, koekalfje geschonken. Het had ook een stiertje kunnen zijn.
Het leven is klein. En ook dit is weder niet groot. Maar 't is aardig. Voor de verzorging van de koeien heeft de dokter eenen ChaloetzGa naar voetnoot3) genomen, die uit Polen afkomstig, door de Nederlandsche Chaloetz-Vereeniging in Holland is opgeleid voor landbouw en veeteelt. Ook in het weeshuis van den heer Goldsmit is een Hollandsche chaloetz werkzaam. Het zal den leden en begunstigers van de Chaloetz-Vereeniging zeker genoegen doen te weten dat men in het Weeshuis zeer ingenomen is met zijnen chaloetz. Die in de Poorten der Gerechtigheid is nog kort werkzaam. Maar tot dusver gaat alles goed. En het kalfje van Samoecha, dat toch ook een stiertje had kunnen zijn, is een mooi koekalfje geworden. Wij zijn allen blij, dat een van de Hollandsche chaloetziem zoo goeden arbeid heeft gevonden in de Poorten der Gerechtigheid. Zij, die voor de koe van Samoecha hebben gegeven, hebben dat mogelijk gemaakt. Wanneer ik des Vrijdagmiddags ten gebede kom uit de stoffige, haastige, stad, in de Poorten der Gerechtigheid, dan voel ik, hoe rustig en gelukkig in zijn gestadigen arbeid de jonge chaloetz kan zijn. Maar misschien voelt hij het niet. Men wil altijd wat anders. En dat is de drijfkracht van het Leven. Tusschen middag- en avondgebed loopen wij in de groote laan langs het Huis. Wij spreken Hollandsch of Hebreeuwsch. Net waar het uitkomt. Zonder voorkeur. Zonder onwil. Natuurlijk weg.
Met zoo een koe op stal is alles mogelijk. Samoecha is nu zeven jaar. ‘Laten wij zeggen, dat zij trouwt als zij achttien is, dan heeft zij meer dan honderd dertig pond en de rente’ zegt zuster Selma. Alles van ééne koe. Zuster Selma, die over Samoecha waakt, vanaf haar eersten dag, zal ook eenen goeden man voor haar zoeken. En Samoecha zal gelukkig zijn. De buurvrouw van de moeder van onze Salga heeft het voorspeld. En die weet het. Want zij is de moeder van tweelingen. En die worden hier verondersteld veel verstand te hebben. Wanneer men ziet, hoe voortreffelijk Palestina wordt geregeerd, zou men haast gelooven, dat ook onze Hooge Commissaris eene moeder van tweelingen is. En de dieven! Daar moeten wel moeders van drielingen onder schuilen. Verleden week hebben ze zelfs eenen aanval op de Poorten der Gerechtigheid gedaan. Met de kennelijke bedoeling ons te berooven van Samoecha en van de Barones. Jaäcoub, de Arabische nachtwachter, heeft de dieven gehoord en de dokter heeft het hoofd van Jaäcoub verbonden. Jaäcoub is natuurlijk de held van den Zaterdag geweest. Want als de dieren de groote Samoecha hadden gestolen, waar zou dan de bruidschat van de kleine Samoecha gebleven zijn! En dan die andere dieven, die wisten, dat een auto met vijftienduizend Syrische goudstukken op weg was van Beyrouth naar Jeruzalem en die de gouden auto opvingen, uitschudden en er met hun eigen auto van doorgingen. En in de politie zijn geen moeders van tweelingen. |
|