Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendI.Onze Joodsche Feesten hebben bij onze Arabische neven allen hun eigen namen. Het Purimfeest heet natuurlijk Aïd es Sukkar, het Paaschfeest Aïd el Ftiere, het Loofhuttenfeest heet Aïd el Arische, omdat een loofhut nu eenmaal Arisch heet. Maar welk van onze Joodsche Feesten heet Aïd ed Djzadsje: het Feest van de Kippen? Dat is de Groote Verzoendag. Omdat hier nog standvastig het gebruik is bewaard gebleven van een kip ‘kapores’ te slaan op den dag voor den Grooten Verzoendag. Met zooveel Joodsche litteratuur in de Nederlandsche litteratuur is het natuurlijk iedereen bekend, dat de Joodsche vertaling van Verzoendag Jom Kippoer is. De stam K.P.R. beduidt ‘verzoenen’. Dezelfde stam vindt men ook in het woord ‘kapores’. Dat is de slordige uitspraak van de Ashkenasische Joden, die onze Salga verachtelijk ‘Schknazen’ noemt. En wee den Schknaas, die tegen etenstijd den dokter komt storen. Trouwens, ook de Sephardiem, die veel fraaier Hebreeuwsch sprekenGa naar voetnoot1) en ‘kaparoth’ zeggen, hebben niet het recht den dokter te komen storen als het etenstijd is. Dat recht hebben alleen de Oerfalies, de Joden uit Oerfa, dat volgens Salga het Bijbelsche Ur-Kasdim is, de geboorteplaats van Aboena IbrahîmGa naar voetnoot2). Er zijn natuurlijk weer dwaze menschen, die het beter weten dan onze Salga en die beweren, dat Edessa het Bijbelsche Ur-Kasdim is. Maar deze menschen zullen wijs doen ver uit de buurt van Salga te blijven. De Oerfalies hebben van alle Joden natuurlijk het meeste verstand. Zij worden op zijde gestreefd, maar niet geëvenaard, door de Galeppies, die uit Aleppo gekomen zijn. De Koerdische Joden hebben weder volstrekt geen verstand. Over die uit Sarmoekie en de Schknazen moet men zwijgen. De dokter is geen Schknaas maar een AllemanieGa naar voetnoot3). Zijn verstand evenaart dat der Oerfalies. Uit het voorgaande zal ieder begrepen hebben, dat ook onze Salga uit Oerfa is. En men begrijpt nu ook, dat het ‘kaparoth’ slaan van kippen iets met ‘verzoening’ te maken heeft. | |
II.In de sentimenteele Jiddische litteratuur van Oost-Europa vindt men vele verhalen over de kippen, die met zorg worden gekweekt tot aan den Grooten Verzoendag en die dan als zoenoffer worden geslacht. Het zieke jongentje, voor wien de mooiste, witte kip bestemd is, heeft zich zeer aan zijn kip gehecht. Hij is héél bedroefd, dat de kip zóó plotseling verdwenen is. En hij sterft van verdriet of aan iets anders. Wat wij trouwens allen doen. En dit is nu het ‘kaparoth’ slaan van de kip. De dag vóór den Grooten Verzoendag koopt ieder zich een kip, neemt die in de rechterhand en spreekt daarbij een gebed van schuldbelijdenis uit. Dan wordt de kip over het hoofd gezwaaid en men zegt: ‘Dit is mijn zoenoffer, dit is mijn plaatsvervanger. Deze kip zal worden geslacht. Maar ik moge behouden blijven en leven tot in lengte van dagen’. De kip wordt geslacht. Maar men mag ze niet eten vóór men haar heeft uitgelost en haar waarde in geld onder de armen heeft verdeeld. De kip weet dat natuurlijk niet. Kippen weten weinig. Zelfs dat niet. Bij het kaparoth-slaan kijken zij meestal heel onnoozel uit hun groote, ronde oogen. En wanneer iemand héél onnoozel kijkt, dan zeggen wij: ‘Hij kijkt als een kip bij het kaparoth-slaan’. | |
III.De fellachenGa naar voetnoot4) hebben weder veel verstand. Zij weten precies, wanneer de tijd van het Feest van de Kippen gekomen is. Zij zenden hunne vrouwen naar de stad met manden vol. Want ze zijn natuurlijk veel te verstandig om een zóó nederigen arbeid zelf te doen. Langs alle landwegen ziet men de vrouwen gaan in vasten wiegelgang, de zware manden op het hoofd. En zooals zij wiegelen, zóó wiegen de kippen mede, die met saamgebonden pootjes dicht tegen elkander gedrukt, in de platte, open manden zitten. Die van Hebron brengen de kippen in de Stad op ezeltjes in groote, vierkante korven. Aan iedere zijde van het ezeltje een. Overal ziet men dan de kippenverkoopsters zitten. Het meest natuurlijk in het groote gewelf, dicht bij het lieve Specerijenstraatje, waar ook groenten, vruchten en eieren worden verkocht. Maar ook overigens, in alle hoeken en holletjes, waar maar schaduw is, zitten de vrouwen met hare kippenmand. Zij zeggen niets. Het is onnoodig. Want zelfs die uit Sarmoekie weten, dat de vrouw de kip verkoopt en niet de kip de vrouw. Zij weten óók, dat men tegen het Feest van de kippen niet afdingen kan. De kippen zijn zich van haar waarde welbewust. | |
IV.Vooral de witte kippen worden duur. Een zwarte kip is natuurlijk voor het kaparoth slaan volkomen ongeschikt. Zwart is de kleur des Doods. En Salga zou voor geen geld ter wereld kaparoth-slaan met een zwarte kip. Laat Esther dat doen, de kookster van het Ziekenhuis. Zij kan lezen en schrijven. Maar dat is dan ook alles. Zij kan geen koessa uithollen, vullen met rijst en dan stoven in olie. Zij kan geen visch bakken met uien. Wat zijn haar boombladeren gevuld met rijst en gehakt vergeleken met de boombladeren van Salga gevuld met rijst en gehakt? Zij twist met Salga van af den dag na den Grooten Verzoendag. Ieder jaar, den dag vóór den Grooten Verzoendag sluiten zij vrede. ‘Esther’, zegt Salga dan héél deemoedig: ‘ik ben schuldig... ik heb uw soep belasterd, uw gehakt en uw rijst... gij zijt een goede kookster... maar ik kan niet koken.’ Het is een zwaar oogenblik voor onze Salga. Maar ze moet er door heen. ‘RabnaGa naar voetnoot5) wil het’, zucht Salga. Wij zorgen wel, dat zij een witte kip krijgt. En wij plagen haar ieder jaar met eene goedhartigheid, die ieder jaar één jaar ouder en vervelender wordt. ‘Salga’, zegt de dokter: ‘ik heb een prachtige, zware kip voor u gekocht.’ ‘Allah zegene u’, zegt Salga. Want zij spreekt Arabisch, al is het dan niet gansch klassiek en niet van Hebreeuwsche en Spanjolietsche mengsels vrij. Zij zegt dus ‘Allah’. ‘Het was de zwaarste kip van de geheele markt’, gaat de dokter voort. ‘Dan hebben wij twee dagen soep’, zegt Salga, die uit Oerfa komt. ‘Maar 't is een zwarte... een pikzwarte’, zegt dan de dokter. Hij heeft het verleden jaar ook gezegd. ‘Een zwarte kip’, roept Salga: ‘moet ik kaparoth-slaan met een zwarte kip... heb ik daarvoor het heele jaar bij u gewerkt...koken, schrobben en de wasch... een zwarte kip.’ ‘Salga,’ zeg ik dan weder precies even vervelend als verleden jaar: ‘de dokter meent het niet. De dokter schertst... er is een groote, witte kip voor u.’ | |
V.Ook de patiënten, boven in het ziekenhuis, slaan kaparoth. Voor de kleine kinderen en voor de zeer zieken doet de dokter dat zelf. Het is niet noodig voor elken zieke een eigen volledige kip te nemen. Men kan dezelfde kip wel eenige malen gebruiken. Mits men iedere maal iets voor de armen afzondert. Gelijk geschreven staat: ‘Liefdadigheid redt van den Dood’. Voor Samoecha koopen wij met vereende krachten een bruine kip met witte vlekjes. Voor de kleine Boelissa een parelgrijs kuikentje. En voor den kleinen Izak, dien wij natuurlijk Jitzchak noemen. Ach, wij dragen er allen aan bij. En het wordt een mooie, witte kip, van vreemde smetten vrij. Maar wij vreezen toch wel, dat zelfs een witte kip niet tegen een aangeboren hartgebrek op kan. Het arme jongetje Jitzchak is uit Jaffa gekomen in de Poorten der Gerechtigheid. Zijn adem is bezwaard. Hij wil niet liggen. Hij wil niet zitten. Hij wil maar staan. Maar het heele kleine lijfje is opgezwollen. De beenen zijn zwaar. Onbeweeglijk. Hij staat, zwaar-ademend, in een hoekje van de kinderzaal bij de deur, waar de frissche lucht gaat, tot hij van moeheid nedervalt. Hij slaapt, het zware, gezwollen hoofd op zijn arm, staande. Hij kan de doffe, dikke oogen niet meer openhouden. Hij spreekt niet meer. Eenmaal hebben wij hem, half in slaap en droom, hooren mompelen: ‘Ik ben een goed kind... ik ben een goed kind’. En daarmee troosten wij hem dan: ‘Jitzchak’ zeggen wij: ‘gij zijt een goed kind... gij zijt altijd een goed kind geweest... ook te Jaffa waart gij altijd een goed kind.’ ‘Ik ben een goed kind,’ murmelt hij. Hij ziet er zóó wonderlijk uit. En in onze lieve, troostende woorden, gaat iets glijden van spot. Hij voelt het niet. Maar wij gevoelen het. Zóó is het Leven en zóó is de Dood. ‘Zuster, zeggen wij: ‘Jitzchak is een goed kind.’ ‘Ja’, zegt de Zuster: ‘zóó goede kinderen zijn zeldzaam... wij hebben er maar één.’ Het kind is veroordeeld. Hij weet niets. Hij wil niets. Hij zegt alleen: ‘Ik ben een goed kind.’ | |
VI.Een salaris kunnen de arme Amsterdamsche Pekidiem en AmarcaliemGa naar voetnoot6) hunnen vertegenwoordiger in Jeruzalem niet betalen. Hij verdient het trouwens niet. Met den sleutel van de Poorten der Gerechtigheid, die onder de hoede van de Pekidiem staan, is hij reeds goed betaald. Maar dien sleutel heeft hij dan ook. ‘Denk er aan’, heeft de dokter gezegd: ‘Dinsdagavond na het avondgebed, kaparoth-slaan.’ In de woonkamer van den dokter zijn wij dan met ons vijven. De dokter. En Salga, dat de Vredelievende beteekent. En Hare zuster Mozal, dat natuurlijk Geluk beteekent. En hare nicht, die Simcha heet, beteekent natuurlijk Vreugde. Er zijn vijf kippen. Geen enkele is zwart. Die van Salga is zuiver wit en vet. Twee eigenschappen, die alleen voor veel geld samen gaan. Terwijl de dokter zijn kaparah slaat, bedenk ik ineens, dat in het kaparah-gebed eigenlijk niet gesproken wordt van een kip. De bescheidenheid verbiedt mij het te zeggen. Maar de eerlijkheid gebiedt het mij: er staat: ‘haan’. En dit beseffend heb ik een droevig en huiveringwekkend visioen. Een onaangenaam mensch (niet uit den Haarlemmerhout), die vaardig is in het schrijven van Ingezonden Stukken, heeft mij bij kop en achterpooten genomen. Hij zwaait mij over zijn hoofd. Hij zegt: ‘Deze Haan is mijn zoenoffer. Deze Haan wordt geslacht, maar ik moge behouden blijven en leven tot in lengte van dagen.’ Dan krijg ik den eersten prijs, die door verstandige menschen is uitgeloofd voor de geestigste woordspeling op mijnen naam. Maar ik heb er niet veel aan. Want de kippenslachter komt al in de deur. Ik grijp de tafel.... ‘Wat is dat?’ roept de dokter, ‘waarom loopt u ook altijd..... hebt u weer paard gereden?’ ‘Het is niets,’ zegt Salga, die al twintig jaar de huishouding hij den dokter doet: ‘Ik zal koffïe maken....koffie, altijd zwarte koffie.’ ‘Het is niets,’ zeg ik ook. Maar het was wel iets. Het was héél angstig. Maar 't is voorbij. De dokter heeft de witte kip van Salga ter hand genomen. Hij zal het Verzoeningsgebed uitspreken in de tweede persoon vrouwelijk enkelvoud. Want toen Salga jong was (het is lang geleden!) waren scholen in de geboorteplaats van Aboena Ibrahim nog niet bekend. |
|