Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 367 Twee paar kousen, twee onderbroeken, twee rokken, twee onderlijfjes en een mooie lap goedGa naar margenoot+ | |
I.Sir Herbert Samuel is niet vermoord. Hij is naar Engeland vertrokken. En er zijn natuurlijk weder vele geruchten in de lucht, dat hij als H.C. aftreden zal. Het Congres van de nationalistische Arabieren is afgeloopen. De Wahabis plagen den Emir Abdullah. De Emir schiet hen dood, en het Arabisch-Engelsche tractaat is nog altijd niet geteekend. Maar de schatten voor het oude vrouwtje Rosenfeld zijn aangekomen. Een goede gever uit Holland heeft ze gezonden. Wij zeggen het mijmerend: ‘twee paar kousen, twee onderbroeken, twee rokken, twee onderlijfjes en een mooie lap goed’. Er is trouwens nog meer gekomen: een mooie lap cheviot voor de jongens van het weeshuis en fijn graslinnen voor het ziekenhuis: ‘De Poorten der Gerechtigheid’. ‘Mooi breed,’ zegt zuster Selma in een liefdevolle verteedering, ‘gaan fijne beddelakens uit.’ ‘Jawel,’ zegt de dokter: ‘maar dan is het ook op.’ En dit is de groote moeilijkheid. De zuster beweert, dat men een lap graslinnen niet tegelijk kan verknippen tot fijne beddelakens en tevens bewaren voor nóg kwadere dagen. De dokter beweert, dat dit wel kan. Wat zullen wij in deze omstandigheden anders doen dan het oordeel vragen van de Palestina-specialisten onder de lezers van het ‘Handelsblad’. Kan het of kan het niet? | |
II.Op de schatten van het vrouwtje Rosenfeld komt twintig piasterGa naar voetnoot1) inkomende rechten. Het is héél onrechtvaardig. Maar het is zoo. Zij, de oude Mirjam, kan dit natuurlijk niet betalen. De regeering geeft geen crediet. De Turksche regeering was veel verstandiger en verkocht postzegels op crediet voor bedelbrieven met een voorrecht op de opbrengst. Maar dan besluit de goedhartige vertegenwoordiger van de Amsterdamsche Pekidiem en AmarcaliemGa naar voetnoot2), de klerk R. Israël gehoord en in gemeen overleg met R. Josua dat deze twintig gewichtige piasters zullen worden betaald uit de leege kas van het Fonds voor behoeftige Wetgeleerden. Dit is billijk. Want dit is de grondslag van de Joodsche Wet: ‘Bemin uw naaste als uw zelven’. En is de oude Mirjam Rosenfeld niet onlangs, in de hitte, van de Pekidiem-huizen met een pannetje melk gegaan heelemaal naar de Zevenburger huizen, waar de oude Rivke David woont. Ieder, die het hart op de rechte plaats draagt, weet hoe ver de Pekidiem-huizen van de Zevenburger huizen af zijn. Bij het Italiaansche Ziekenhuis is de oude Mirjam gevallen. Het pannetje is gebroken. Zij had het bij Silberstein gekocht. En bovendien was het een steenen pannetje. Den volgenden dag is Mirjam weder met een ander pannetje, met andere melk, naar dezelfde oude Rivke getrokken. Ja, deze Mirjam is een Wetgeleerde. Wij vreezen geen Ingezonden Stukken. En wij besluiten deze twintig piasters dus te betalen uit het Fonds voor de behoeftige Wetgeleerden. Wij schieten ze voor uit het Fonds voor zwakke kraamvrouwen, dat toch een tekort heeft. | |
III.Wanneer nu de wereld zóó ver gevorderd is, dan zenden wij R. Jankele naar Mirjam, om haar te verwittigen, dat zij verwacht wordt onder de luchtige veranda, die hier weidsch ‘bureau van de Amsterdamsche Pekidiem’ heet. Om reden, dat haar, Mirjam Rosenfeld: ‘eppes is zugekommen’. O, wonderlijke woorden. Ik ben geen dichter, al lees ik af en toe Jacques Perk en ben Holland niet vergeten. Maar ik voel de poëzie der woorden: ‘es is dir eppes zugekommen’. Al de bewoners van de Pekidiem-huizen zijn arm en zij zijn vroom. Velen hebben familie en vrienden in Amerika, waar de menschen rijk zijn. En af en toe komt hun, door bemiddeling van de Pekidiem ‘eppes zu’. Dan moeten zij driemaal hun naam schrijven. Die heet natuurlijk: ‘gasmanen’Ga naar voetnoot3). Eenmaal op een briefje voor den goeden gever. Eenmaal op een briefje, dat naar Amsterdam, die mooie, rijke stad, gaat. En eenmaal op een briefje, dat hier blijft. Wanneer nu de oude Mirjam hoort, dat haar ‘eppes is zugekommen’, komt zij dadelijk. Het is héél plechtig. ‘Mirjam Rosenfeld,’ zeggen wij, ‘es is dir eppes schönes zugekommen - - twee paar kousen, twee; onderbroeken, twee rokken, twee onderlijfjes en een mooie lap goed.’ ‘Voor mij?’ zegt Mirjam, bevend ‘alles voor mij- - Geloofd zij de Naam- - geloofd zij de Naam. ? ? haschgoge peroties - ? haschgoge peroties’Ga naar voetnoot4). ‘Wij hebben ook nog twintig piaster betaald - - voor de Regeering,’ zegt R. Israël. En dan worden wij overmoedig. Het is zoo een mooi lapje goed. En het is zeker vele jaren geleden sinds het oude vrouwtje Rosenfeld waarlijk een nieuw japonnetje heeft gehad. Het hooge woord is er uit, vóór wij het ten volle beseffen: ‘Frau Rosenfeld, zegt de juridische adviseur van de Pekidiem: ‘wij zullen ook het maakloon voor uw japonnetje betalen.’ | |
IV.Maar alle Pekidiem hebben hunne keerzijde. Wanneer het vrouwtje Rosenfeld in den droom van haar geluk vertrokken is, komt R. Jankele. Hij heet natuurlijk Jacob Jecheskiël Rosenthal. Maar omdat zijne familie uit Danzig is gekomen, noemen wij hem R. Jankele Danziger. Hij is de onderopzichter van de Pekidiem-huizen. Hij staat in rang onder R. Josua, maar boven den Marokkaanschen Hadj. Zijn salaris is een half pond per maand, benevens het recht van middagdutje in een leeg magazijntje, waar het koel is. Hij is de man van het lijdelijk verzet en van de aanvallende verdediging. Zijn leeftijd is ongeveer tachtig jaar. Hij bewaart den sleutel van de buitenpoort en als hij in een booze stemming is, vergeet hij de poort te openen en verliest ons den sleutel. Als dan het oude vrouwtje Rosenfeld naar Rivke gaat, moet zij een héél eind omloopen. Hij is doof voor vermaningen, en hoort alles wat niet voor hem bestemd is. Zijne voeten zijn snel, wanneer er eppes voor hem zugekommen is. Maar héél traag, wanneer er een boodschap moet worden gedaan. Wij hebben vele grieven tegen hem, en dus komt hij met grieven tegen ons. ‘Ben ik een oud man, of ben ik geen oud man?’ zoo opent hij het gevecht. ‘Een oud man - - R. Jankele - - maar de buitenpoort - -’ ‘Vergeving, heer,’ zegt R. Jankele met een schijnheiligen deemoed: ‘wij zullen straks spreken over de buitenpoort - - de Gemarah zegt, dat er orde moet zijn in alles - - heeft R. Josua het recht om mij te beletten des middags te slapen in het magazijntje?’ Dit is een rechtsvraag. En dien slag winnen wij dus. ‘R. Jankele,’ zegt de juridische adviseur: ‘het recht om des middags in het magazijntje te slapen is niet een deel van uw salaris - - het is een gewoonte? en geen gewoonterecht - - het is een gunst - -’ ‘Wat zegt mijnheer?’ vraagt R. Jankele met een groote, doove stem. R. Israël neemt het over: ‘Mijnheer zegt, dat wij u een piaster zullen afhouden, van de chaloekaGa naar voetnoot5) ieder maal, dat de buitenpoort des morgens na zessen nog gesloten is en twee shilling als gij den sleutel verliest- -’. ‘Ik ben van Kolel Hod’Ga naar voetnoot6) zegt R. Jankele trotsch en dreigend. In het Hollandsch: ‘Romanus civis sum’. | |
V.In de luchtige veranda, die hier nog altijd weidsch het bureau van de Pekidiem heet, zijn wij nu aan het werk gegaan. Er zijn vele zaken te regelen. Er is een huis in Safed en een huis in Hebron, waarop de Pekidiem rechten hebben, die door onverstandige menschen worden bestreden. Er is een apotheker in Jaffa, die den Pekidiem geld schuldig is en daarom een vordering wil instellen tegen hen. Er is een Hongaarsch kunstenaar, die den mooien naam Seelenfreund heeft verwisseld voor den naam Jedidjah, wat hetzelfde beteekent. Hij wil machines overnemen, die den Pekidiem uit oude jaren toebehooren. Wij voeren een eindelooze briefwisseling met de Regeering over vrijstelling van grondbelasting voor de Pekidiem-huizen en met eenen ingenieur van den Jeruzalemschen gemeenteraad over gratis waterverschaffing. Hij wil twee liter geven per dag en per persoon. Er is groot watergebrek. ‘Wascht die heer zich wel eens?’ informeert Doar Hajom belangstellend en kwaadaardig. Wij probeeren van den Public Custodian geld los te krijgen, dat den Pekidiem toekomt van de Duitsche Bank. De Public Custodian, die een verstandig man is, probeert zijnerzijds geld los te krijgen van de Pekidiem. Wij dreigen een schuldenaar, die zes en zeventig piaster wil betalen voor eene leening van twee Turksche Ponden. Er komen ook vele brieven om steun. Menschen, die een bijdrage vragen om naar Hebron te reizen, waar de lucht gezond en koud is. Of naar de warme baden van Tiberias. Vrome, maar arme wetgeleerden vragen een bijdrage om hunne dochters te kunnen uithuwelijken, wat een heilige plicht is. Wij krijgen brieven van menschen, die naar het buitenland willen, omdat hier geen brood is. Of van menschen, die een bloedverwant hier willen laten komen. Wij lezen deze brieven met belangstelling en welwillendheid en wij antwoorden met belangstelling en welwillendheid, dat er geen geld is. Er is deze maand voor héél weinig menschen ‘eppes zugekommen’. Wij voelen ons wel arm en wel verlaten. Maar de schatten van vrouwtje Rosenfeld zijn ons een groote troost. ‘Zij was zóó gelukkig met haar japonnetje,’ zeg ik peinzend. ‘In de Warschauer huizen woont een naaister, die het maakt voor twaalf piaster,’ zegt R. Israël, een groot en practisch man. | |
VI.Wij hebben, gelijk ons dat past, alle aanvragen afgewezen. Maar bij den brief van Rivke Rahabi aarzelen wij toch. Het is een moeilijk geval. Deze Rivke is een jonge, Jemenietische weduwe, die kinderloos is achtergebleven. Zij kan nu weder trouwen met eenen braven Jemenietischen ambachtsman. Maar daarvoor moet zij eerst chalietzah-nemen. En de broeder van den gestorven man moet haar chalietzah geven, zooals dat hier heet. Dat wil zeggen, dat de weduwe en haar zwager de handeling met den schoen moeten verrichten, gelijk men die beschreven vindt in Deuteronomium XXV 5-10. Deze chalietzah heeft tot groote moeilijkheden aanleiding gegeven, sinds de Joden in alle landen ter wereld verspreid wonen. En vooral sinds in den grooten Oorlog zoovele mannen kinderloos gevallen zijn. De moeilijkheid is, dat het geven en nemen van chalietzah persoonlijk gebeuren moet. Een gevolmachtigde is niet voldoende. In het geval van deze Rivke Rahabi woont de chalietzahgever in Amerika. Hij moet dus naar haar komen. Of zij moet naar Amerika reizen. Anders kan zij niet hertrouwen. Maar zij is moedig. Zij zal de groote reis gaan doen. En daarvoor wordt nu ook van ons eene bijdrage gevraagd. En wat denken de Palestina-deskundigen onder onze lezers, hebben wij gegeven, of niet gegeven? | |
VII.Zóó keert het jaar. Vandaag is het de langste Sabbath. En de Sabbath begint hier heden om zes uur, twaalf minuten. Om half vier begint de heete ochtendschemering. Ik hoop, dat onze vrienden van de Mizrachie het niet kwalijk nemen, maar de dagen zijn hier waarlijk langer en ook wel smartelijker dan zij in Holland denken. Toch zijn wij niet moedeloos. Wat wij noodig hebben is bezinning en rust. En het oude vrouwtje Rosenfeld is zeer gelukkig met haar japonnetje, dat de naaister in de Warschauer huizen voor twaalf piaster gemaakt heeft. |
|