Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendI.De Stier staat in zijn hok. En Samoecha draagt een rood jurkje. En wij weten eigenlijk niet goed, wat wij met hen beiden zullen doen. Over den Stier heb ik u reeds vroeger geschreven. Hij is waarschijnlijk een eerstgeborene, op grond van Numeri XIX: 17. Stond de Tempel nog op zijne vesten, dan was de Stier reeds lang geofferd en zijn vleesch was aan de Priesters gegeven. Maar de Tempel is kwaadwillig in stukken geslagen. Wij weenen bij den Klaagmuur. En onze Priesters gaan rond, bedelaars in dit onverloste Land. Hoe zullen wij dan gelukkige liederen zingen? Gisteren een jonge man, die CohenGa naar voetnoot1) heet en dus zeker uit den Stam der Priesters is. Hij heeft gebeden en gesmeekt om reisgeld, opdat bij dit Land zal kunnen verlaten. Maar de Stier dan is bij verrassing in het bezit gekomen van het Ziekenhuis ‘de Poorten der Gerechtigheid.’Ga naar voetnoot2) En daar moet hij nu blijven tot zijn nutteloozen dood. Of tot hij eenmaal een belangrijk gebrek krijgt. Hoe gaarne zouden wij het eerstgeboorte-recht van den Stier niet verkoopen voor een schotel linzen? Maar het mag niet. Hij staat in zijn hoek. Groot en kwaadaardig. Hij blaast en hij schuimt. Weet hij, dat wij hem toch niets mogen doen? Het is goed, dat hij daar staat. Iederen dag voelen wij in de Poorten der Gerechtigheid, dat wij onderworpen zijn aan de wetten van God. Men leeft er rustig en vroom. Nooit buiten het besef van den Dood. Maar toch ook daaraan weder gewend. Maar de avonden zijn zuiver en koel. De nachtwind komt zoo zeker op zijn tijd als de sterrenhemel. Aan het einde van het veld staan, waar de heuvels beginnen. Er zijn kleine, windende wegen. Maar waar zijn de menschen, die door de eeuwen heen die wegen zijn gegaan. Een eeuw is niet meer dan een oogenblik van deze wervelende sterren. Maar het leven van de menschen is zóó traag, zóó menschelijk, dat wij honderd jaar doen over een eeuw. De nachtwind waait en ik zeg: ‘Dit Huis, de Poorten der Gerechtigheid’.
Met nog honderdnegen en vijftig andere regels is het een gedicht. Vervelend. Is de nachtwind niet koeler, niet zuiverder, dan al onze klagende liederen? En de Eeuwigheid is niet eeuwiger dan de Tijd. Als de eerstgeborene Stier mettertijd bij geluk een ongeluk krijgt, zullen wij hem verkoopen. | |
II.Samoecha is zes jaar geleden binnen de Poorten der Gerechtigheid geboren. Het is niet verboden. Maar het is ook niet noodig. Haar moeder is bij de geboorte gestorven. Zij heeft ook een vader gehad. Hij was soldaat in het Joodsche Legioen. Dus is de kleine Samoecha in het ziekenhuis gebleven. En zuster Selma heeft haar zelve groot gebracht. Denkt niet, dat het gegaan is zonder zorgen. Eigenlijk had zij het ziekenhuis allang moeten verlaten. Er is geen Joodsch Legioen meer en er zijn geene soldaten. Maar de vader van Samoecha is nooit gekomen om zijn wettig eigendom in ontvangst te nemen. En zoo is Samoecha binnen de Poorten gebleven. Ofschoon het heelemaal niet mag. Zij moet eigenlijk naar het Weeshuis. ‘Zij is héél zwak’, zegt zuster Selma ‘en telkens ziek.... Zij zal in het Weeshuis niet aarden’. ‘Maar ik kan ze niet houden.... ik mag ze niet houden,’ zegt dan de dokter: ‘is dit een Weeshuis?’ vraagt hij. En wie, die de Poorten der Gerechtigheid kent,Ga naar voetnoot3) zal beweren, dat het iets anders is dan een voortreffelijk Ziekenhuis. De zuster zwijgt. Des Zaterdags zien wij Samoecha voorbijgaan. Het roode jurkje ligt in haar kastje. Zij heeft nu een bont jurkje aan. Eene dankbare patiënte, die héél ziek is geweest, heeft het haar gegeven. De zusters nemen geen geschenken. Maar Samoecha, nietwaar? Haar schoentjes zijn de opbrengst van een juridisch advies, dat een verstandig mensch bij een van onze bekenden heeft gevraagd. Een ander juridisch advies heeft drie paar kousjes en een nachtpon opgebracht. ‘Zij groeit héél lief op’, zegt de zuster verteederd. En de juridische adviseur beaamt dat. ‘Maar zij zal niet kunnen blijven,’ zegt dan de zuster weer. ‘Kom,’ zegt de jurist, die een groot menschenkenner is ‘de dokter laat haar toch niet gaan.’ En dat is dan wel weder een hoopvolle gedachte. ‘De ergste tijd is geleden’, zegt de zuster ‘ze begint al te helpen op de kinderzaal.... zij is zes jaar....over een paar jaar zal zij leerling worden, en zij zal haar kost al waard zijn.’ | |
III.Samoecha. De koe. Het is héél heet, terwijl ik u schrijf. Verleden week waren Hollandsche vrienden hier uit Bandoeng. Zij beefden onder de vlagen van den wind. De jongen hoestte. En de dokter, altijd goedhartig, gaf iets voor den hoest. Voorbij. Voorbij. Daar is de wind, die verleden week waaide. Er is de hemel, hard, blauw, strak. En de davering, nakend, van de zon. Het moet nu heet zijn in de Poorten der Gerechtigheid. Samoecha. De koe. Zij is héél mooi. Moeder van een aardig kalf. Met het tweede kalfje op komst. Ook hare ouders waren nette lieden, wier namen in het stamboek staan. Zij, de koe, heeft haar winterverblijf verlaten. En de zachte Hollandsche weide ligt voor haar open. De nachten zijn nog wel koel en de ochtenden dauwen. Maar het leven is er gezond. Er is zacht, lang gras. Vandaar het woord ‘grasboter’. Er zijn de vaarten, zóó diep en zoo stil. Heel ver een dorpje, rood en wit in het groen. Een spits klokketorentje, Maar de koe is verstandig en zij weet van geen tijd. Driemaal daags komt de boer melk van haar nemen. Maar de menschen zijn welwillend en zij zeggen, dat de koe de melk geeft. Alle eer! Wonderlijk is het op een heeten dag te Jeruzalem zijn vulpen te laten mijmeren over den Hollandsche wei met water. En over een koe, die misschien wel dertig melk geeft. En drie liter in een rotel. | |
IV.‘Ja, zegt de dokter: ‘dat verandert de zaak....dat verandert de geheele zaak. Als Samoecha een koe had .... Als zij een koe had, dan zou zij mogen blijven. Dan ben ik in mijn geweten verantwoord. Als de zusters op ze passen willen.....nietwaar ..... als ze willen....., maar ik mag ze niet houden zonder vergoeding. Dit is een zieken huis en ik heb geen geld.’ Samoecha en een koe. Ik ben tot het besluit gekomen, dat men voordeliger een koe kan zijn dan een schrijver. Daar is nu onze Barones. Zij geeft niet eens zoo buitengewoon veel melk. Zeven rotel ongeveer. En de melk is nog niet eens heel duur. Tien piasters de rotel. Dat is veertig cent de Liter. Later, als het Land hier goed is, bruingebrand en als kurk en als pulver, dan wordt de prijs tot zestien piaster een rotel. Dat is vijf en zestig cent den liter. Het lijden van den dokter wordt dan onbeschrijflijk. ‘Zuster, zuster,’ roept hij, ‘wees toch zuinig met de melk...... zestien piaster en ik heb het niet.’ ‘Melk is een geneesmiddel’, fantaseert de dokter in zoo heete dagen; ‘het personeel krijgt heelemaal geen melk......en de patiënten alleen op recept.’ Laat Esther nu eens niet goed oppassen. Dan klopt 's avonds de melk niet met de briefjes. En dan zwaait het. De Barones geeft dus op het oogenblik al voor zeventig piaster melk. Voor kost, inwoning en huiselijk verkeer rekene men ongeveer twintig, vijf en twintig piaster. Blijft toch altijd een winst van veertig, vijftig piaster. Natuurlijk komen de laatste maanden, wanneer de Baronesse staakt. Maar dan geeft ze ook weer een mooi, bont kalfje. Zoo mooi en zoo bont als de kleine Zarifa, dat de Schoone beteekent. En het is waar. Zeker is het, dat de Barones voor dit Land héél wat nuttiger is dan de Dichter Ben Jisaï en de Dichter Hameïrie, die vroeger eenvoudig mijnheer Feuerstein heette. Als de Baronesse loeit, wil zij gemolken worden. Maar wat bedoelt de Dichter Ben Jisaï? En wat bedoelt de Dichter Hameïrie? | |
V.Ja, ik zie de toekomst nu duidelijk voor me. Samoecha en de Koe stellen als hunne vertegenwoordigers in Holland aan: de heeren Pekidiem en Amarcaliem te Amsterdam, Rapenburgerstraat 179. Vele lezers van het ‘Handelsblad’ zenden daarheen hunne bijdragen. En niet één vergeet te vermelden, dat dit is voor Samoecha en de Koe. Ik denk ook dat zich onder de lezers van 't Handelsblad wel goede menschen bevinden, die een koe hebben, gelijk beschreven staat in Hoofdstuk III van dezen zendbrief aan de Handelsbladenzen. Laten zij mij den allerlaagsten prijs opgeven, waarvoor zij bereid zijn zoo een gulle, goedgeefsche koe aan Samoecha over te doen. Wij zijn trouwens zelf ook niet zonder middelen. Eenige lezers hebben reeds wat voor Samoecha gezonden. Een zelfs honderd Hollandsche guldens.Ga naar voetnoot4) En de juridische adviseur van Samoecha sleept af en toe ook wat in de wacht, met het geven van dwaze adviezen. Gisteren heeft hij een onschuldigen speculant nog een half pond afgezet voor het nalezen van een contract. En vandaag heeft hij nog spijt, dat hij geen pond heeft gevraagd. Een goedhartige lezer uit Alexandrië, die het maanlicht heeft bewonderd te Jeruzalem, heeft ook een half pond betaald. Kortom, er is al bijna twintig pond. En de koe als bedoeld in Hoofdstuk III is toch niet meer hopeloos ver weg. Ja, dat is de toekomst. Samoecha zal haar koe bekomen. Girjes, wat natuurlijk Georges beteekent, zal de koe van Samoecha melken. Het geweten van den dokter zal tot rust komen. Zuster Selma zal niet behoeven te vreezen, dat men haar zal berooven van hare Samoecha, die zij heeft grootgebracht met een zuigflesch en duizend zorgen. En als de koe haar staart op de rechte plaats draagt, zal zij zich verheugen, dat zij mag medewerken tot zoo een goed doel. | |
VI.Men moet niet alleen bidden. Men moet doen. Wanneer gebed en daad niet één zijn, hebben ze geen van tweeën waarde. Het uithuwelijken van bruiden behoort tot de goede daden, die dagelijks in de Joodsche ochtendgebeden worden genoemd. Maar wat baten de gebeden, wanneer men vergeet, dat het adres Rapenburgerstraat 179 is? De honderd Hollandsche guldens zijn trouwens van een niet-Joodschen lezer afkomstig, die zijn naam onbekend heeft gehouden. Wij zouden ook wel gaarne Simcha uithuwelijken, de nicht van Salga, die het huishouden van den dokter bestuurt. Maar Simcha is pokdalig en scheel. Des Zaterdags leent zij den gouden ketting van Salga. Vergeefs. Tegen pokdaligheid en scheelheid is geen gouden ketting gewassen. Samoecha daarentegen is héél aardig en héél schrander. Zij draagt het roode jurkje door de week. En het bonte jurkje des Zaterdags. Als zij thuis komt, uit haar schooltje, doet zij het roode jurkje uit. Zij trekt een verpleegsters-boezelaartje aan en zij zegt: ‘Mamma, wat is er te doen?’ Want Samoecha moet helpen. Zij moet gaan zien als de oude Sara belt en vragen wat zij wil. Zij moet in het zonnetje zitten met Boulisa, die héél zwak is na een lange ziekte. Zij moet verbandjes vouwen. Zij moet spelen met den kleinen Berl. Maar zoo veel geduld en zoo veel deugd zullen mettertijd worden beloond. Want Farcha, de linkerbuurvrouw van de moeder van Salga, is een moeder van tweelingen. En die worden hier in dit Land verondersteld veel verstand te hebben. Deze Farcha nu heeft Samoecha eenen goeden man en een goed huwelijk voorspeld. Samoecha zal haar koe bekomen. Girjes, wat natuurlijk Georges beteekent, zal de koe van Samoecha melken. Het geweten van den dokter zal tot rust komen. Zuster Selma zal niet behoeven te vreezen, dat men haar zal berooven van hare Samoecha, die zij heeft grootgebracht met een zuigflesch en duizend zorgen. En als de koe haar staart op de rechte plaats draagt, zal zij zich verheugen, dat zij mag medewerken tot zoo een goed doel. | |
VII.Samoecha. De Koe. En de Bruidschat. Verdwenen. Na de geboorte van Samoecha heeft een Duitsche bezoeker voor haar vastgezet op een Duitsche Bank, de somma van vijfhonderd Mark voor een bruidschat. Dat is heden minder dan een halve piaster. Toch wanhopen wij nog niet. Een Koe, als bedoeld in Hoofdstuk III, geeft ook een bruidschat. Ten behoeve van de kleine Samoecha heb ik met den dokter het volgende contract gesloten: ‘De lezers van het Handelsblad brengen te zamen en in vereeniging bijeen het geld, dat nog voor de koe ontbreekt. Wij krijgen de koe dan óók nog voor een prijsje van een goedhartigen lezer. De koe blijft eigendom van Samoecha. Zij wordt in bruikleen gegeven aan het Ziekenhuis ‘de Poorten der Gerechtigheid’. Met hare melk betaalt zij voor Samoecha kost, inwoning en huiselijk verkeer. Een rood jurkje voor de week. En een bont jurkje voor den Zaterdag. En iedere maand moet één Egyptisch Pond voor Samoecha op de Bank worden gezet voor een Bruidschat als de Dag komt, waarop de verstandige voorspelling van de moeder van tweelingen in vervulling gaat’. Samoecha, de Koe en de Bruidschat. Wie helpt. Het adres is......Ga naar voetnoot5) |
|