Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 353 Het Handelsblad vliegt de lucht inGa naar margenoot+Er zijn lezers, die Ingezonden Stukken schrijven. Allah zegene hen. Er zijn lezers, die mijne brieven mooi vinden. Héél mooi. Zij schrijven mij dat. En zij vragen eene volledige reeks postzegels van Palestina of van Transjordanië. Of van beide. Zonder onderscheid van ras en geloof. Maar zijn er lezers, die zich nog herinneren, dat ik de administratie van het ‘Handelsblad’ gevraagd heb het blad te vergrooten? Omdat van het blad in zijnen tegenwoordigen omvang geen mooie, groote vlieger kan worden gemaakt, zonder héél veel gepas en héél veel geplak. ‘Die vlieger gaat niet op’, heeft de administratie geantwoord. Geestig, maar gierig. Al onze jongens, die met de broekjes en die met de japonnetjes, die met de fesjes en die met de petjes: zij zijn allen héél teleurgesteld geweest. Gelukkig heeft iedere administratie haar keerzijde. Al wordt dan het formaat van de courant niet vergroot, de administratie is toch bereid een prijsje beschikbaar te stellen voor den besten vlieger uit het ‘Handelsblad’ gemaakt. Al de buurjongens zullen mededoen: Hassan, wiens vader veearts is. Maar hij geneest ook vogels en ook menschen, wanneer wij niet héél erg ziek zijn. Faried, Djemal en Abd-el-Rasaq, de zoontjes van de zuster van Adil. Maar hun vader is dood. Min Allah! Emile, Albert en Alfred, die natuurlijk kleine (maar booze!) Christenen zijn. Zij brutaliseeren den ouden Sroer. En Sroer gooit hen met steenen. Tuwfik zal meedoen, wiens vader in den oorlog is verdwenen. Ook Joessef, Achmad, Fachmi, Ibrahîm, de andere Fachmi, Elias, Georges (een Christen. Maar héél lief en verstandig). Sidki, Moussa. Alles, wat onze hof heeft voortgebracht en behuist. Zij, die naar de Fraterschool gaan. En zij, die bij den Engelschen bisschop leeren of bij sjeich Mohammed. Meisjes zullen niet mogen meedoen. Het is geen meisjesspel. Zij zullen mogen kijken van het balcon, of op de straat: Husnië, het kleine, lieflijke meisje van Hassan. En Alice, het zusje van Georges. En onze eigen drie dochters: Moekarrem, Rivke en Souhelia. Maar Souhelia zegt: ‘ik ben verloofd, ik speel niet meer met jongens’. | |
II.Eigenlijk zijn de meeste moeders maar matig met onzen wedstrijd ingenomen. En wanneer Allah alle huizen verwoestte, waarvan Hem dit gevraagd wordt, dan zou het mooie, groote Huis van het ‘Handelsblad’ nu verwoest zijn. Maar Allah doet niet alles, wat dwaze menschen vragen. Geheele stapels couranten, die zoo nuttig in de keuken en in de kelders zouden kunnen worden gebruikt, worden nu tot groote, achthoekige vliegers verknipt en verplakt. En de scharen, die bedorven worden. En de stijfsel. De heele hof, vol zon en vol jongens, die allen werken om het grootst en het mooist. En het vragen, bidden en smeeken, den heelen dag om geld voor vliegertouw. Men koopt dat bij Haliel, waar men ook foestoek koopt, een pisang, suikersnoepgoed, cigaretten, een portie witte boonen of een stukje worst. Maar dat koopen alleen de Christenjongetjes, omdat het worst is van het varken. En de bepalingen van den wedstrijd! ‘De beste vlieger’, heeft de administratie geschreven. Maar wat beteekent dat? De mooiste? Neen. Het schoone is helaas niet altijd goed. En het goede is niet altijd schoon. Ook onder vliegers. De vlieger, die het hoogst gaat? Dit ware dwaasheid. Want dat hangt heel of gedeeltelijk af van het vliegertouw, dat in de onderneming wordt belegd. En de lengte van het vliegertouw is rechtevenredig aan het vermogen van den vliegeroplater. Dat weet Haliel, hetwelk Vriend beteekent. En de oude Sroer beteekent de Gelukkige. Zijn onderlip hangt naar beneden. Emile, Alfred en Albert hebben een kat in den regenbak gegooid, toen deze één oogenblik openstond. Hoe krijgt de oude Sroer die kat er uit! Hij vervloekt hen in een grooten toorn. Hun Vader, hun Moeder, hun Geloof. Moge Allah hunne handen breken. Hij vervloekt ook het geloof van de kat. Wij wentelen den sluitsteen af. Emile, Alfred en Albert zijn verdwenen. Maar de oude Sroer zal wachten, koppig en geduldig. Tot zij thuis komen in den avond. Dan zal hij hen gooien met steenen of slaan met een harde, natte dweil. Maar als de moeder van de drie stoute schalken Sroer een piaster geeft, zal Sroer dit niet doen. | |
III.Heel veel vliegertouw koopen Faried, Djemal en Abd-el-Rasaq. Hun oom-van-moederszijde, Abdoel Salaäm, geeft het geld. ‘Ma-alaisch’Ga naar voetnoot1) zegt hij. Allah heeft hem geene zonen geschonken. Hij heeft enkel de drie dochters. Zij zullen trouwen en in vreemde families overgaan. Later zullen ook de huizen en de stallen in vreemde families overgaan. Het is wel jammer, maar Allah heeft het zoo gewild. En tegen den wil van Allah kunnen de menschen niets doen. Wanneer Allah wilde zou bijvoorbeeld Sroer morgen wel Pasja kunnen worden. En alle huizen, die de Vader van Abdoel Salaäm (Vrede zij Hem!) heeft gebouwd, zouden kunnen invallen, als Allah het wilde. De zuster van Abdoel Salaäm heeft de drie jongens Faried, Djemal, Abd-el-Rasaq en den vierden Fouad, die in Egypte op school is. Zij zeggen ‘vadertje’ tegen Abdoel Salaäm, en zij trekken hem aan zijn kin, wanneer zij iets van hem hebben willenGa naar voetnoot2). Allah zegene hen. Allah bouwe hun huis. Maar hoe geheel anders zou de wereld wezen, wanneer Abdoel Salaäm zelf eens zonen had. Iedereen begrijpt, dat de kleine Hassan het vliegertouw van mij krijgt. Want zijn vader geeft het hem niet. Natuurlijk, dat Tuwfik Effendi wel veel van den kleinen Hassan houdt. Wanneer Tuwfik Effendi iets héél stellig verzekeren wil, dan zweert hij het bij het leven van Hassan. En dan kan het wel waar zijn. Maar geld kan Tuwfik Effendi niet geven. De zaken gaan slecht. En het Albaneesche vrouwtje, dat het moedertje is van Hassan en van het meisje Husnië, heeft héél veel moeite rond te komen. 's Avonds komt hij soms blootsvoets over de koude steentjes aangedribbeld. Hij is heel ernstig. ‘Djemal heeft van zijn oom-van-moederszijde Abdoel Salaäm weer een shilling gekregen voor vliegertouw.’ ‘Een shilling!’ zeg ik heel ongeloovig: ‘een shilling... het was misschien wel een piaster.’ ‘Het was een shilling’, zegt Hassan héél verzekerd: ‘bij mijn geloof... bij het leven van mijn vader... wij zullen den prijs winnen.’ ‘Zoo Allah het wil’, antwoordt de moede man. ‘Als mijn Heer mij een shilling geeft, zal ik het misschien winnen,’ zegt Hassan zoo lief als een gebed: ‘mijn kleine zuster Husnië zal gelukkig zijn.... en ook mijn moeder zal gelukkig zijn.’ | |
IV.Deze wintermorgen is zoo mooi als een lente. Sroer is tevreden. De moeder van de drie stoute jongens heeft Sroer twee piasters gegeven. Daarvoor heeft Sroer afstand gedaan van zijn recht op de steenen of op de dweil. Hij heeft ook hun straatje geschrobd. Eveneens is het hem gelukt (maar met moeite!), de kat levend te redden uit den regenbak. Wij dachten het wel: het was de grijze kat van onze oude, Grieksche, buurvrouw. Het is een poes, die altijd in het hoekje zit, waar de regenbakken vallen. De jongens hebben hem ook een oog uitgeschoten. En de Grieksche vrouw geeft Sroer een shilling. ‘Voor een kat’, zegt Sroer met een grooten, zwarten lach over heel de breedte van zijn gezicht: ‘een shilling voor een kat....geen verstand....geen verstand’. Zijn japon schudt van het lachen.... een kat, een kat. En om tien uur is de wedstrijd begonnen. Er zijn achttien deelnemers, zonder onderscheid van ras en geloof. En ik moet zeggen: het is trotsch. Al die verre, zwarte stippen, door de jongens in de lucht geworpen en door den ochtendwind opgedreven, zijn vliegers. En al die vliegers zijn ‘Handelsbladen’. Hoe ver en veilig zijn zij. Ongetwijfeld staan er Ingezonden Stukken in. Maar zelfs Einstein en David Effendi Yellin kunnen ze niet lezen van zóó ver. Abdoel Salaäm en ik zijn de scheidsrechters. Wie ons kent zal dit billijken. Wij zouden wel liever de beide zwagers David Yellin en Joseph Mejuhas hebben gehad. Want Allah heeft hun meer verstand gegeven, dan ons. Maar wij hebben uit vertrouwbare bron vernomen, dat de zwagers heden in hunne scholen zijn. Wij willen hen dus niet storen. Bovendien heeft de administratie voor het scheidsrechterschap geen salaris beschikbaar gesteld. | |
V.Het leven is klein, maar geriefelijk. De straat, breed. Aan één kant onbebouwd. En daar de heuvels met de olijfboomen. De wind. De zon. Het geschreeuw van de jongens. Hun geloop, tot de vlieger ver en strak staat. Hij moet mooi opstijgen, mooi stil staan en gaaf worden binnengehaald. Alle aandacht. Kleine zusjes zijn buitengekomen. De grootere kijken van de balcons. Vrede, vrede. Wij zijn in het zonnetje een koffiehuisje zonder huis. Een tafeltje, stoelen. En Sroer, die uit het mooie koperen kannetje telkens de kopjes vult. Hij zit, een eerbiedige afstand, op een grooten steen. En wiens kopje leeg is, dat schenkt, hij vol. Er zijn bekenden gekomen uit Transjordanië. Rida Pasja el Rikabi, de Grootvizier, is plotseling afgetreden en naar Egypte gereisd. Men zegt, dat hij zich met de Franschen heeft verzoend. Zij willen hem alle goederen teruggeven, die zij van hem hebben afgenomen te Damascus, dat wij eenvoudig Es-Schaäm noemen. De Emir heeft Hassan Bey tot zijnen opvolger benoemd. Ook Hamid Pasja is uit Bagdad. teruggekomen. Hij is op weg naar Mekka. Zij komen aangewandeld door de groote, open zonnestraat. Wat is bij ons te doen? Zij hooren, dat al die zwarte sterren in de lucht, dat dat ‘Handelsbladen’ zijn. Sroer is al aangekomen met stoelen. Abdoel Salaäm is tevreden over het hooge bezoek. | |
VI.Al de vliegers zijn binnengehaald. Al de jongens staan om ons heen. En Hassan, de zoon van Tuwfik Effendi, den veearts, die ook vogels geneest en ook menschen, hij wint den prijs. Dat is eerlijk. Ik heb hem twee shilling en drie piasters gegeven voor het vliegertouw en het ‘Handelsblad’ is toch mijn eigen courant. Bovendien is de vlieger van den kleinen Hassan de beste vlieger geweest. Hij is héél gelukkig. ‘Wat wilt gij nu hebben als prijs?’ vragen wij Hassan. Een groote vraag. Een groote stilte. ‘Vraag knikkers,’ roept Emile, die héél goed knikkeren kan. Of een bal. ‘Nieuwe pantoffeltjes’, zegt Tuwfik Effendi heel verstandig. Maar Hassan zelf zwijgt. Hoe groot is de wereld. Hoeveel dingen zijn er, die men zou kunnen vragen als prijs. Zijn bruine kopje onder het mooie fesje. Het is héél moeilijk. ‘Mulebbis’, fluistert hij eindelijk. Maar dat is ook nog een moeilijk woord. Want ‘mulebbis’ beteekent ‘bonbons’. Maar het is ook de Arabische naam van de Joodsche kolonie Petach-Tikvah. Dit echter laat Hassan over aan de wijsheid van de administratie. Wil deze Petach-Tikvah voor hem koopen: goed. Hij zal het naar zijn beste vermogen beheeren. Mochten tegen dezen aankoop echter politieke bezwaren bestaan, dan is Hassan ook tevreden met een mooie doos Hollandsche bonbons. | |
VII.En wanneer dan de wedstrijd zoo gelukkig en zoo eerlijk is afgeloopen, dan zijn de beide scheidsrechters ook onbekrompen, en alle deelnemers mogen op onze rekening voor een piaster koopen bij Haliel. Voor het verdere van den dag gaat Abdoel Salaäm nu wandelen met Hamid Pasja en met Hassan Bey. Sroer brengt hem zijn mooie fes. Hij brengt ook ons koffiehuis weder naar binnen. ‘Geen verstand, geen verstand’, bromt hij mompelend. Hoe stil is nu onze hof. De zonneschijn ligt er onbewogen op den vochtigen, geurenden grond. Ja, het riekt, al naar de Lente. Ik weet met mijn leven geen raad. |
|