Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendI.Het Joodsche Jaar. Bijna voorbij. Deze laatste Sabbathdagen lezen wij de laatste afdeelingen van Deuteronomium. Mede van de allermooiste. Een heilige kroon op Gods eigen heilig werk. En uit de Profeten wordt sinds den Sabbath der Vertroosting iederen Sabbath Jesajah gelezen. Het troostende, het lichte. Wanneer ik een vogelvlucht had, zou ik nu willen vliegen; waar het water breekt in de Wadi el Kilt. Of iets anders? Ik denk iets anders. Onrust. Onrust. | |
II.Een soldaat van den Emir Abdoellah van Transjordanië is van zijn paard gevallen. Hij kan niet loopen. Hij heeft heel veel pijn. En dan de schande. Van het paard geslagen te zijn. Achterover. De Emir is een héél goed heer. Hij geeft den gevallen soldaat verlof naar Jeruzalem te gaan en zich te laten helpen door eenen Frankischen dokter, die veel verstand heeft. De soldaat heet Omar en zijn broer heet Ali. Zij komen gereden heel van Amman, op twee groote kameelen. Domme, zware schepen, die maar voortschommelen, overal waar men drijft. Omar, groot, donker, geweldig. Maar in tweeën gebroken van de pijnen. Jammerend. Kruipend. En Ali. Een kleine, fijngebouwde Bedouïen. Met zijn smalle, slanke handen. En het felle, bruine gelaat onder den hoofddoek. Is Abdoel Salaäm Effendi thuis? Hier is een brief van den Emir. De oude Sroer is boos. Moet hij Abdoel Salaäm gaan zoeken? Moet hij kopjes koffie schenken, rijst koken en koessa? Allah verwoeste hun huis! Ali, héél eerbiedig voor den ouderen broeder Omar, heeft hem afgeholpen van de kameel. Zij legeren in de schaduw van onze boomen. Zij rooken sigaretjes. Zij kijken naar de heete, grijsblauwe lucht. En zij wachten wat er verder in de Eeuwigheid gebeuren zal. Het is alles van Allah. En nu Allah eenmaal dit groote ongeluk over Omar gebracht heeft, zou het dwaasheid wezen ongeduldig te worden. Het is hier trouwens best. Er is schaduw. En er is water. Ook voor de kameelen. Er is wittebrood, kaas. En er zijn druiven en granaten. | |
III.Met een onwilligen Sroer is het slecht effendi's vangen, ook te Jeruzalem. Het is middag vóór Abdoel Salaäm komt aangewandeld. Hij slaat zijn wandelstokje, en leest den brief van den Emir. Omar en Ali héél geduldig wachten. Abdoel Salaäm, keurig en neuswijs, beziet Omar's wonden. Het been, den rug. Van binnen pijn. ‘Rheumatismus’, zegt hij vastbesloten. Wij overleggen, welken dokter? Het Italiaansche ziekenhuis... de Engelschen. ‘Dokter Wallach’, zegt Abdoel Salaäm. ‘Vrijdagmiddag’, antwoord ik. ‘Met een auto... heen en weer’, zegt weer Abdoel Salaäm. Omar is ingevallen van moeheid en pijn. Ali kijkt ons aan. Zoo klein, zoo vertrouwend op den Effendi met den brief des Emirs en op de chawadja, zijnen vriend, die samen overleggen. Ook Sroer verwaardigt zich thuis te komen. Is Abdoel Salaäm er al? Hij, Sroer, heeft overal gezocht en hem niet gevonden. ‘Sroer,’ zeg ik in een groote boosheid: ‘dit zijn onware woorden. Gij zijt een oude, slechte man.... Allah verwoeste uw huis.... Abdoel Salaäm is niet verder geweest dan het koffiehuis van Chaliel.... gij zult nu naar boven gaan.... gij zult koffie zetten, rijst koken en koessa. Zoo neen, ik zweer u bij mijn geloof, dat gij niet met dokter Wallach spreken moogt.’ Wat zoudt gij, lezer van het ‘Handelsblad’, na zoo een toespraak anders doen dan uw japon samennemen, naar boven gaan, en zorgen voor koessa, koffie en rijst? Sroer doet dit dan ook. Ofschoon hij geen lezer van het ‘Handelsblad’ is. | |
IV.Om drie uur komt dr. Wallach naar beneden gereden, van de Poorten der Gerechtigheid, gehaast. Vrijdagmiddag. Er is nu een groote ontroering in onzen hof gekomen. Sroer heeft koffie gezet en rijst gekookt. Maar geene koessa. Omdat hij te lui is. Toch mag hij er ook bij zijn. Dr. Wallach onderzoekt de wonden en de pijnen. Het duurt heel lang. En alle omstanders zijn héél stil. De groote Omar kreunt. Ali, zijn fijn gezicht fel gesloten, staart. Het is van Allah. Maar 't is ook wel een schande. Een soldaat van den Emir, die van zijn paard valt. ‘Een bekkenbreuk,’ zegt de dokter. ‘Wala ischie’.Ga naar voetnoot2) vertaal ik dit in het Arabisch. ‘Rheumatismus’, zegt Abdoel Salaäm: ‘ik wist het’. Hij zal zorgen dat Omar in het ziekenhuis komt. Alle buren mogen nu dr. Wallach raad vragen. Onze Grieksche buurvrouw heeft duizelingen in haar oogen. De kleine Moekarrem heeft haar voet bezeerd. De meeste kwalen heeft de oude Sroer: zijn ééne oog is bijna blind. En zijn handen beven. Hij kan niet ademhalen. En hij heeft pijn in zijn heup. 's Nachts suizen zijn ooren en 's morgens doet zijn keel hem pijn. ‘Sroer’, zegt Abdoel Salaäm, ‘denkt gij dat de dokter alleen gekomen is voor u? Gij zijt oud en gij rookt te veel. Ga nu naar boven en kook de koessa... jallah’. De dokter gaat. ‘Denk er aan’, roept hij, ‘Zondag eerste dag Selichoth’. | |
V.Tegen den tijd van het middaggebed kom ik aan de Poorten der Gerechtigheid. Het gaat schemeren. Maar in de operatiekamer boven straalt vol licht. Een groote operatie. Noch aan het middaggebed, noch aan het avondgebed komt de dokter. Wij wachten met het eten. Salga is héél verdrietig. Haar beste Sabbath-eten. Ik spreek kwaad van het hotel. Het eten is slecht. En er is nooit genoeg. Dit is een groote troost voor Salga. Bij haar is het eten altijd goed en er is altijd genoeg. Ik mag altijd onverwacht komen. Eerst om acht uur komt de dokter beneden. Hij is heel moe, Maar hij spreekt toch de Sabbathgebeden rustig en vol wijding. Ja, - een zeer dringende en groote operatie. Professor Pierelebofsky heeft geopereerd. Twee doktoren hielpen. Prof. Pierelebofsky is de eerste operateur van Jeruzalem. Hij heeft eenmaal een officier van Petljoera geopereerd. Petljoera stond er zelf bij, met de revolver in zijn hand. Mislukt is doodgeschoten. Gelukt is veel geld en de titel van professor. Het is natuurlijk gelukt. Want hoe zou professor Pierelebofsky anders hier zijn? Salga is knorrig. Haar beste eten. | |
VI.Zaterdag is het in de synagoge van het ziekenhuis afgeroepen: ‘Aanvang der Selichoth Zondagmorgen, half vijf’. Wij vasten dien dag tot middag. Om half vier zullen wij opstaan. Het is dan nog donker en wij mogen nog drinken voor de heete dag is begonnen. Gij weet het: wie om half vier op moet staan, slaapt bij stukjes en beetjes. Telkens tien minuten slaap. Diep. Alsof men uren geslapen heeft. Maar tien minuten. En telkens een andere droom. Zieken kreunen. Eén schelt. Een verpleger sluipt nader. Hij wil den zieke vermoorden. Dan is er rust. Alles wordt door elkaar geschud. Ik schrik. Slaap? Moord? Ik heb vijf minuten geslapen. Vóór half vier komt de oude dokter. Hij brengt koffie en koekjes van Salga. De koekjes van Salga zijn wondere koekjes. Zij blijven weken lang goed. Zij worden hoe langer hoe verscher. Opstaan. Om half vijf beginnen de gebeden. Het is nog geen dag. Het licht brandt. En toch voelt iedereen, dat het geen avond is. Moeilijk zijn de Selichoth niet. Zij zijn grootendeels opgebouwd uit regels, die wij kennen uit andere gebeden. Ik schrik. Er is deze regel: ‘Ik zal vergeven, wien Ik vergeef en ontfermen over wien Ik ontferm’. Wat beteekent dit? Geen deugd? Geen schuld? Dan kan ik ook wel de mooie paarden laten komen en rijden met Fachmi en met Omar de bonte wegen van mijn bestaan. | |
VII.Op weg naar de Huizen van de Amsterdamsche Pekidiem op den Zionsberg, heel achter in de oude Stad. Wij houden daar ook kantoor. Er is heel veel te regelen. Er is een mooie nieuwjaarsbrief gekomen. Wel wat vroeg. En op rijm. Van eenen eerwaarden wetgeleerde uit Tiberias. Maar wij hebben geen geld meer voor eerwaarde wetgeleerden uit Tiberias. Wij moeten dus volstaan met het schrijven van eenen brief terug. Zonder rijm. Onze klerk kan dat. Wij doen alles heel zuinig voor de Pekidiem. Anders krijgen wij trouwens een aanmerking. Er zijn nog een aantal aanvragen om steun, van weduwen, van weezen, die een vak willen leeren. Maar er is geen geld. Dat is de meest eenvoudige oplossing voor alle bezwaren des levens. Maar als er eens wel geld was... Zeker heeft het oude vrouwtje Rosenfeld mij de poort zien binnenkomen. Want zij komt in het kantoortje met heel veel buigingen en heel veel verontschuldigingen, gelijk dit een failliet markiezinnetje betaamt. Maar o, wat is zij afgevallen. En zij beeft zoo. Zij is zoo klein en zoo gebroken. Als wij eens geld hadden... ‘Mijnheer’, zegt het oude vrouwtje Rosenfeld: ‘ik kom u vragen voor Rivke... voor de oude Rivke, mijn buurvrouw links. Zij is zoo oud... en zij heeft niemand meer op de wereld... en zij is zoo arm. Kan zij niet iets krijgen op de aanstaande feesten?’ Nietwaar? Het oude, arme, verlaten vrouwtje Rosenfeld, dat Mirjam heet, komt een gunstig woordje doen voor het vrouwtje Rivke, dat nog ouder is, nog armer en nog verlatener dan zij. Stel u nu voor, dat de Amsterdamsche Pekidiem eens geld hadden! ‘Frau Rosenfeld’, zeg ik: ‘er is geen geld gekomen... misschien komt het nog... dan zullen wij zeker aan Rivke denken.’ ‘Mijnheer,’ zegt het oude vrouwtje Rosenfeld, dat Mirjam heet: ‘als de Pekidiem u geen geld sturen, neemt u dan maar wat van het geld, dat u voor mij gekregen hebt. Ik ben héél flink den laatsten tijd.... en Rivke.... och, och.... zij wordt oud.... oud......’ Zij buigt, zooals alleen het vrouwtje Rosenfeld buigen kan. Zij heeft vandaag haar rok verkeerd om aan. Van achteren strak gespannen en een breede baan van voren. Het is zot. Maar het heele leven is zot. Vooral als men geen geld heeft.Ga naar voetnoot3) | |
VIII.Eerste dag Selichoth. Van de Huizen der Amsterdamsche Pekidiem naar den Klaagmuur. Men gaat dan door de trappen dalende straat van de Meidan. Maar het is heel niet moeilijk te denken, dat men door een droom gaat. Héél bont en druk, waar de Meidan eindigt in de trappenstraat van de Omar-moskee. En waar rechts de trappen dalen naar den Klaagmuur. De bonte bedelaars zitten er naar orde en regel ieder op zijn vaste plaats. Zij krabben zich zelf en elkander met eene toewijding, die niet beter kan worden besteed. Wanneer er iemand langs komt, roepen zij, met lange, smeekende beden. Zonder onrust en wedijver, omdat zij later toch deelen het geld. Vandaag geven velen. Want liefdadigheid redt van den dood. En heden is het de eerste dag Selichoth. Een week voor het Nieuwe Jaar. |
|