Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendI.Chadder Effendi is met vacantie. Het is Fouad, die voor sjeich studeert, en die nu hoopvolle pogingen doet mij nader te brengen tot de geheimen van het litteraire Arabisch. ‘Heer’, zegt de kleine Lutfie, dat ‘de Bloeiende’ beteekent: ‘er is een Heer voor u’. Het blijkt Hollandsch te zijn. Het is de heer Jonas de Vries van de firma S.I. de Vries en Zonen. Héél goed, denkt de lieve Fouad. Wanneer er landslieden van den leerling komen, is er geen les. Wij hebben nog meer Hollandsch bezoek. De heer M. Viyera, die zaken doet voor de firma Van den Berg - Krabbendam te Tilburg. ‘Bekaflanel’ zegt gij verheugd. Ik ook. Er zijn hier voor Hollanders wel zaken te maken. Maar ik geloof, dat zij zelve moeten komen. De concurrentie is fel. Wij zijn natuurlijk met onze Hollandsche gasten gegaan naar het Weeshuis van den heer Goldsmit en naar het ziekenhuis, dat nog altijd de Poorten der Gerechtigheid heet en nog altijd geen geld heeft. En wie nu, boosaardig denkt, dat ik den roem dier beide instellingen overdreven heb, moge er onze beide reizigers naar vragen. | |
II.Het gaat heel snel. En het is heelemaal niet ongelukkig. Koorts. De pols loopt op tot honderd tien, honderd twintig. De wereld is heet. Gij zijt koud. Op het einde van den zomer hebben wij dat allemaal. In den Talmud staat het al, dat het einde van den zomer zoo zwaar is als de geheele zomer. Trouwens: wij zijn aan het einde van den zomer nog niet Augustus. Maar in October kan het hier nog heete hel zijn. Dan valt het ineens naar beneden, in een woede van weer en wind. Een zachte, droomende herfst, met vele teedere kleuren, dien hebben wij hier niet. De zegen van Jeruzalem is de koele nachtwind. Die een pols heeft van over de honderd, neemt een wagentje in de Mamillastraat. En hij laat zich brengen naar de Poorten der Gerechtigheid. Dat kost, koorts of geen koorts, niet meer dan tien piasters. ‘Jawel’, zegt de dokter: ‘koorts en naar boven’. ‘Hartelijk welkom’, zegt Joseph, de hoofdverpleger, met een spot. Ik krijg de kleine kamer naast de kinderzaal. Er is veel gebeurd. Er is een tweeling geboren. Beide meisjes. ‘Het zijn zoo mooie kinderen’, zegt Joseph in een groote verteedering. En ik voel weder het verschrikkelijke verdriet van den grooten man, omdat hij zelf geen kinderen heeft. De kinderen van een ander liefhebben is vreeselijk. Niemand liefhebben is veel lichter. Joseph heeft nu zijn tweede vrouw. En weder kinderloos. Het is een straf van God. Maar waarmede heeft de goede, trouwe Joseph het verdiend? Het jongetje Ben Zion is niet meer in het ziekenhuis. Hij is er een jaar verpleegd. Nu is hij weder naar een weeshuis terug. Wanneer hij weder voldoende achteruit is gegaan, kan hij weer eens worden opgenomen. Maar hij zal toch ziek slepen tot zijn dood. Deze kleine, bleke, Ben-Zion heeft de gemeenschap al heel wat gekost aan geld en slapelooze nachten. Waarom? Men moet niet vragen naar Gods doelmatigheid, wanneer men koorts heeft. En ook naar Gods ondoelmatigheid moet men niet vragen. Men moet leven en sterven, omdat er niet meer is. Het sluit héél goed aan: de koorts en de vastendag van 9 Ab. De droevige drie weken tusschen den vastendag van 17 Tammoez en den vastendag van 9 Ab zijn weder voorbij. Wij herdenken den val van ons nationaal-religieus bestaan. Men bemerkt hier niet veel van een droevige herdenking. De bioscopen zijn open gewoon. Er zijn dans-avonden, muziek-avonden, kunst-avonden als altijd. Er is hij de jongeren eene stemming om alle oude nationaal-religieuse gedenkdagen maar eenvoudig af te schaffen. De ratificatie van het Mandaat, juist in de Drie Weken, heeft die stemming natuurlijk versterkt. Maar het Mandaat heeft den nationalisten toch niet gebracht, wat zij dachten. En is geen Joodsch Volk geschapen, zooals er een Nederlandsch Volk is, met volle internationale rechten en verplichtingen. Wij worden hier Palestinensers met een Joodsche autonomie. Maar wij wonen in Palestina. En dat heeft meer waarde dan menig mooi Mandaat. Achter deze Rechtvaardige Poorten wordt de groote vastendag nog in volle orde gehouden. De synagoge is van alles ontdaan. Wij zitten in alledaagsche kleeren op den grond. Zoo is het ook des morgens, uren lang, in het klagen van de weemoedige zangen. En weder des middags, wanneer de heete, hongerige dag ons gaat loslaten. Maar dan is er al de troost van Jesaja 55 en 56, die als Haftarah gelezen worden. De geheele dag is donker en zwaar geweest van Jeremia's droefheid. Zelfs troostwoorden van Jeremia vallen donker. Maar de troostwoorden van Jesaja. Zij zijn zoo lief en zoo licht als de middagwind na dezen dorstenden dag. Het is een troost, dien men nimmer vergeten kan. Ook wel, omdat wij dezelfde woorden iederen vastendag lezen. Hunne feitelijke beteekenis is ons dus volkomen bekend. Hunne gevoelswaarde onuitsprekelijk. Men moet maar eens een minder bekend stuk uit Jesaja lezen. Dat is dadelijk héél anders. Donkerder. Na het avondgebed lezen wij weder den Lof der Nieuwe Maan. Ik bedenk met een huiver, dat het alweer een maand geleden is, sinds wij hier allen te zamen stonden. Leven en Dood. De Maan heeft daar geen weet van. Dezen negenden avond van de Maand verkwist de Maan haar trillend zilver. Het Land ligt open als een Boek tot ver achter Bethlehem. De Maan glimlacht. Het is voorbij. | |
IV.Des avonds rijden wij naar huis terug. Ook zonder koorts kost dat weer tien piaster. Maar 't hindert niet, nu de groote vastendag voorbij is, en de Maan zóó zalig straalt, alsof zij nooit koorts had met een pols van honderd tien, honderd twintig. Ons groote huis is in beweging. Want onze Adil Effendi heeft vandaag zijn paspoort gekregen. Morgen reist hij naar Europa. En vanavond komen vele vrienden en buren hem voor het laatst zien. Zij hebben mooie namen: Haliel, Lutfie, Machmoed. Abd el Razag, Dieb, Hussein, Alexie, Omar, Joessef, Djemal, Jamiel. Wie verstand van Allah heeft gekregen, kan dikwijls aan de namen al hooren of de vriend en buur een Christen is of een Moslem. Geen Christen heet Machmoed, Omar of Ali. En geen Moslem: Georges, Alexie of Emile. Er zijn echter ook namen zonder onderscheid van ras en geloof. Haliel, dat Vriend beteekent. En Lutfie, de Bloeiende. En vergeet niet Sroer, de Tevredene. Onze oude Sroer! Lof zij Allah. Hedenavond is hij zeer ontevreden. Hoevele kopjes koffie moet hij gereed maken. En morgen gaat zijn jongste meester heen. ‘Allah verwoeste zijn huis’, zegt de oude Sroer in een groote boosheid. Maar hij meent het niet. En Allah weet dat. Vrijdagochtend, met het mooie wagentje van Hassan, is Adil heengereden. Alles héél licht: de morgen, het wagentje, Adil zelf. ‘Allah zegene hem’, zegt Sroer. Hij snuit zijn neus in zijn Vrijdagsche japon. Maar 't hindert niet. 't Is Maandag waschdag. Sroer wascht zijn japonnen zelf. En hoeveel lezers van het ‘Handelsblad’ doen dat ook? | |
V.Na de negenden Ab de Sabbath der Vertroosting. Weer de Liefde van Jesaja. Voor het eerst na zijn terugkomst is Sir Herbert Samuel weder officieel ter synagoge gegaan. Twee jaar geleden, juist op denzelfden Sabbath der Vertroosting, was het de eerste Sabbath, dat hij ter synagoge ging. Het nieuwe is er nu wel af. En de Joodsche Landvoogd heeft toch ook weer niet gegeven, wat men van hem verwachtte. Maar de belangstelling is toch nog wel groot. En er zijn er nog wel, die meenen, dat deze officieele gangen den naam van het Joodsche volk bij de andere volken verhoogen. En dat kan wel waar zijn. Men behoeft trouwens niet te gaan. Men kan ook rustig gaan naar de kleine, huiselijke synagoge van de Poorten der Gerechtigheid. Iedereen is daar welkom. En de troostwoorden van Jesaja zijn er waarlijk mild. | |
VI.En weet gij, goedgeefsche lezer, voor wie deze Sabbath waarlijk een Sabbath der Vertroosting is geweest? Voor het arme, oude vrouwtje Rosenfeld, dat in een van de huisjes der Amsterdamsche Pekidiem en Amarcaliem woont. Want verschillende lezers (Amsterdam, Antwerpen, ja zelfs Interlaken) hebben haar bedacht. Ook onze Hollandsche bezoekers hebben haar iets liefs gelaten. Zij neemt alle goede gaven aan met de gratie van een failliet markiezinnetje. En alle lezers, die nog niets voor haar gezonden hebbenGa naar voetnoot1) zullen dit zeker doen, wanneer zij lezen, hoe goed het failliete markiezinnetje haar nieuwe duitjes beheert. Zij heeft een paar schoenen gekocht voor vier shilling. Ze zijn niet nieuw. Maar zij zitten ruim. Zij kan nu ook weer geregeld naar den oog-arts gaan. Jammer: in dien tusschentijd, dat zij geen schoenen had, is het eene oog blind geworden. Maar naar 't ziekenhuis wil zij natuurlijk niet. Zij heeft ook een busje beste cacao gekocht voor drie en een halve piaster. En een fijn stukje kopvleesch bij Sara, in het Jodenstraatje, die het goedkoopste vleesch levert van de stad. Zij mag het koken in de soep van haar buurvrouw. Maar dan krijgt zij ook haar aandeel in de soep, evenredig aan de kracht van het fijne stukje kopvleesch. Zij heeft twee ons koffie gekocht en een lichtje laten aansteken bij den Klaag muur, ter herinnering aan haar overleden man. En zij is zóó dankbaar, dat men zich schaamt, dat een beetje geld, dat toch maar geld is, zoo groote wonderen kan doen. En wie dat niet gelooft, mag het eens probeeren. Het vrouwtje Rosenfeld koopt dezen Sabbath weer een stukje kopvleesch. Weder bij Sara. Maar van een andere koe. | |
VII.Alles voorbij. Men wacht nu op de groote wonderen na het Mandaat. Generaal Storrs is van vacantie terug. De Gouverneur van Jeruzalem. Met denzelfden trein, is zijn doodsvriend P. Ruttenberg gekomen, die ons allemaal electrisch mores leeren zal. En voor het eerst, sinds jaren, heeft Jeruzalem zomertoeristen. Er moeten vijf-, zeshonderd aangekomen zijn. Allemaal klantjes van Cook met een groote Sint-Nicolaasboot van Amerika. Zij blijven hier vier, vijf dagen in 't land. Maar dan weten wij het ook, te Jeruzalem. Het Allenby-hotel is overvol. Alle wagentjes en alle paardjes draven. Alle platte wandluis-wagentjes van Ford zijn verhuurd. Een Dodge is natuurlijk veel mooier. Of een Sunbeam. Alle gidsen zijn op 't veld. Zij weten alles. Zij verhanselen alles. Zij snateren alles. Heel Jeruzalem snatert. Wanneer alles voorbij is, zal de hôtelhouder zijn portemonnaie nazien. Alle gidsen zullen hun portemonnaie nazien. Zij zullen allen tevreden zijn. Allah verwoeste hun huis! Maar tegen den tijd kan niemand op. Wij worden geëlectrificeerd en iederen zomer zullen er toeristen zijn. Het is voorbij. |
|