Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendI.De eerste Mei is rustig voorbijgegaan, hier en buiten. Wij hebben onze mooie, koele lente alweder gehad dit jaar. Wij zullen wachten tot het volgende jaar, zoo Allah wil en wij leven. Deze lente heeft het Land vele touristen gebracht. In de koele, zachte dagen, en in de zalige, waaiende avonden zullen zij het Land wel wondermooi hebben gevonden. Het was ook mooi. Maar 't is voorbij. De bloemen dorren en het gras verkwijnt. Over eenige weken ligt alles weder bar, bruin en droog. Bij de post kan men nu plotseling af en toe Hollandsch hooren spreken. Het zijn katholieke touristen, die met een groote Fransche bedevaart hier zijn gekomen. zij wonen in Notre Dames de France en zij wippen even over naar de post om een briefkaartje te sturen naar Holland, naar huis. Joodsche Hollanders zien wij hier zoo goed als niet. De schilder Gerrits is hier voor de Nijmeegsche Heilige Land stichting. Hij is hier vóór de oorlog gedurende een jaar of zes geweest. En hij vindt het Land veranderd: vol winzucht, vol auto's, vol haat. De gebroeders Jean en Jérôme Tharaud zijn hier geweest. Zij gaan een nieuw boek schrijven over Palestina. Ik lees hun boek ‘L'ombre de la Croix’ over het Joodsche leven in Galicië en Polen. Zij zijn goede schrijvers. Henri Bordeaux was hier. Groot, chic. 's Middags heen en weer met een auto naar de Doode Zee. 's Avonds praten op het balcon met het betooverende uitzicht over de heuvelen tot den Olijfberg. Hij meent, dat alle Zionisten goede, vrome Joden zijn en dat de Jesaja's en de Jeremia's morgen, overmorgen, weer onder ons volk zullen opstaan. En waarom zou ik hem dan in die meening laten? De Tharaud's, die hier al drie weken geweest zijn, weten natuurlijk beter. | |
II.Het is alles rustig. Syrië spookt. De censor heerscht en de officieele berichten zijn officieel. Maar van de reizigers krijgen wij berichten. Hier is het rustig. Temminste van buiten. Maar over een Palestina zonder Engelsch garnizoen moet men zich nu ook weer geen illusies maken. Intusschen, de gevaarlijke feesten met hun groote optochten zijn voorbij: Nebi Moussa, Nebi Saligb, Nebi Rubin. Overal heeft de Regeering militaire maatregelen genomen. Voorbij. De Iersche gendarmerie, zevenhonderdvijftig man, is aangekomen en over 't Land verdeeld. De overvallen te Jaffa en op de Joodsche koloniën Petach Tikvah en Chedera zijn een jaar geleden. Overal herdenkt men. Te Petach Tikvah is een groote vergadering gehouden. Daarna heeft iedere deelnemer, naar oud gebruik, een steen gelegd op het groote graf van de gevallenen. Een herinnering tot aan den laatsten dag. Toch is er iets gebroken in al die herdenkingsdagen. Men zou zijn haat tegen de Arabieren natuurlijk gaarne in vollen hartstocht willen uitspreken. Maar dat mag niet wegens de politiek. Dus vergenoegen onze sprekers en schrijvers zich met booze, groote woorden tegen de roovers en moordenaars en voegen erbij: ‘Maar het Joodsche volk weet onderscheid te maken tusschen deze roovers en moordenaars en tusschen het nobele, groote Arabische volk’. En de Arabische couranten antwoorden: ‘Zóó weet ook het Arabische volk onderscheid te maken tusschen de Zionisten en het nobele groote Joodsche Volk’. Den volgenden dag koopen wij dan weder een courant voor één piaster. Het is geen geld. | |
III.Rustig. En komt de Arabische delegatie uit Londen terug? Gisteren ontmoette ik een van de Arabische leiders, die het verzekerde. De delegatie had er nu genoeg van. Zij zouden doen als de Egyptische delegatie. De onderhandelingen met Engeland afbreken. Naar Palestina terugkeeren en een beroep op het volk doen. Een straatje om ontmoet ik een van de andere Arabische leiders. Komt de delegatie terug? Heelemaal niet. Blijft alles rustig? Natuurlijk blijft alles rustig. Het Arabische volk is vredelievend en zoolang de Joden niet beginnen, gebeurt hier niets. Lof zij Allah! Men zegt, dat het Mandaat de volgende week wordt geteekend. Daarom kan het wel waar zijn. En daarna zou de onrust beginnen. Sir Herbert Samuel komt terug, einde Juni of begin Juli, met het mooie mandaat geteekend in zijn zak. Het kan zijn. Maar het kan ook wel niet zijn. De Latijnsche Patriarch van Jeruzalem is te Rome aangekomen met een hart vol grieven tegen de Zionisten in het algemeen en tegen Norman Bentwich, den Legal Secretary, in het bijzonder. Tevens hooren wij, dat de Paus de Russische politiek van Lloyd George steunt. Is het nu zoo onmogelijk, dat Engeland den Paus wil tegemoetkomen in zijn bezwaren tegen het Mandaat? Den invloed van den Latijnschen Patriarch van Jeruzalem zal men nog wel bemerken in de maanden, die komen. Misschien komt hij nog naar Holland. | |
IV.Eén Mei, de verjaardag van de troebelen te Jaffa. Voorbij. Hier is het werk geregeld doorgegaan. De meeste werklieden hier zijn geborenen des Lands, die weinig voor den Meidag voelen. Mei is hier ook niet de maand van de herleving. Die begint hier vroeger. De letterzetters hebben 1 Mei gestaakt. ‘Haäretz’ kwam uit met een vierde van zijn gewone uitgave. En ‘Doar Hajom’ geheel niet. Want bij ‘Doar Hajom’ is een staking uitgebroken. De oorzaak weet ik niet. Maar de arbeiders hebben gelijk. En zij zullen het winnen. De officieele rabbijnen van de Zionistische Commissie, Kuk en Meïr, hebben den arbeidersleiders verzocht van de Meiviering af te zien. Het is niet geoorloofd nieuwe feestdagen in te voeren in Israël. En bovendien kan de Meiviering aanleiding geven tot onrust. Natuurlijk hebben de arbeiders zich niet aan de rabbijnen gestoord. In Jaffa en Tel-Aviv hebben zij niet gewerkt. Daarvoor is altijd geld. Voor de officieele rabbijnen een vernedering. Maar zoo zal het telkens gaan. De socialistische arbeiders willen van geen enkel rabbinaat weten. ‘Haäretz’ is hun rabbinaat. En de Agoedath Israël wil niet weten van een rabbinaat, dat hemel en aarde heeft bewogen tegen de Lord Northcliffe-delegatie en zwijgt tegen den leeraar van het Hebreeuwsche gymnasium te Jeruzalem, die met een geheele klas leerlingen op Sabbath van Jaffa naar Tiberias is gereisd. Sir Herbert Samuels politico-religieuse eenheidsgemeenschap heeft afgedaan En de eigenaar van de ‘Morning Post’ is aangekomen. De Arabieren hebben hem natuurlijk mooi en groot ontvangen. Maar de rust is nog rustig gebleven. | |
V.Ook de vriendinnen van onze Sara zijn aangekomen. Zij heeten héél Bijbelsch Toetie en Jannie. Beide zijn in hoopvolle verwachting. Als Allah ons liefheeft, zullen het beide mooie Hollandsche koetjes zijn. Geen verraders. Wanneer het stiertjes zijn, zal Mohammed zeggen: ‘vervloekt zijn hun Vaders’. Met Sara, Toetie en Jannie, is het Weeshuis nu gezegend. Op het oogenblik geeft alleen Sara melk. Maar over een of twee maanden geven Toetie en Jannie ook. De jongens krijgen dan elken ochtend een kopje gave melk, wat hier een weelde is. De heer Goldsmit zal de rest verkoopen. Velen zijn de goede menschen, die aan onze Toetie en Jannie hebben medegewerkt. En velen brengen wij hier onzen dank. In de eerste plaats het Comité te Amsterdam met den ijverigen penningmeester, den heer Tob Groen. Dan allen goeden geversGa naar voetnoot1), die het geld voor Toetie en Jannie hebben bijeengebracht. De firma Pinto en Zilversmit, die de dames heeft aangekocht, en (in vertrouwen!) er een flinke som aan heeft verloren. Den veearts, die Toetie en Jannie heeft gekeurd. Den Burgemeester van Rotterdam, die het certificaat heeft geteekend en den Engelschen consul, die de echtheid van de handteekening van den Burgemeester heeft bevestigd. En dat de handteekening van den Engelschen consul echt is, dat gelooft ieder, die deze welvarende Toetie en deze welvarende Jannie heeft gezien. Wij bedanken ook den heer Paul den Tex van de Koninklijke Stoomboot Maatschappij, die, in weerwil van de slechte tijden, de dames (‘koeien’ durft men zoo welvarende dieren haast niet noemen!) gratis heeft vervoerd. En niet het minst danken wij kapitein De Jong en de mannen van de ‘Achilles’ voor al hun goede zorgen aan Toetie en Jannie besteed. Ik hoop de lezers van de geslachtsopvolging van Toetie en Jannie op de hoogte te houden. De jongens van het weeshuis zijn natuurlijk verrukt. Al hun liefde gaat nu uit naar Toetie en Jannie. De arme Sara! De jongens verwijten haar, dat haar stiertje geen koetje is geweest. Zij weten zeker, dat Toetie en Jannie verstandiger zullen zijn. Beneden, waar de koeien staan, mogen de jongens niet komen. Maar zij scholen samen op het balcon boven het erfdeel der koeien. Op school bluffen zij nu: ‘wij hebben drie echte Hollandsche koeien. Wij krijgen iederen ochtend echt melk in onze koffie.’ Zij zullen later goede propagandisten worden. | |
VI.Eén Mei. Voorbij. Een geweldige hitte is ineens over Stad en Land gekomen. Dat is geen lente meer. Dat is geen zomer meer. Dat is de hel. De dagen zijn genadeloos wit. De nachten zwaar, benauwd. Regenen zal het hier in zes, zeven maanden niet. De boeren klagen. Er is geen ‘late regen’ genoeg gevallen. En de hitte beukt en brandt het land. Voor de ‘mischmisch’Ga naar voetnoot2) is de hitte heerlijk. Voor de ‘batieg’Ga naar voetnoot3) ook. Maar voor onzen ouden Sroer heelemaal niet. Hij moet het water halen uit den put. Hij maakt ook schoon.Ga naar voetnoot4) Hij verzorgt de kippen en de kalkoenen. Hij steelt de eieren van zijnen heer Abdoel Salaäm, dat Dienaar des Allerhoogsten beteekent. Ofschoon Allah de dieven niet liefheeft. En hij verkoopt ze bij de buren. In zóó heete nachten slaapt onze oude Sroer natuurlijk buiten. Hij zit gedoken in het hoekje bij het kippenhok. En zóó slaapt hij. Maar de geweldige hitte des daags. Er is nu Ramadan, de vastenmaand. Van den ochtend tot den avond, een hééle maand lang, geen eten en geen drinken. Tot het kanonschot valt des avonds en men geen witten en geen zwarten draad meer van elkander onderscheiden kan. Maar daarna wordt er in het groote huis héél lekker gegeten. En krijgt ook Sroer zijn deel. Lof zij Allah! Eén Mei... voorbij. |