Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 298 De moeilijkheden van MohammedGa naar margenoot+Groot zijn de moeilijkheden van onzen Mohammed, den vader van Akil, uit het dorp Bet Iksa, dat het oude bijbelsche Mizpah is. En zijn leven had zoo gemakkelijk kunnen zijn. Maar is het zóó niet met ons allen? Mohammed heeft een aardig stukje land van zijnen vader geërfd. Hij heeft óók nog een aandeel in een ander stuk land. Hij heeft zijne vrouw en de vier kinderen te Bet Iksa. Hij zelf werkt in het weeshuis voor vijf pond per maand en alles vrij. Hoe goed en gemakkelijk had zijn leven kunnen zijn! Op geregelde tijden komt zijn vrouw hem bezoeken. En op geregelde tijden gaat Mohammed naar huis. Dan komt Akil, dat Verstand beteekent, hem vervangen in het weeshuis. Als Akil niet in 't weeshuis werkt, dan werkt hij op het land. En als hij niet op het land werkt, dan werkt hij bij de Engelschen. Hij verdient al aardig geld. Mohammed denkt, dat hij het volgende jaar (zoo Allah het wil!) een vrouw voor Akil koopen zal. Want de olijven dragen altijd goed of slecht, jaar om jaar. Dat is min Allah. Het volgende jaar zal het goede olijvenjaar zijn en dan krijgt Akil zijn vrouw. Om een vrouw voor Joessef, zijn tweeden zoon, is Mohammed niet bekommerd. Ten eerste is Joessef nog te jong om te trouwen. En ten tweede heeft Mohammed reeds sinds lang eene ruilovereenkomst gesloten met zijnen vriend Ibrahim, krachtens welke Mohammed's dochter Hamda zal trouwen met Ibrahims zoon Saïd. En Ibrahims dochter Rivka zal trouwen met Mohammed's Joessef. Deze allen: Joessef, Saïd, Rivka en Hamda zijn allen tusschen dertien en vijftien jaar. Wij hebben dus nog den tijd. Maar een goed vader ziet ver vooruit. | |
II.Onze Mohammed is somber geworden, donker, zwaarwillig. Hij vraagt eenen dag vrij. Hij wil naar Bet Iksa gaan, om zijn onverdeeld aandeel in zijn tweede stuk land te verkoopen. ‘Een onverdeeld aandeel geeft altijd twist,’ zegt hij kortaf. Wanneer hij terugkomt, hooren wij, dat hij weder trouwen gaat. Zijn eerste vrouw, Fatma, is hem te oud geworden. Eh! zeggen wij door onzen neus en door onze keel. En dat beteekent verbazing. Gaat hij weder trouwen! En wat zal er dan met Fatma gebeuren? Zal hij haar verstooten? Of zal hij de tweede vrouw er bij nemen? Dit is de eerste moeilijkheid van Mohammed. Hij zelf zou Fatma het liefst wel willen verstooten. Hij heeft haar immers toch niet meer lief. Maar dan krijgt hij de geheele familie van Fatma tegen zich. En ook Akil, die zoo mooi geld verdient, heeft verklaard, dat hij en de andere kinderen bij de moeder zullen blijven, en dat zij Mohammed niet langer zullen achten. Maar als hij Fatma niet verstoot, zal hij haar een eigen huisje moeten geven. En haar aandeel mag in geen enkel opzicht minder zijn dan het aandeel van de tweede vrouw, die Zeinab heet. Ziedaar de moeilijkheden van Mohammed. Hij is zóó somber. Zóó donker. Maar het heldert op. Een neef van Zeinab is bereid een ledig huisje in bruikleen af te staan. Het is geen nieuw huisje. En het moet aardig worden gerepareerd. Het kost onzen Mohammed geld. Maar welke moeilijkheden kosten geen geld! Mohammed peinst donker en zwaar. En hij besluit, dat hij Fatma niet verstooten zal. | |
III.Het wordt een dure geschiedenis voor onzen Mohammed. Hij moet natuurlijk voor Zeinab geld betalen. Haar ouders zijn dood. En haar twee broeders krijgen dus de koopsom. Gelukkig, dat Zeinab eene weduwe is. Niemand acht haar daar minder om. Ook Mohammed niet. En zij is nu veel goedkooper. De prijs van eene maagd bedraagt tegenwoordig nog altijd wel honderd pond. En hij wil niet dalen. Ofschoon de prijs der andere levensmiddelen niet onbelangrijk is teruggegaan. Voor vijftig, zestig pond daarentegen bekomt men al een aardige weduwe. En gescheiden vrouwen zijn nog goedkooper. Mohammed zal voor Zeinab vijftig pond betalen. Gelukkig, dat zij twee eigen geiten en zeven kippen heeft. Maar nu beginnen de moeilijkheden van Mohammed eerst goed. Gij, goedwillige lezer, en ik, wij zijn er wel van overtuigd, dat Zeinab eene weduwe is. Maar zijn wij zeker? Zijn wij geheel zeker? Haar man is in den oorlog als soldaat uitgetrokken en sedert heeft niemand meer iets van hem gehoord of gezien. Maar de Wakîl van den Kadi, die het huwelijk inzegenen moet, is daarmee niet tevreden. Hij eischt getuigen. Gelukkig vindt Mohammed twee mannen, die onder eede willen verklaren, dat zij den man van Zeinab dood hebben gezien. Maar iedereen kan begrijpen, dat twee zóó voortreffelijke mannen niet voor niets te krijgen zijn. En de Wakîl van den Kadi moet overtuigd worden van de voortreffelijkheid dier beide mannen. Geen wonder, dat Mohammed zijn koe en zijn ezel verkoopen moet. En dan moet hij nog geld leenen ook. De heer Goldsmit geeft een voorschot van tien pond. Meer kan men als vader van tachtig jongens (gezwegen van Sara de Koe!) ook al niet doen. En 's avonds op den regenbak in den maneschijn, vraagt Mohammed beschaamd, maar dringend, mij vijftien pond te leen. ‘Mohammed’, zeg ik: ‘doe het niet. Het zal u heel veel geld kosten. Koop liever voor Akil een vrouw’. ‘Het volgende jaar,’ zegt Mohammed: ‘als de olijven goed zijn.’ ‘Mohammed,’ houd ik vol: ‘het is niet eerlijk.... gij zijt acht en veertig jaar.... gij hebt een vrouw, gij hebt vier kinderen... wat moet gij met een tweede vrouw?’ ‘Ik zal u altijd dankbaar zijn,’ verzekert Mohammed. ‘Ja,’ zeg ik ‘maar misschien zal Allah vertoornd op mij zijn, omdat ik u geholpen heb in zóó een dwaze zaak.’ ‘De toorn van Allah kome op mijn hoofd..... niet op het uwe, heer,’ zweert Mohammed op den regenbak in den maneschijn. En dan bezwijk ik maar. In het kleine kantoortje van den heer Goldsmit wordt nu een plechtig papier geschreven, waarin Mohammed Aboe Akil verklaart, dat hij mij schuldig is de som van vijftien Pond Egyptisch, die hij zal terugbetalen in drie maandelijksche termijnen van drie pond en in drie maandelijksche termijnen van twee pond. Ieder zal uit het voorgaande hebben begrepen, dat onze Mohammed niet lezen en niet schrijven kan. Maar hij is toch min of meer een gezeten man, die zaken doet. Hij heeft dus aan een koordje een koperen zegeltje bij zich, en dat wordt onder het plechtige papiertje gedrukt. | |
IV.Mohammed kan maar niet telkens een dag vrij krijgen om naar Bet Iksa te gaan. Maar dat hindert niet. De verbinding tusschen El-Kuds en Bet Iksa wordt onderhouden door een neef. Een monster. Klein, geslagen, scheel. Hij komt telkens bij Mohammed op bezoek. En altijd moet Mohammed dan maar klaar staan met tractatie: rijst met suiker, vijgen, noten en amandelen. Helaas, de geslagen neef brengt slechte berichten. Zeinab is niet alleen weduwe en dertig jaar. Zij is ook moeder van twee meisjes, veertien en twaalf jaar oud. Dat zijn kostbare eigendommen, waarop Mohammed wel degelijk gerekend heeft tegenover alle bittere uitgaven van nu. Maar 't wordt hem niet gegund. De twee broers van den man van Zeinab eischen de beide meisjes op, zeggende, dat zij als naaste bloedverwanten des mans daar recht op hebben. Indien hij, Mohammed Aboe Akil, dat mocht betwisten, dan zullen zij, de beide broeders des mans, eens naar den Wakîl van den Kadi gaan. En zij zullen den Wakîl van den Kadi eens vertellen, hoe betrouwbaar de beide voortreffelijke mannen zijn, die den man van Zeinab dood hebben gezien. Er worden nu groote vergaderingen gehouden in het huisje van Mohammed onder de buitentrap. Vraag niet, wat zoo groote vergaderingen kosten. De bloedverwanten van beide zijden komen. Mohammed tracteert royaal. Men kan niet weten. Maar de zwagers blijven onverbiddelijk. Zeinab mag de kippen medenemen en de geiten, maar de meisjes niet. En wat zal de arme Mohammed anders doen dan toegeven! Wij vermanen hem: ‘Gij, Mohammed, kunt nu duidelijk zien, dat dit huwelijk Allah's wil niet is. Daarom legt Allah ook zoovele steenen op uw pad.’ ‘Neen,’ zegt Mohammed in een doffen, donkeren haat: ‘het moet nu gebeuren. Iedereen zal mij uitlachen.’ De koe en de ezel worden ook verkocht. De schele neef belast zich daarmede. Zij brengen bitter weinig op. ‘Mohammed’, zeggen wij nog eens: ‘zie naar de teekenen van Allah. Zij zijn allen tegen u. Doe het niet.’ Maar Mohammed wil de teekenen van Allah niet zien. Wat helpt het ook nu de koe en de ezel toch verkocht zijn? De neef heeft hem natuurlijk bedrogen. En laat Mohammed daar een mond over open doen! Dan loopt de neef naar den Wakîl van den Kadi en kan het huwelijk heelemaal niet doorgaan. | |
V.Maar het leven is genadig. De teekenen van Allah keeren zich. De schele neef is uit Bet Iksa gekomen. Alles is geschikt. De beide voortreffelijke getuigen zijn bij den Wakîl van den Kadi geweest. En de Wakîl van den Kadi is tevreden. Als Mohammed nu dadelijk, vanmiddag, mee naar Bet Iksa komt, kan het huwelijk nog heden worden ingezegend. Laat hij nu dadelijk medegaan. Niets onvaster dan de Wakîl van den Kadi, de zwagers van Zeinab en de twee voortreffelijke getuigen. Des middags gaan zij. Het is een groote, open dag, na den regen. Frisch en stil. Wij zien ze den weg afgaan. De schele neef geslagen. Maar Mohammed groot, een overwinnaar, met het felle licht in zijn oogen. Hij heeft zijn nieuwe japon aangetrokken. Daarover een jas tot de knie. Zijn fez omwonden met een helderen hard-oranjen doek. Een kloeke stok in zijn hand. Want zij moeten den weg gaan door de bergen van Juda waar Bet Iksa is. Mohammed draagt een zak met rijst en andere goede zaken voor het feestmaal. Zij hebben ook een geit gekocht, die samen met de rijst.... Maar de geit weet het niet. Zij gaan. En ik sidder. Wij hebben heel veel om het huwelijk van Mohammed gelachen. Een Fellach! Daar gaat hij. Groot en geweldig. Met zijn stok. Het licht in zijn wondere oogen. De geslagen neef sleept er achter met de zwarte, schreiende geit. | |
VI.Akil is natuurlijk gekomen om Mohammed te vervangen. Hij heeft niet bij het huwelijk aanwezig willen zijn. In den tuin, in het waschhuis, bij Sara, hij doet zijn werk in een sombere geslotenheid. 's Avonds zitten wij op den regenbak in den maneschijn. Ik troost den jongen: ‘Allah heeft u lief, Akil. Dat weet ik zeker. Het volgende jaar zullen de olijfboomen in den tuin van uwen vader vele olijven geven. Uw vader zal eene goede vrouw voor u koopen en wij allen zullen u een geschenk geven’. ‘Mijnheer’, zegt Akil getroost door zijne tranen heen: ‘ik ben u dankbaar. Mijn Vader heeft geen verstand. Hij heeft vijftig pond betaald voor een weduwevrouw... hij heeft nog wel twintig pond aan andere menschen betaald. Dat is zeventig. Als hij nog twintig, dertig pond meer had betaald, dan had hij niets geen moeite gehad, en hij had een vrouw gehad, die nog geen man gekend heeft’. ‘En de meisjes heeft hij ook niet’, besluit ik de conversatie. |