Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 289 Zwarte broeders en vriendenGa naar margenoot+Onze zwarte broedera zijn aangekomen. De twee kleine Joodsche Falaschen Abraham en Jona. Eerst moest dr. Faitlovitch zien, dat hij dak voor ze vond te Jeruzalem. Dat is voorloopig gelukt. Ofschoon zij geen weezen zijn, mogen Abraham en Jona voorloopig in het weeshuis van den heer Goldsmit blijven. Zou het Hollandsche Falaschen-comité de zorg voor de zwarte broertjes niet op zich willen nemen? Want een wees is ook hier een wees. En het weezencomité wil niet blijven betalen voor zwartjes, die in het bezit van vader en moeder zijn. Abraham en Jona komen van Port-Said met eenen joodschen Falasche, Immanuel, die reeds zestien jaren in Europa is. Hij spreekt Fransch, Duitsch en Italiaansch. Ook Hebreeuwsch en Arabisch. En Amhaarsch. De taal der Abessiniërs. De zwarte broertjes hebben er heel wonderlijk uitgezien, toen zij aankwamen. Wij hebben niet gelachen. Wij hebben gezegd: ‘Dit zijn de nakomelingen van koning Salomo en de koningin van Sebah. Lof zij Allah’. Abraham is een echt negertje met kroeshaar. Maar geen negerlippen. Hij had toen hij aankwam een wijd wit linnen pakje en hij droeg een fez. Maar nu draagt hij een pakje van khaki als alle jongens. En ook zijn hoedje is van khaki. Het fantastische grijze pakje van Jona is eveneens verdwenen. En hij had zoo een mooien grijzen grooten hoed. Weg. Hij ziet er nu uit als een doodgewoon weesje. En wie zijn smalle witte bedje tusschen al de andere smalle witte bedjes ziet staan, zou niet denken, dat dit aan een joodsch negertje toebehoort, die nog beide ouders heeft. Abraham en Jona hebben nu ook nummers gekregen, waarmede al hun kleederen gemerkt zijn. Sommige jongens roepen elkander met hun nummer. Maar iedereen begrijpt, hoe streng dit verboden is. Abraham en Jona zijn geleerde jongens. Zij verbergen zich te zamen achter de duisternissen van het Amhaarsch. Zij hebben op reis geleerd, wat een stoel is. En zij kunnen eten met een lepel en een vork. Messen zijn dwaze dingen, waaraan men zich leelijk snijden kan. Zij maken hier ook kennis met olijven en met haring. Zij trekken leelijke gezichten en zij spreken Amhaarsch. | |
II.Dr. Faitlovitch heeft de reis van Abessinië naar Palestina gemaakt, samen met een groote Ethiopische delegatie, die hier is gekomen om twisten met de Kopten te regelen, over de Heilige Plaatsen. Over het hoofd van de delegatie heb ik u reeds geschreven. Herinner u den heer Gabre met den mooien titel van Dedjatzmatch. Hij is onderkoning van Tigre en hij heeft officieel gegeten bij den Mandoeb es Sami. Een achtenswaardig man. Het is dus wel een eer voor ons weeshuis, dat zoo een groote onderkoning ons bezoeken komt. Dr. Faitlovitch komt mede. En eveneens de heer Mikhaël, die consul is van Abessinië te Djibouti. Het is alles héél zwart. De groote Dedjatzmatch is genadig en belangstellend. Hij ziet de eetkamer, die eigenlijk te klein is. Maar er is geen geld voor een grootere. Hij ziet de slaapkamers met de witte bedjes gespreid. Hij krijgt thee met koekjes en bonbons. Omdat hij de onderkoning van Tigre is. Vóór hij weggaat, schrijft hij in het bezoekersboek. Mooie Ethiopische letters. En wijze woorden: ‘Ik heb dit huis gezien. Er waren vele kinderen’. | |
III.De school van Miss Landau wordt gehouden in een groot huis, dat aan de Abessiniërs toebehoort. ‘Een paleis’, zeggen wij als wij overmoedig zijn. Misschien is het ook wel een paleis geweest, al is het nu hier en daar een tikje verloopen. In ieder geval heeft de Dedjatzahatch Miss Landau in haar Loofhut bezocht. Hij heeft ook het paleis gezien. En hij heeft niet gesproken van verhooging van de huur. Miss Landau is dankbaar. En alle nette menschen van Jeruzalem krijgen een uitnoodiging om Maandag te komen in de Evelina de Rothschildschool, ten einde kennis te maken met den Dedjatzmatch Gabre Sellasie, Commandant van de troepen in Tigre, en eersten Ethiopischen gedelegeerde te Jeruzalem. Het spreekt vanzelf, dat ook Adil Effendi eene uitnoodiging heeft gekregen. Wij zullen er dus heenrijden in het mooie wagentje op gummi-banden. Iedereen begrijpt, dat Adil Effendi zelf rijden zal. En daar het hier den ouden koning van Tigre geldt, die in het huis van den heer Goldsmit vele kinderen heeft gezien, zullen wij behalve den koetsier, ook nog den kleinen Machmoed medenemen. Wij komen veel te laat, omdat Adil Effendi eerst aanrijdt bij den kapper. Het duurt héél lang. Maar het wordt dan ook héél mooi. En hoe vele nette menschen gekomen zijn! De Mandoeb es Sami, die Sir Herbert Samuël is gedoopt, is niet in de stad. Maar Sir Wyndham Deedes is gekomen, de Civil Secretary. Vele hooge ambtenaren en officieren. In de hall zitten Abessinische dienaars, zwart in hun witte gewaden. Er zit ook de mooie, bonte, kawas van den tweeden hofrabbijn R. Jacob Meir. Zijn meester kan dus niet meer ver zijn. De Dedjatzmatch zelf zit in het midden van den salon op een fraaie sofa. Hij is wondermooi gekleed. Een generaals-uniform Europeesch. Daarover mooie witte Abessinische doeken. En daarover een donker blauwe schoudermantel met groote gouden knoopen. Het is misschien een beetje warm. Maar het is héél goed bedoeld. Naast hem zit weder de zwarte heer Mikhaël, nog altijd consul van Abessinië te Djibouti. Wij drukken den wijzen Dedjatzmatch hartelijk de hand. Wij doen wel en zien verder niet meer naar hem om. | |
IV.Er is de burgemeester, tegenover wien ik mij beklaag, dat de gemeenteraad mij een huishoudbelasting heeft opgelegd van één pond en vier en veertig piaster. Er is Machmoed Effendi e1 Husseini. Er is de rabbijn Jacob Meir. Er is dr. Faitlovitch. Er is iedereen. Er is de gouverneur, generaal Storrs. Geen wonder, dat dit den volgenden avond in de courant staat als een boosheid tegen Miss Landau. Veel staat hier den volgenden avond in de courant. Bijvoorbeeld als iemand zijne goede betrekkingen met den generaal Storrs niet heeft verbroken. Een schrikbewind is hier niet. En die van Minsk, Pinsk en Dwinsk gevoelen zich tevreden, Wij hopen en vertrouwen, dat de dagen zullen wederkeeren, dat de Zionistische Commissie officieus pogingen aanwendde, om een Jood, die den bewindvoerder niet behaagde, uit het Joodsch-Nationaal Tehuis verwijderd te krijgen. Er zijn nu vele geruchten. Wij hooren, dat de generaal Storrs benoemd is tot gouverneur van Soedan. Natuurlijk hooren wij ook, dat het niet waar is. De Zionistische leiders beginnen te zien, dat de wilde actie tegen generaal Storrs een politieke dwaasheid is geweest. Maar zij zijn te verstandig om dat te erkennen. Het schijnt, dat de geheele zaak is begonnen door den ingenieur P. Ruttenberg. Oessiskin heeft zich waarschijnlijk niet verzet. De toestand van binnen is niet zoo schitterend. Er schijnt nogal wat werkloosheid te zijn. Een succesvolle actie tegen den generaal Storrs zou een welkome afleiding zijn geweest. Van dr. Eder had men beter begrip verwacht. Eenig antwoord van Sir Herbert op het verzoek om ontslag van den Generaal is niet gepubliceerd. Er zijn nog meer geruchten. Wij hooren, dat terwille van de zuinigheid het aantal gouvernementen van Palestina zal worden ingekrompen. Men zegt, dat vooral het gouvernement van Jeruzalem zeer zal worden uitgebreid. Jaffa met Tel-Aviv en de koloniën zou er onder komen. Ongeveer twee derden van de Joden van Palestina zouden dan komen onder den generaal Storrs. Of het waar is, weet ik niet. Maar ik zou mij vergissen, wanneer er niet iets van waar was. | |
V.Het leven is groot. Dienzelfden dag van de receptie bij Miss Landau en van de geruchten, wordt onze Hollandsche koe, Sara, verlost. Wij hebben héél lang gewaakt, want men had ons uit Holland verkeerd ingelicht. Vele nachten heeft onze Mohammed vergeefs bij onze Sara gewaakt, omdat wij de blijde gebeurtenis ieder oogenblik verwachtten. Maar eindelijk is het dan toch gebeurd. Helaas juist toen ik in de rechtsschool college gaf over de poging met een ondeugdelijk middel. En er op moest wijzen, dat de Duitsche vertaling van het betreffende artikel geheel anders is dan de officieele Engelsche, die hier wordt gebruikt. Zoo iets komt hier wel meer voor. Onlangs is iemand ter dood veroordeeld op een verkeerd vertaald artikel. Maar de hoogere beroepsrechter heeft de fout ontdekt en de doodstraf veranderd in levenslang. Lof zij Allah. Het groote oogenblik heb ik dus verzuimd. Maar wien gebeurt dat in zijn leven nooit? Onze Mohammed is de eerste geweest, die gezien heeft, dat de jonggeborene een stiertje was. ‘Vervloekt zij zijn vader’, heeft hij gezegd. En iedereen, die weet, hoe vurig wij naar een Hollandsch melkkoetje hebben verlangd, zal Mohammed daarom niet minder achten. Wij hopen en vertrouwen, dat ook de vader van het stiertje, zoo hij nog leeft, onzen Mohammed vergeven zal. Nu het eenmaal een stiertje is, moeten wij trouwens zeggen, dat het een mooi stiertje is. Het is wit en zwart, evenals Sara. Het heet Gibor, dat Held beteekent. En het woog bij de geboorte, bijna veertig kilo. Niemand in Jeruzalem wil dat gelooven. Wij krijgen veel bezoek. En Mohammed is héél trotsch. Het is wel jammer, dat wij den kleinen Held op den duur niet in het weeshuis kunnen houden. Hij zal veel eten en weinig melk geven. Wij zouden hem wel het beroep van Hollandschen stier kunnen laten uitoefenen. En dat zou zeker geen onvoordeelig beroep zijn. Men spreekt van tweehonderd pond netto per jaar. Als gij nu wéét (en gij moogt het gerust weten!) dat een jongen, wit of zwart, ons per jaar ruim dertig pond kost, dan is het duidelijk, dat het geheele weeshuis zou kunnen bestaan, als wij twaalf stieren hadden, die ons in en door den dienst, ieder tweehonderd pond opbrachten. Ongelukkig, dat het beroep van Hollandschen stier, hoe natuurlijk en eerwaardig ook op zichzelf, zich slecht voegt bij een vroom jongensweeshuis. Wij zullen den kleinen Gibor dus niet houden op den duur. Vrees niet. Wij hebben al aanbiedingen genoeg. Koopen. Ruilen. Combinatie van koop en ruil. Wij denken, dat wij het zullen vinden in het verrichten van zekere diensten. Want iemand heeft den heer Goldsmit aangeboden in ruil een Arabische melkkoe. En vrij gebruik van den Held, voor de geheele familie, zoo dikwijls dit noodig is. En daar zullen wij denkelijk toe besluiten. |