Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 280 Rekening en verantwoordingGa naar margenoot+Verschenen is, in Hebreeuwsch en Arabisch, het rapport van de Enquête-commissie benoemd door Sir Herbert Samuel om rapport uit te brengen over de onlusten te Jaffa in Mei 1921. De Engelsche exemplaren worden in Engeland gedrukt en zijn hier nog niet aangekomen. De commissie werd benoemd bij besluit van den zevenden Mei en bestond uit: Sir Thomas Haycraft, Chief Justice van Palestina, mr. H.S. Luke, ondergouverneur van Jeruzalem en mr. J.N. Stobbs, juridisch ambtenaar. Er waren drie leden als adviseurs toegevoegd, die medehielpen bij het ondervragen van de getuigen, maar die aan het samenstellen van het rapport geen deel hadden. Toegevoegd lid was de Zionistische advocaat M. Eliasch en de anti-Zionistische leider Aref Pascha El-Dajani. De commissie zat van 12 Mei tot 26 Juli en hoorde 291 getuigen. | |
II.Het rapport begint met een beschrijving van de stad Jaffa en haar verdeeling in buurten. Daarna iets over de bevolking. Zij bedraagt ongeveer 45.000 zielen. Bijna een vierde zijn Christenen, ruim een vierde Joden en de helft Mohammedanen. De werklieden zijn voor een groot gedeelte scheepsroeiers en sjouwers. Een lastig volk, wanneer zij in opschudding geraken. De oudere Joodsche bewoners bemoeiden zich weinig met hen. De Joodsche immigranten brachten Europeesche gewoonten mee: stakingen, optochten enz. Maar de Arabieren beschouwden dat als een intieme Joodsche aangelegenheid. Daarna schrijft het rapport uitvoerig over de verschillende Joodsche arbeiders-vereenigingen. En over den invloed van de zoogenaamde Mopsen, de aanhangers van de derde Internationale. Eerst maakten zij slechts propaganda onder de Joodsche werklieden. In April 1921 begonnen zij ook propaganda te maken onder de Arabieren. Succes hadden zij daarmede niet. Arabische notabelen beklaagden zich bij Sir Herbert Samuel. Zaterdag 30 April werden bolsjewieksche strooibiljetten verspreid in Hebreeuwsch, Jiddisch en Arabisch. Voor den eersten Mei hadden de niet-bolsjewieksche Joodsche socialistische arbeiders verlof gekregen voor een optocht door de Joodsche voorstad Tel Aviv. De Mopsen organiseerden zonder verlof een optocht. En beide kwamen met elkander in botsing. De groote vraag is nu van den beginne af geweest: ‘wat ging dit den Arabieren in de oude stad van Jaffa aan.’ Het rapport geeft hierop geen antwoord. Uitvoerig wordt geschreven over den aanval op het immigranten-huis te Jaffa. De Arabieren beweerden, dat er van uit dat huis op hen geschoten was en eischten wapens. Hier heeft de Arabische politie zich vooral aan moord en roof schuldig gemaakt. Een van de Arabische politie-officieren ging midden onder het tumult naar huis om te eten en de bloedvlekken van zijn lederen sabelriem te verwijderen. In dit eene huis werden 12 Joden dood of zóó gewond, dat zij gestorven zijn, 24 werden lichter gewond. De politie deed niets. Tegen vier uur kwamen de eerste soldaten uit Ludd. De nacht ging rustig voorbij. Uitvoerig schrijft het rapport over het optreden van den Joodschen kolonel Margolin, van het voormalige Joodsche Legioen. Hij werd met de verdediging van Tel Aviv belast. Een aantal gedemobiliseerde Joodsche soldaten werd weder in uniform gekleed en bewapend. Later is beweerd, dat deze eigenmachtig Tel-Aviv hebben verlaten en te Jaffa tegen de Arabieren zijn opgetreden. Maar besliste feiten hieromtrent brengt het rapport niet. Kolonel Margolin verliet het land onder omstandigheden, waarover het rapport zwijgt. De militaire autoriteiten drongen aan op afkondiging van de staat van beleg, maar Sir Herbert Samuel wilde daartoe nog niet overgaan. Er kwamen geschoolde, bekwame, politie-agenten uit Jeruzalem, onder aanvoering van majoor Montefiore. Over den moord, op den Joodschen schrijver Brenner en zijn vijf vrienden, geen nieuwe mededeelingen. Den derden Mei stemde Sir Herbert toe in de afkondiging van den staat van beleg. Daarna hielden de gewelddaden op, maar de toestand bleef gespannen. De gouverneur van Jaffa had reeds op eigen gezag bepaald, dat geen nieuwe immigranten te Jaffa mochten landen. Den 14den Mei werd dit besluit door Sir Herbert bekrachtigd. Tot groote vreugd van die van Jaffa. Vijftien Mopsen werden uit het Land verbannen. Uitvoerig behandelt het rapport voorts de aanvallen op de Joodsche koloniën Kfar Saba, Aïn Gai, Petach-Tikvah, Rehoboth en Chedara, maar veel nieuws, brengt dit niet | |
III.Het belangrijkste gedeelte van het rapport zijn natuurlijk de conclusiën. Het optreden van de Mopsen zou in eene overigens rustige bevolking natuurlijk nooit aanleiding hebben kunnen zijn tot ongeregeldheden van dien omvang. Joodsche getuigen hebben als hunne meening te kennen gegeven, dat de geheele beweging niet anti-joodsch was, maar anti-Engelsch. Zij meenden ook Franschen invloed te zien. De commissie is het daarmede niet eens. Zij zien in de allereerste plaats een anti-joodsche beweging. Wanneer de Arabieren tegen de Engelsche Regeering zijn, dan is dat alleen en uitsluitend wegens de Zionistische politiek der Regeering. Daar zonder zou men met de Arabieren niet de minste moeite hebben. De Joden hebben beweerd, dat alles van te voren door de Arabieren was voorbereid. De commissie acht dit onjuist. Er is ook niet het minste bewijs geleverd, dat het mindere volk reeds te voren stelselmatig door personen uit de betere klassen was opgezet. Het is nu eenmaal een algemeen verspreide meening onder de Arabieren, dat het Zionisme en de Joodsche immigratie hen kwaad zullen doen. Bovendien: de eerste Mei was het Paaschfeest voor de Grieksch-orthodoxen, de meerderheid van de Christenen te Jaffa. Men zou zeker dien dag niet hebben gekozen voor het verwekken van troebelen. Over de plunderingen laat de commissie zich natuurlijk zeer afkeurend uit. De gouverneur van Jaffa komt er goed uit. Hij heeft alles gedaan, wat men in de gegeven omstandigheden van hem eischen kon. Uitvoerig schrijft het rapport over de politie. Verscheidene Arabische politie-officieren hebben zich met groote onverschilligheid gedragen. De politie-agenten waren beneden alle kritiek. Ze hebben den oproerlingen wapens en ammunitie verschaft uit het magazijn der politie, dat blijkbaar wijd open stond. Ze hebben aan alles meegedaan. Conclusie der commissie: ‘een verbijsterenden indruk maakte op ons hun slordigheid en onverschilligheid, waaraan geen mensch zou kunnen gelooven in een corps onder Engelsch bevel.’ Uitvoerig schrijft de commissie over de oorzaken van den haat tusschen de Arabieren en de Joden. De commissie meent, dat men onmogelijk tot een andere conclusie komen kan dan dat bijna alle niet-Joodsche bewoners de Joden haten. Arabische getuigen gaven de volgende gronden voor dien haat: de vestiging van een Joodsch-Nationaal Tehuis in Palestina; den grooten invloed van de Zionistische Commissie; het overgroote aantal joodsche ambtenaren; concurrentie van modern-geschoolde joodsche kooplieden en industrieelen; immigratie van joodsche bolsjewieken; opvallend, luidruchtig gedrag van de jonge immigranten. De legal secretary is een Jood en ijverig Zionist. Eveneens het hoofd van de afdeeling ‘Aanbestedingen’. De Regeering geeft den joodschen immigranten noodeloos allerlei werk op rekening van den Palestinensischen belastingbetaler. De Arabieren hebben getracht dit alles te bewijzen met aanhalingen uit Zionistische geschriften zelve. Bijvoorbeeld uit een reclameboekje voor het Opbouwfonds: ‘doel is millioenen, die wachten, naar Palestina over te brengen.’ Naar de meening van de commissie heeft ook de Zionistische Commissie geen goed gedaan. Ze hebben op ontactische wijze den Joden allerlei voordeelen bezorgd. De Arabieren beweren, dat de Zionistische Commissie invloed had op de benoeming van Regeeringsambtenaren en op de wetgeving. De Zionistische pers in het buitenland heeft ook veel schuld. Het bleek de commissie, dat de Arabieren daarvan zeer goed op de hoogte zijn. Arabische getuigen kwamen met knipsels uit Jewish Chronicle, Palestina, Propagandaboekje van het Opbouwfonds, rede van Jabotinsky enz. De commissie vestigt vooral de aandacht op de getuigenis van dr. Eder, tijdelijk voorzitter van de Zionistische Commissie. Hij verklaarde zich vierkant tegen de uitlegging van de Balfour-declaratie gelijk die door Sir Herbert is gegeven. Hij eischte voor de Joden het recht wapens te dragen. Hij eischte invloed van de Zionistische organisatie op de benoeming van den Hoogen Commissaris, hetzij voordracht, hetzij veto. De enquête-commissie ziet in dergelijke eischen een bron van onrust. | |
IV.Aan het rapport is toegevoegd een brief van Sir Herbert Samuel aan Winston Churchill, den minister van koloniën, bevattende enkele opmerkingen over het rapport. In dien brief wordt gewezen op verschillende maatregelen, die reeds genomen zijn, om het gehalte van de politieagenten te verbeteren. Betere opleiding, beter salaris enz. Weerlegd wordt de bewering, dat het aantal joodsche ambtenaren onevenredig groot is. Eveneens, dat één enkele joodsche ambtennaar overmatig veel invloed zou hebben op de aanbestedingen en dat hij dien invloed zou gebruiken ten voordeele van de Joden en ten nadeele van de Palestinensische schatkist. Wanneer wij nu op het geheele rapport en de conclusies terugzien, dan is het typisch voor de Engelsche ambtenaren in Palestina. De Engelsche ambtenaren, bijvoorbeeld de gouverneur van Jaffa, gaan vrij uit. De Joden en de Arabieren worden vrijwel gelijkelijk met standjes bedacht. Maar men voelt toch genegenheid voor de Arabieren en antipathie tegen de Joden. Bijvoorbeeld een zinnetje als dit: ‘De telefoon van het Bestuur van Tel-Aviv was een bron van valsche geruchten. En de autoriteiten moesten onophoudelijk achter ongegronde geruchten aandraven.’ Het streven van de commissie is van den beginne af duidelijk geweest: van een algemeene ontevredenheid tegen de Engelsche Regeering mocht natuurlijk geen sprake zijn. Ofschoon iedereen hier wist en weet, dat er wel degelijk een algemeene opstand was voorbereid. In Sechem, waar geen enkele Jood woont, was het onrustig. Het Zionisme is volgens de commissie de eenige oorzaak van de anti-Engelsche stemming. En Egypte? En Ierland? Het rapport is een typisch voorbeeld van kalme Engelsche zelfgenoegzaamheid en gemoedelijke minachting van alle anderen, zonder onderscheid van ras en geloof. De Joodsche pers heeft nog geen gelegenheid gehad tot beschouwingen. Maar het zou mij verbazen als het rapport, bijvoorbeeld door de ‘Jewish Chronicle’, met groote sympathie zou worden ontvangen. |