Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 258 BethlehemGa naar margenoot+Het is zeker, dat de Man van Bethlehem gesproken heeft: ‘Hebt uw vijanden lief; zegent ze, die u vervloeken; doet wel dengenen, die u haten; en bidt voor degenen, die u geweld doen en die u vervolgen’. Maar het is even zeker, dat ik, negentien eeuwen later, te Bethlehem wakker word met een geweer in den hoek en met twee revolvers op een kastje. Dit is de kamer van mijnen gastheer Abdullah Effendi, die hij mij tijdelijk heeft afgestaan. Hij is vanochtend krijgshaftiger dan ooit. Het is natuurlijk heel best, dat er vrede heerscht in zijn district. Maar geloof gerust, als het onrustig wordt, zal Abdullah Effendi niet vervaard zijn. Hij zal zijne vijanden niet liefhebben. Hij zal ook niet degenen zegenen, die hem vervloeken. Noch weldoen degenen, die hem haten. Hij zal de gendarmerie oproepen. Hij zal rijden op het mooie bruine paard van hem. En hij zal schieten het eerst. ‘Abdullah Effendi’ zeg ik: ‘zijt gij voor een gouverneur van Bethlehem niet wat een krijgshaftig man?’ Hij laat mij zien hoe een mooi geweer dit is. Een Duitsch geweer uit het jaar 1917. Hij heeft het afgenomen van een Bedouien uit het Transjordaansche. Het zit daar alles nog vol met Duitsche geweren. Ook Jeruzalem is niet zonder. De Joden hebben wapens. Maar de Arabieren hebben ook wapens. Als er wat gebeurt, zal het ditmaal heel erg zijn. Die twee revolvers zijn ook heel goed. Die groote is een Duitsche. Best wapen. Abdullah verzekert mij, dat het dwaasheid is zijn vijanden lief te hebben. Zij hebben ons ook niet lief. Het is al moeilijk genoeg zijn vrienden altijd lief te hebben. Het leven is nu eenmaal zoo: de menschen aan het werk houden en altijd het eerst schieten. | |
II.Abdullah Effendi is naar het gouvernementsgebouw gegaan. Het zal waaien voor Ramzi Effendi, den luitenant van de politie, indien er iets gebeurd mocht zijn. Ik ga nu de stad eens zien. Zij ligt heel mooi op haar heuvelenrug. Een welvarende stad met een achtduizend menschen. Er is één Joodsche familie, een blikslager. Er zijn een paar honderd Mohammedanen, tamelijk onontwikkeld. De rest Christenen. Het is natuurlijk reeds van ouds een Christelijke bedevaartplaats. Konstantijn liet er in de vierde eeuw een kerk bouwen. Keizer Justinianus bouwde nieuwe stadsmuren. Het moet omstreeks het jaar zeshonderd een schitterende stad zijn geweest. Gedurende de kruistochten werd het meermalen over en weder verwoest. Men leeft er nu van landbouw en veeteelt. Er zijn rondom heel mooie tuinen: vijgen, druiven en olijven. De grond is er héél duur. Een boomgaard van twee Pond den vierkanten Meter. Want vele Bethlehemieten gaan naar Amerika. Ze worden rijk en willen dan gaarne hun geld in grond beleggen, waarvoor dikwijls hooge prijzen worden betaald. Er is een bloeiende industrie van pieuse voorwerpen in paarlmoer, en van een soort zachte steen, een mengsel van kalk en bitumen, die van de Doode Zee komt. Sommige rijke Bethlehemieten bouwen verbazend groote huizen. Met veel gehouwen steen, wit en rood. Veel ijzeren hekken en veel lofwerk. Het doel schijnt vooral de buren te bluffen. Meubels zijn er in de groote huizen dikwijls niet. Ze bewonen een paar vertrekken. De groote kamers liggen vaak vol met koopwaren, of dikwijls met hooi en haver voor de paarden. | |
III.Bethlehem is een echte Christelijke stad. Het zou wel eens belangrijk zijn te weten, hoeveel millioenen en millioenen in den loop der eeuwen reeds voor liefdadige doeleinden naar dit dure strookje grond gezonden zijn. Er zit achter deze liefdadigheid natuurlijk veel imperialisme. Vóór den oorlog vooral Fransch en Duitsch. In mindere mate ook Italiaansch en Russisch. Maar dat meer te Jeruzalem en aan de Jordaanzijde. Engeland had vóór den oorlog betrekkelijk weinig bezittingen. De Protestantsche gemeente van Bethlehem is klein. Zij werd vooral gesteund door de Jeruzalemvereeniging te Berlijn. Er is nog een mooie Duitsche kerk. En een bouwplaats, waar nu een gouvernementsschool wordt gebouwd. Een vroeger Duitsch weeshuis, een prachtig ruim gebouwd huis, is nu een gouvernementsweeshuis geworden. Overigens heeft iedereen hier het zijne: de Katholieken hebben een groot Franciscanenklooster met een ziekenhuis en een school. Ook de Karmelieten hebben hier kloosters. De Italianen hebben een weeshuis, heel groot en ruim ingericht. Een school. Een kleermakerswerkplaats, timmerwinkel, smederij. Er is een groote speelplaats, half overdekt, met zeldzaam mooi uitzicht over de stad en de heuvelen tot de Doode Zee. Ik denk, hoe de heer Goldsmit zich te Jeruzalem moet aftobben in een gehuurd huis, dat te klein is en waarin niemand iets wil laten doen, omdat het toch maar gehuurd is. De Armeniërs hebben dan nog een groot klooster. Een gebouw als een vesting. Ook sommige andere kloosters hebben dat vestingachtige, juist alsof ze iederen dag een beleg verwachten. Bethlehem maakt trouwens niet den indruk van eene zachte, lieflijke stad. Men voelt er de godsdiensttwisten in de lucht. En het is misschien wel goed, dat die van Bethlehem zoo een kloeken, krijgshaftigen gouverneur hebben. De voornaamste kerk, de Mariakerk, is gezamenlijk bezit van de Katholieken, die hier Latijnen heeten, de Grieken en de Armeniërs. Het is mogelijk, dat zij elkander achten. Maar het is zeker, dat zij elkander niet liefhebben. Dikwijls moet de gendarmerie er aan te pas komen. Maar laten zij oppassen, dat zij dit jaar rustig blijven. Want Abdullah Effendi zal de orde handhaven zonder aanzien des monniks. | |
IV.Van Joden bemerkt men in de stad geheel niets meer. Er zijn ook weinig stoffelijke herinneringen. Eenmaal is het toch eene belangrijke Joodsche stad geweest. Zullen wij er wederkomen? Ik ben den heuvel afgedaald en den weg opgegaan naar het Graf van Rachel. Waar zou het veld van Boas zijn geweest en waar de weg, waarlangs Ruth met Naomi van de velden van Moab zijn gekomen? O, Bethlehem is toch wel een Joodsche stad. Samuël heeft er David gezalfd tot Koning van Israël (I Samuel XVI). In het heuvelenland rondom weidde hij het kleinvee zijns vaders: ‘en er kwam een leeuw en een beer en nam een schaap van de kudde weg. En ik ging uit, hem na, en ik sloeg hem, en redde het uit zijnen mond; toen hij tegen mij opstond, zoo vattede ik hem bij zijnen baard en sloeg hem en doodde hem’. (I Samuël XVII: 34). Hier heeft hij ook zijn eerste psalmen geschreven. In de suizende windstilte rondom hoor ik zijne woorden weer. Van Bethlehem uit werd David ontboden aan het Hof van Koning Saul om te spreken en te zingen tegen den kwaden geest. (I Samuël XVI: 19). De heeren van Bethlehem moeten reeds in Davids dagen strijdlustige kameraden zijn geweest. Er waren Joab, Abishai en Asahel, zonen van Davids zuster Zemiah. Er was Amasa, de zoon van Davids andere zuster Abigail (I Kron. II: 16-17). ‘En Abner sloeg Asahel met het achterste van de spies van de vijfde rib, dat de spies van achter hem uitging’ (II Samuel III: 23). En Asahel werd begraven in zijns vaders graf, dat te Bethlehem was (II Samuel III: 32). In den koningentijd was Bethlehem eene vesting van Rehabeam, niet ver van Etam, waarvan men de ruïnen nog vindt in het mooie dal van Artos (II Kronyken XI: 6.) Jeremia (wij zijn in de Drie Weken en vlak bij de Negen Dagen!) vermeldt Geruth-Chimham, dat bij Bethlehem is, als eene verzamelplaats van de Joden, die naar Egypte trokken (Jeremia XLI: 17). Uit de Babylonische ballingschap keerden de kinderen van Bethlehem terug: honderd drie en twintig (Esra 11: 21 en Nehemia VII: 26). De Babylonische ballingschap. Toen hebben wij het Land weder opgebouwd in onzegbaar moeilijke omstandigheden. Zal het ons heden weder gelukken? De wind waait over de heuvelen van Bethlehem. Toch met de vele vrome herinneringen een Joodsche stad. De Stad van David. Koning der Dichters en de Dichter van God onder de Koningen der Aarde. | |
V.Gij, onschuldige, argelooze lezer denkt, dat Abdullah Effendi vannacht rustig thuis is gebleven, in zijne kamer, in zijn bed? Dat heb ik ook gedacht. Maar Abdullah Effendi is in den nacht stil opgestaan. Hij heeft zich gekleed als een Bedouïen, en gezeten op een ezeltje is hij de gaarden rondgereden met de druiven, de olijven en de rijpende vijgen, om te zien, of zijn nachtwakers hunnen plicht wel doen. En het is dien nacht uitgekomen, dat de nachtwakers van Bethlehem hunnen plicht niet hebben gedaan. In plaats hunne wegen te gaan door de gaarden van Bethlehem, hebben er drie bij elkander gezeten op een muurtje en zij hebben lekkere cigaretten gerookt. Abdullah Effendi is nu heel vergenoegd geweest, dat hij deze luie nachtwakers heeft betrapt. Zij hebben allen een boete gekregen van een week salaris. Abdullah Effendi, niet minder wijs dan krijgshaftig, doet alle boeten in een pot en schenkt daarvan des winters heete thee met koek voor de gendarmen en de nachtwakers, die niet zitten op de muurtjes tusschen de tuinen en rooken cigaretjes in den tijd, dat zij de wegen van hun wacht hebben te gaan. | |
VI.Des middags komt ons beider vriend Saïd Effendi, de gouverneur van Jericho, waar Abdullah vroeger gouverneur is geweest. Ook Jericho behoort onder het gouvernement van Jeruzalem. Evenals Bethlehem en Hebron. Saïd is te paard gekomen, even van Jericho af. De heete hel. In lente en herfst is Jericho heerlijk. Maar nu is het heet helsch. Het mooie Circassische vrouwtje van Saïd met de twee jongetjes Daoud en Feïes, is dan ook niet te Jericho, maar in hun oude stamhuis in het dorp Tur op den Olijfberg. Mijn vriendschap met Saïd Effendi is gesloten in het wankele hôtel van den éénoogigen Haïm te Hebron, rondom een petroleumblik met houtskolen in een winter van regen en wind. Tegen den avond rijden wij uit. Naar de vijvers van Salomo. Het land wordt hier ineens veranderd. Dichtbij Bethlehem zijn nog wel de tuinen en de landhuizen. Maar dan wordt alles verlaten en leeg. Een land vol steenen en alleen hier en daar in de hoeken bebouwd. Wat zullen wij hiervan kunnen maken? Typisch: Abdullah is een Christen en Saïd een Mohammedaan. Beiden zijn zij tegen het Zionisme. Ze zeggen dat niet met zooveel woorden. Het zou niet passen. Maar men hoort het in hun betoog, dat dit Land niet geschikt is voor een groote bevolking. Maar ik denk: er is toch vroeger ook een veel grootere bevolking geweest. In den tijd van David een millioen of vijf. Men heeft ruïnen van groote steden gevonden ver ten Zuiden van Bethlehem, waar nu niet anders is dan woestenij. Neen: als het Joodsche Volk zal weten te staan voor zijne taak, dan zal het Joodsche Land niet hard zijn. Heel bemoedigend ziet het er hier niet uit. Maar wat ziet een leek aan schoonheid in een ruwen diamant? Alles hangt van ons zelve af. Niet alleen van ons geld. Maar van onze geestelijke krachten. De donkere, dorre bergen zijn niet verschrikkelijk. Maar de heerszucht, de hebzucht, de twist en de tweedracht. Van de vijvers van Salomo rijden wij terug. Het Land groot, leeg en geheimzinnig. Af en toe de lichtjes van een ver, donker dorp. Soms een fellach met ezel of kameel, die met marktwaren naar Jeruzalem gaat. De wind. De groote, donkere wind. Laten wij onvervaard zijn. |