Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 257 Naar BethlehemGa naar margenoot+Geen hospitaal. Geen koorts. Bethlehem. Maandagmiddag naar het gouvernementsgebouw gaan, om Abdullah Effendi, den gouverneur van Bethlehem, eigenhandig te verzekeren, dat hij mij morgen verwachten kan. Want Abdullah Effendi is ook de censor voor de Arabische bladen. Iederen middag kunt ge hem op het gouvernement van Jeruzalem vinden, schrappende als een leeuw, wat hij zal verslinden. Tegen den avond rijdt hij dan naar Bethlehem terug, op dat mooie paard van hem, met het veulen dravend achter. De menschen zien het en zij achten hem. Hij doet de tien kilometer van Jeruzalem naar Bethlehem in een goede twintig minuten. ‘Jammer’, zegt Abdullah Effendi, ‘dat ge vandaag niet komt. Er is een feest op Mar Elias, halfweg... rijdt mee... dan rijden we vanavond terug, en gij komt morgen’. Wij rijden. Nazem Effendi geeft genadig zijn grijze paard. Want Abdoel Effendi is naar Haïfa en Hassan Effendi is naar Tiberias met vele toeristen en vele paarden. Wij verdienen veel geld den laatsten tijd. Lof zij Allah! | |
II.Wij dalen het dal van Hinnom in bij de Jaffapoort. Het bonte, zachte, leven van den namiddag gaat. De wind is opgekomen. Het is goed. De kleine markt is nog vol. Er liggen hoopen groote, groene watermeloenen. Te veel om des avonds weg te bergen. De dieven zijn overal. En straks in de nacht zal de koopman van de watermeloenen slapen bij zijn waar. Hij zal liggen gedoken in zijn mantel, omdat de nachten van Jeruzalem koud zijn. Morgen zal hij weder verkopen de groote, ronde meloenen, die wel een shilling kosten. Maar die dan ook koel en zoet zijn, vol zwartgepunte pitten. Moge Allah alle eerlijke meloenen-kooplieden zegenen. Maar de oneerlijke kooplieden moge hij niet zegenen. En ook de dieven niet, die overal zijn. Allah is groot! Wij nu zijn gereden langs den Sultansvijver, waar de heete zomer nog water gelaten heeft. De paarden van Jeruzalem komen er baden. En ook de vuile jongetjes van Jeruzalem vinden er een bad. Wij rijden door het dal van de Refaieten, een grens tusschen Juda en Benjamin (Josua XV: 8), waar David de Philistijnen eenmaal versloeg. (II Samuel XXIII: 13 en I. Chron. XI: 15.) Abdullah Effendi, die veel heeft medegemaakt, is daar niet bij geweest. Hier, de weg van Jeruzalem naar Bethlehem, in den kalmen, zachten avondval behoort tot de mooiste wegen ter wereld. Het is een breede heerweg en aan beide zijden het heuvelende land, links tot aan de Doode Zee, met de fijne nachtschaduw van de bergen van Moab. Er is de heerlijke wind. De dag van Jeruzalem mag zoo heet zijn, als hij maar wezen wil, de avondwind van Bethlehem maakt alles goed. Er is veel leven en veel beweging langs den weg. Honderden en honderden, die naar Mar Elias gaan. Ze kampeeren vanavond en vannacht in het heuvelenland rondom. Morgen is het feest. Het groote klooster Mar Elias ligt links van den weg op een bergrug, juist halfweg Jeruzalem en Bethlehem. Het is héél oud. Lang voor den tijd der kruistochten. De stichter was een Grieksch Metropoliet Elias. Later heeft de legende de plaats in verband gebracht met den Profeet Elia (I Koningen XIX: 3) De mooie bezitting hoort nu aan het Grieksche patriarchaat, dat vele mooie bezittingen heeft. Maar ook vele mooie schulden. Men zegt: veel meer dan een half millioen pond. De Regeering gaat daar nu orde op stellen. En de patriarch zal moeten verkoopen en betalen. Wij hoorden, dat de Zionisten het veld koopen zouden van de Mamillaskant tot het station. Veel mooi bouwterrein. Maar dan ook voor bijna vierhonderdduizend pond. Doch men hoort hier zooveel, als men niet doof is. | |
III.Lezer, maakt geen twisten met mijnen vriend en gastheer Abdullah Effendi, den gouverneur van Bethlehem. Want gij zoudt dat afleggen. Hij is een hard, maar kranig, heer. Geboren in Syrië. Grieksch-orthodox. Maar opgevoed eerst bij de Fransche paters en daarna bij de Amerikanen van Beiroeth. Hij heeft nu een doodelijke haat aan alle monniken. Zij maken hem het leven in Bethlehem zuur met al hun twisten en al hun klachten. Bij het uitbreken van den oorlog was Abdullah officier in een Egyptisch Expeditie Corps tegen de SenoessiesGa naar voetnoota) te Tripolis. Hij heeft hier in Palestina gevochten. En was na den oorlog gouverneur van Jericho. Een moeilijk district, zoolang de toestand in Transjordanië niet geregeld is. Hij heeft eenmaal te Engedi met twintig man een heele bende Bedouienen opgevangen. Hij had twee dooden. Maar de Bedouienen hadden veel meer. Bij die gelegenheid heeft Abdullah twee gevaarlijke hoofdwonden opgeloopen. Hij reed zonder geleide van Jericho naar Jeruzalem, door het gebied van het booze dorp van Aboe Dis. Met den revolver in zijn hand open. Zijn devies: ‘Ik schiet het eerst’. Een gul en hartelijk gastheer. De huishoudster heet Julia. Zij mest hem lekker. Hij slaapt des nachts héél rustig. Als er spoken komen, zal hij schieten. Zijn politie vreest hem. Want hij rijdt ze na in de donkere nachten, om te kijken of ze dienst en plicht doen. | |
IV.Hier, bij Mar Elias, begint Abdullahs gebied. Het strekt zich tot ver achter de Vijvers van Salomo. Een groot district. Abdullah is nu héél zwart en ernstig geworden. In Jeruzalem is hij een bezoeker, zonder meer. Hier is hij gouverneur. Het geheele heuvelland is vol gelegerd. Er zijn menschen uit Transjordanië en uit Ramallah. Ze komen hier smeken en geloften doen. Voor een goeden oogst. Voor een zoon. Voor gezondheid. Het is alles héél ernstig. Er wordt aan vele doeken tentjes veel limonade gedronken. Maar geen bier of wijn, ofschoon de meeste bezoekers Christenen zijn. Families hebben tenten medegebracht. Keuken- en kookgerei. In den zachten avond is alles onzegbaar teeder. Achter de heuvelen in het Westen verzinkt de zon. Abdullah Effendi heeft een politie-officier laten roepen. Hij heeft eenen heel mooien naam Ramsi Effendi, dat Symbool beteekent. Maar volgens Abdullah vat hij zijn werk veel te gemakkelijk op. Rust en orde moeten er zijn. Zal hij, Ramsi Effendi, zorgen, dat er niets gebeurt? Begrijpt hij wel goed dat hij, Ramsi Effendi, voor alles verantwoordelijk is? Als iemand de orde stoort moet hij dadelijk naar Bethlehem. Rust en orde moeten zijn. ‘Ja, Heer’, zegt Ramsi Effendi, die héél mooi is en heel lui. Wij zien elkander even aan. Abdullah is streng en donker. Wij rijden op onze mooie paarden over het heuvelende land. Overal de rustige feestgangers. De tenten. Hun vuren. De kinderen hangen in hangmatten tusschen de boomen. De ouderen leven bedaard. Iedere familie in een dalletje tusschen heuvelen als in een eigen huis. Een oude, grijze, olijfboom, goedig met zijn open schaduwen daaroverheen. Er is hier een van de beroemde uitzichten van het land. Bethlehem, licht-grijs met zijn torens, kerken en kloosters. Het groote dorp van Beit Jâla op de heuvelen, waar de Christenen wonen. Naar het Noorden Jeruzalem, afgesloten. Oostwaarts door de heuvelketen van den Olijfberg, met de twee fijne torentjes, die wij zoo goed kennen. Heerlijk de volle open wind. Wij rijden in een vaart naar Bethlehem, nadat Abdullah den mooien, luien Ramsi Effendi heeft bezworen, dat er orde moet zijn en dat hij, Ramsi Effendi, voor alles verantwoordelijk is. 's Avonds, héél in donker, onder de sterren, maar zonder de maan, zijn wij weder teruggereden. Het heuvelende veld bij Mar Elias, was nu overal verlicht met lampen en vuren. Het is alles héél mooi en heel rustig. | |
V.Met een mooi wagentje, want er is nu de bagage, rijden Dinsdagmiddag weder naar Bethlehem. Het is vroeger in den dag dan gisteren. Alles is luider en bonter. De markt bij de Jaffapoort, waar de watermeloenen liggen op stapels als muren. De Sultansvijver en het dal, waar David de Philistijnen sloeg. Mar Elias aan den halfweg bouwt nu weer rustig. Het heuvelland tegenover is verlaten. De groote, goede, olijfboomen aan den windkant. Heel oud. Het graf van Moeder Rachel langs. Hier gaat de weg in tweeën. Rechts naar Hebron. En links de hoogte op, naar Bethlehem. Er liggen drie oude regenbakken, naar de traditie de Davidsbron, waarover wij het mooie verhaal lezen (II Samuel XXIII 14-17.) ‘En David was toen in eene vesting, en de bezetting der Filistijnen was toen in Bethlehem. En David kreeg lust en zeide: wie zal mij water te drinken geven uit Bethlehems bornput, die in de poort is? Toen braken die drie helden door het leger der Filistijnen, en putteden water uit Bethlehems bornput, die in de poort is, en droegen het en kwamen tot David, doch hij wilde dat niet drinken, maar goot het uit voor den Heer. En zeide: ‘het zij verre van mij, o Heer, dat ik dit zou doen; zou ik drinken het bloed der mannen, die heengegaan zijn met gevaar van hun leven? En hij wilde het niet drinken. Dit deden die drie helden.’ Bij de bron heeft men een oude begraafplaats gevonden. Mooi mozaiek en Grieksche inschriften. Misschien van een oud klooster. Juist bij Rachels graf, waar de weg in tweeën gaat, vindt men nog overblijfselen van de Romeinsche waterleiding van de Vijvers van Salomo naar Jeruzalem. | |
VI.Heel die streek van Bethlehem is reeds van ouds bekend om hare groote vruchtbaarheid. Nu rijpen er de druiven. De gaarden liggen in terrassen op de heuvelen. Gescheiden met muurtjes van losse steenen gelegd. De wijngaarden rekken zich langs den grond. Hier en daar zijn ze in de hoogte geleid langs vensters of prieelen. Maar de meeste liggen. Er komen mooie, groene, druiven van Bethlehem. Zware trossen, die een goede markt te Jeruzalem vinden. Over veertien dagen zal men in de volle pluk zijn. Met den avondval gaan de gaardwachters al uit om te voorkomen, dat de mooie druiven worden geroofd. Er zijn ook vijgeboomen, dik in 't blad. En de olijfboomen. Kort, knoestig, grijs en oud. Maar zoo stil en zoo goedig in den zachtademenden avondval. Aan den weg de vele mooie landhuizen. Die van Bethlehem gaan veel naar Amerika, Mexico, Bolivia, evenals die van Ramallah. Zij komen rijk terug. Zij koopen hier grond en zij bouwen er huizen. Wij zien het landhuis van een rijke koopmansfamilie, dat vóór den oorlog meer dan vijf en twintig duizend Pond heeft gekost. Het is de namaak van een Fransch kasteel. Maar nog een beetje mooier gemaakt met witte en roodsteenen erkers en balkons en ijzeren hekken. Veel hinderen doet het in dit groote, mooie landschap niet. Het land neemt glimlachend al deze dwaasheden aan. Het is een van de mooiste streken van Palestina, met de gaarden op de heuvelen. En de muren tusschen de gaarden, waar de avondschaduwen komen. Men leeft in Palestina in de veilige steden en dorpen. Men werkt op het land. Maar boerenhuizen in hun land ziet men hier niet. Ook de mooie, groote landhuizen rondom Bethlehem, hebben allen iets van vestingen. Muren en een ijzeren poort. De balcons zijn allen afgesloten met sterk, ijzeren hekwerk. Uit de steden en dorpen gaat het landleven in den morgen uit. Des avonds keert het tot zijn steden en dorpen terug. O, het avondleven rondom Bethlehem. De vrouwen met de hooge kapsels, wit-gedoekt. De bevolking is bijna geheel Christelijk. ‘Mooie Christenen’ zegt Abdullah Effendi: ‘soms moeten de soldaten de Grieken en de Latijnen scheiden.’ Maar deze avond is volle vrede. Het wagentje is mooi. Het kost niet meer dan zestig piaster. Hier is het huis van Abdullah Effendi, een Duitsch zusterhuis. De waarde Julia kijkt al uit, waar de gast blijft. |
|