Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 226 Het feest van Nebi MoessaGa naar margenoot+Er is toch wel iets veranderd sinds verleden jaar het feest van Nebi Moessa aanleiding gaf tot onrust, plundering en doodslag. Op het Hooge Huis van den Olijfberg zetelt Sir Herbert Samuel. Het is juist, volgens de Christelijke jaartelling, één jaar geleden van San Remo. Wat kan er in een jaar niet veranderen! Wij hebben ook niet meer het mooie, gedienstige, boodschappenjongetje Mustapha. Wij hebben het ongedienstige dienstmeisje Amni. Zij weet natuurlijk, dat het Nebi Moessa (= Profeet Mozes) feest wezen zal, wanneer de volgende maan vol is. Zij heeft van haren meester Abdoel Salaäm mooie geschenken gekregen: een rok met bonte banen, een veelkleurigen borstdoek en een gouden Turksch pond om aan een kettinkje te dragen. Zij zal ook drie dagen vrij krijgen, om ter bedevaart te gaan naar het graf van den Profeet Mozes, dat niet ver van Jericho is. ‘Amni,’ zeg ik: ‘ook ik zal naar het graf van Nebi Moessa gaan ter bedevaart.’ ‘Neen, Heer,’ zegt zij dadelijk fel en vijandig: ‘dat is alleen voor Moslems. Niet voor Joden.’ ‘Gij, Amni,’ zegt de Heer des kleinen tuinhuizes met eene voorzichtige wraakzuchtigheid. ‘Gij, Amni,’ zegt hij, ‘hebt weinig verstand. Nebi Moessa zelf was een Jood.’ Dit is het vreeselijke. Wanneer de chawadja had gezegd, dat hare ouders - zij zijn dood, Min Allah! - dat hare ouders christenen of joden waren geweest, 't was erg. Maar niet zo erg als dit. Zij is sprakeloos. En dat wil wat zeggen. Eindelijk stoot zij uit: ‘Gij zegt strafbare woorden, Heer.’ | |
II.Wij denken, dat het wel rustig blijven zal. De Regeering neemt maatregelen. Nebi Moessa is eigenlijk geen godsdienstig feest. Het is ingesteld om tegelijk met het Grieksche Paaschfeest, wanneer duizenden en duizenden pelgrims kwamen te Jeruzalem en Jericho, ook duizenden en duizenden Mohammedanen hier te hebben. En nu doet de wijze regeering precies hetzelfde. Zij laat militaire manoeuvres en wedstrijden houden, precies toevallig eigenlijk met Nebi Moessa. Het is ook precies toevallig, dat er iederen dag vliegmachines waren over de stad Jeruzalem. Evenzoo is het toevallig, dat er voortdurend militaire auto's gaan langs de groote wegen Hebron, Jaffa en Sechem. Er is óók wel eene kleine moeilijkheid. De Groot-Mufti van Jeruzalem, Kamil Effendi el Husseini, is gestorven. Min Allah! Hij is héél lang ziek geweest en hij was nog geen vijftig jaar. Meskien! Natuurlijk moeten wij nu een nieuwen Mufti hebben. Sinds onheugelijke jaren is de hooge waardigheid in de familie Husseini geweest. ‘Sinds Mohammed,’ zegt Adil onverschrokken. Nu zou Amien Effendi el Husseini Mufti moeten worden. Maar hij heeft een héél zwart anti-Zionistisch verleden. Toch hebben wij gehoord, dat de Mandoeb es Sami, gij noemt dat Sir Herbert Samuël, zich niet vijandig betoonen zal. Maar dat is mis gegaan. In het kiescollege kreeg sjeikh Jarallah achttien stemmen, sjeikh El-Chaldi zeventien, sjeikh Bouderie twaalf. En sjeikh Amien el Husseini maar negen! Meskien! De Zagjoenien, die gij Zionisten noemt, waren heel tevreden. Want de sjeikh Jarallah is een groot vriend van de Zagjoenien. Zijn vader was de Arabische leermeester van Daoud Effendi, gezegd Mijnheer Yellin. Maar er is dadelijk tegen deze verkiezing geprotesteerd. De Mandoeb es Sami mag het weder uitzoeken. Zaterdag ben ik de Kadi tegengekomen bij de Jaffapoort. Neen, de Kadi van Jeruzalem is niet tevreden. ‘Och, och,’ schud ik mijn eerwaardig hoofd ‘hoe droevig voor den sjeikh Amien - hij had er zo zeker op gerekend.’ ‘Mijn vriend,’ zegt de Kadi van Jeruzalem: ‘het komt sjeikh Amien toe.... Allah weet het.’ Ik wil nu wel eens weten wie er in gestookt heeft. De Mandoeb es Sami? ‘Heelemaal niet,’ zegt de Kadi, ‘dat is een wijs en eerlijk man.’ Misschien de Mouschtaschar el Adelië, kortaf Mr. Norman Bentwich? Ook niet, zegt de Kadi. En ook Daoed Effendi heeft het niet gedaan. En dan zegt de Kadi van Jeruzalem een héél wijs woord: ‘Mijn vriend,’ zegt hij, ‘het is de bolitiek’. Want een p kunnen onze Arabische vrienden niet zeggen. | |
III.Het zal wel rustig blijven. Vrijdag voor een week is de gouverneur, generaal Storrs, naar de Omar Moskee gegaan. En hij heeft de verzamelde scharen aangespoord tot orde en rust. Er is toen ook eene groote demonstratie gehouden ten gunste van Amien el Husseini als Mufti. Moessa Kazem Pasja el Husseini. Hij is voorzitter van het anti-Zionistische Arabische Congres te Haïfa en ook van den Permanenten Raad, die daaruit gekozen is. Hij heeft eene proclamatie tot het volk gericht, waarin zij worden aangemaand zich rustig te houden. Wij hebben hier van de week in de couranten gelezen, dat Moessa Kazem Pasja brieven had gekregen uit Amsterdam over de oprichting van eene anti-Zionistische vereeniging aldaar. Natuurlijk ben ik dat Moessa Kazem Pasja gaan vragen. Het is waar, zeide Moessa Kazem Pasja. Hij had uit Londen daarover een brief gekregen. Maar de tijd was nog niet gekomen mij te zeggen, wie de Hollandsche leiders van die vereeniging waren. Hij zou spoedig met eene Arabische delegatie op reis gaan. En dan ook Holland bezoeken. Min Allah! | |
IV.Alles is zoo rustig. De zachte dagen. En de avonden, die zoel en zoet zijn. Ik ben naar Ramallah gereden met Machmoed Effendi el Husseini. Hij is héél boos en héél verdrietig, dat de waardigheid van Groot-Mufti uit hunne familie gaat. ‘Sinds Mohammed’, verzekert Adil: bij het leven van den Profeet! Wij hebben Donderdagavond een liefdadigheidsbal gehad bij Sir Herbert Samuël, die daarvoor zijn Huis op den Olijfberg had uitgeleend. Er was weder het uitrijden in den maneschijn, die opkomt. Het heeft daarbinnen: de muziek, het dwaze ijdele bedrijven en het zeggen: is dit Jeruzalem, Jeruzalem? Onder de vele Amerikaansche Joden is er spanning wegens de twist tussen Weizmann en Brandeis. Er zijn weinig Mohammedanen. Er is Adil, en er is Ismaël Bey el Husseini, oud-directeur van het Onderwijs en Lid van den Palestina-staatsraad. Hij verzekert mij, dat Amien Effendi Mufti moet worden. ‘Ja’, zegt Adil: ‘de Husseinies zijn altijd Groot-Mufti geweest. Sinds Mohammed... de Jarallah's, de Chaldi's... de Bouderi's zijn allemaal mindere families... en de familie van de Kadi is helemaal niets’. Wij rijden terug door een allermooisten maneschijn. Maar wie kan verwachten, dat Ismaël Bey el Husseini onder deze omstandigheden tevreden zal zijn? De regeering heeft nog geene beslissing genomen. Zij zal dat nu wel uitstellen tot het Nebi Moessafeest. | |
V.Vrijdag was de groote dag. Dan wordt de groote groene vlag van Jeruzalem gebracht naar het oude familiehuis van de Husseinies in de oude stad. De Mufti komt de vlag daar zegenen. Men brengt ze in optocht naar de Omar Moskee, die al deze dagen voor ongeloovigen gesloten is. Van de Omar Moskee gaat het in een urenlangen tocht met duizenden tot aan een punt aan den weg van Jericho tegenover de Moskee. Daar neemt de menigte afscheid van de vlag. Zij gaan naar Jeruzalem terug. De Mufti rijdt naar Nebi Moessa. Heel de week is er een gaan en komen van bedevaartgangers. Precies na een week wordt de vlag weder teruggebracht. Des vrijdagsmorgens ben ik naar het oude huis van de Husseinies in de stad gegaan. Het was alles rustig. Alle menschen en alle kinderen hebben nieuwe kleeren aan. De moeder van den kleinen Hassan heeft hem een mooi pakje gemaakt van wit en blauw. Er zijn overal soldaten. Er zijn overal agenten. Maar zacht. Niet opvallend. Niet tartend. Zij gaan twee aan twee in gewonen wandelpas, als toevallige feest-meegangers. In het oude familiehuis neemt Machmoed Effendi de eer waar. Wij krijgen kleine kopjes koffie, die de jongere Husseinies rondgeven. Zij zijn allen mooie luie jongens met fijne Europeesche kleeren en een fez. Moessa Kazem Pasja en Ismaël Bey zijn gekomen. De heilige vlaggen zijn al gebracht. Alleen de groote, groene vlag van Jeruzalem ontbreekt nog. Amien Effendi Husseini brengt haar zelf. Hij wordt met donderend handgeklap begroet. Er is een muziekcorps van Indische soldaten. Mohammedanen. Het is alles een jaar geleden. Waar zullen wij het volgende jaar zijn? | |
VI.Het Gemeentebestuur van Jeruzalem heeft een groote koningstent opgeslagen aan den weg naar Jericho. Alle nette menschen van Jeruzalem hebben eene uitnodiging gekregen om den stoet daar te zien voorbijtrekken. De Mandoeb es Sami zal er ook zijn. Wij gaat met ons tweeën: Herman Struck, de Duitsche schilder. Een van de beste leden van Mizrachie. Wanneer wij er twintig zóó hadden, zou het uit zijn met het wanbeheer van de egoïstische propagandisten. Nu zuchten wij. Het is een mooie dag. De heuvelen van de stad tot de tentplaats vol duizenden felle kijkers. Wij hooren, dat Sir Herbert eene geheele dag naar Nebi Moessa zal gaan. Hij neemt alles mede volgens de ritus van het Joodsche Paaschfeest. Er is wel iets veranderd in dit jaar. Maar dit is toch de opbouw van het Land niet. Het is héél aardig als het er bij komt. Maar wanneer het alles is, dan is het niets. Herman Struck is in achttien jaar niet in het Land geweest. Hij is optimistisch. Maar hij blijft niet. Wij hebben hier een prachtig gezicht op den Oostmuur van Jeruzalem, verdeeld door de moskeeën en de cypressen. Struck geniet het in een groote vreugde. Ik denk aan het deficit van de wegwerkers te Sarafend. Ik hoor, dat het den Hollandschen chaloetziem tegenslaat. Het leek weer zoo eenvoudig: een nieuw systeem, van intensieve groentebouw. Over een jaar zou geen Arabier meer een stukje groente kweken. Nu hooren wij van twist in hunne kewoetsch bij Haïfa. Van dreigende tekorten. Neen, ik kan mij niet verheugen over de harmonische verdeeling van den Oostelijken Muur met moskeeën en cypressen. Als de stoet voor de tent gekomen is, houdt generaal Storrs eene redevoering in het Arabisch. Sir Herbert zegt enkele vriendelijke woorden Engelsch. En er wordt weer gedemonstreerd voor Hadj Amien Effendi el Husseini als Groot-Mufti. | |
VII.Zondag was de gevaarlijke dag. De bedevaartgangers komen van Hebron en de omgelegen dorpen. Enige duizenden. Moede van hunnen langen tocht. Nu heeft de regering sterke maatregelen genomen. De Jaffapoort is machtig bewaakt. Er staat de Indische ruiterij, lansen met vlaggetjes, wit en rood. Ieder man heeft zijn geweer naast zich hangen. De grijze oorlogsauto's varen, zwaar met hun pantsering en met hun wapens. De Jaffastraat staat vol. De winkels van de Christenen zijn gesloten voor den Zondag. De Grieken hebben Paaschfeest. Zij gaan met groote palmentakken. Generaal Storrs komt aangereden. Zelf aan het hoofd van zijn bemanning. En er is niets gebeurd. Zij zijn rustig door de oude stad naar de Omar moskee getrokken. Vrijdag is nog even een dag van spanning als allen terugkomen. Maar het erge is voorbij. De stad is ontspannen. Er zijn soldatenfeesten vandaag. Er was een fakkeloptocht gisteravond. Alle menschen gedenken hoe het een jaar geleden was. In het hotel van den eerwaarden Jerachmiël Amdursky, waar verleden jaar de Joodsche gewonden werden binnengebracht, is nu alles vreedzaam en duur. En generaal Storrs heeft de jongens van het weeshuis van de heer Goldsmit een mooie voetbal cadeau gedaan, ter herinnering aan zijn laatste bezoek. |