Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 224 Een kleinigheidGa naar margenoot+Het is maar een kleinigheid: de vraag of in de kewoetsah (= arbeidersgroep) van de Mizrachie, die aan de vijvers van Salomo werkt, goed of slecht is ingericht. En vergeet Stendhal niet: ‘men siddert, wanneer men er aan denkt, hoeveel moeite het kost, de waarheid vast te stellen op één enkel punt.’ Het Palestina, zooals het in het buitenland wordt beschreven, is niet het Palestina, waarin wij leven. Maar ook die waarheid wordt niet zonder moeite vastgesteld. Men heeft mij wel eens verweten, dat ik niet objectief zou zijn. Een kleinigheid. Laten wij eens kijken, hoe objectief gesproken, de kewoetsah eruit ziet, een groot uur van Jeruzalem af. Het Zionisme streeft naar een publiekrechtelijk gewaarborgde eigen woonplaats in Palestina voor het Joodsche Volk. De Mizrachie streeft naar de verwezenlijking van het Baseler Program op den grondslag en in den zin van Leer en Overlevering. Kort: de Mizrachisten zijn de orthodoxe Zionisten. Zij vereenigen het goede van de Agudath Israël met het goede van de Zionistische Organisatie. En hun ideaal is het mooiste Joodsche ideaal van de wereld. Het spreekt vanzelf dat voor een orthodox Joodsch Palestina ook orthodoxe Joodsche immigranten noodig zijn. Op het oogenblik gaat de immigratie weder héél langzaam. De chaloetziem (pionieren) uit Oost-Europa zijn vaak maanden onderweg. Ze blijven op allerlei tusschenstations tot ze een pas voor Palestina krijgen. Het aantal passen is evenwel beperkt. De arbeiders in Palestina dringen aan op veel ruimere immigratie. Zijn de menschen er, dan zal er onder den druk der noodzakelijkheid, ook wel werk worden gevonden. Maar de leiders der organisatie zeggen: ‘eerst mogelijkheid van werk. En dan menschen’. Dit is hier op het oogenblik de grootste interne aangelegenheid. Er wordt gemopperd, dat de ambtenaren van de Zionistische Organisatie in Oost-Europa niet altijd even objectief zijn in het verleenen van aanbeveling voor een pas. Zorgt de Mizrachie wel, dat haar leden een voldoend aantal passen krijgen? | |
II.Er moeten dus orthodoxe chaloetziem zijn. En er moet werk zijn voor de orthodoxe chaloetziem. Nu heeft de ervaring geleerd, dat de samenwerking in één groep van mizrachistische en socialistische chaloetziem niet altijd gaat. In de meeste kewoetsoth is de keuken niet ritueel. Er is geene gelegenheid voor gezamenlijke gebeden. En de Sabbath wordt er geschonden. Verleden week zijn chaloetziem met paard en wagen op Sabbath naar Jeruzalem gereden. Wil de Mizrachie hier werkelijk slagen, dan moet ze voor eigen werkgelegenheid zorgen. Maar hoe? Tot het najaar trad iedere werklieden-organisatie zelfstandig op bij het aannemen van openbare werken, ongeveer het eenige werk, dat hier is. Gevolg: meerdere kosten voor bureaux, concurrentie in aannemingssommen, geprikkelde stemming enz. De arbeiders-organisaties zijn nu federatief vereenigd. Voor zoover wij weten bestaat er geene landelijke organisatie van orthodoxe arbeiders. In de federatie zijn ze dus niet vertegenwoordigd. We hebben slechts éénmaal gehoord van een weg, die aangenomen was door de Mizrachie. Bij Rosch-Pinah. En dat is eene mislukking geweest. Het Mizrachistische weekblad ‘Hator’ van 1 April bldz. 13 en 14 bracht een bericht over een mizrachistische kewoetsah, groot vijftig man, die werkte aan Salomo's vijvers voorbij Bethlehem aan den weg naar Hebron. Het was natuurlijk een enthousiast bericht. Een vroom leven: gebeden, beoefening der leer, een voortreffelijke stemming; enz. Op het Purimfeest kwamen alle ambtenaren van de Mizrachie op bezoek. Enfin: alles wat Mizrachisten in het buitenland gaarne lezen. Het socialistische weekblad ‘Kontreis’ van 1 April bldz. 25 bevat een bericht over dezelfde kewoetsah. Er wordt herinnerd aan het ‘bekende nieuws’ van den Mizrachistischen wegarbeid bij Rosch Pinah. De werklieden bij Salomo's vijvers krijgen een dagloon van vijftien piasters (= één gulden tachtig) een loon, waarvoor geen Joodsche arbeider werken kan. Drie leden, die op Sabbath naar Bethlehem zijn gegaan om inkoopen te doen, zijn ontslagen. Het departement van publieke werken is niet met de kewoetsah ingenomen. Eerst is toegestemd in een loon van vijftien piaster. En nu wordt meer gevraagd. Ook de leden van de kewoetsah zijn niet tevreden. De geest is er slecht. Enfin: alles wat maar hatelijk is. | |
III.Toevallig ontmoette ik hier een Amerikaansch journalist, mr. T.W. Williams van de New York Times. Hij is in Holland geweest. Hij heeft den Kroonprins geïnterviewd. Hij is vroeger al hier in het land geweest. Hij gaat nu weer naar Holland. En om ook een indruk te hebben van het arbeidersleven hier, heeft hij de dichtstbijzijnde kewoetsah bezocht: die van Mizrachie bij de vijvers van Salomo. Hij heeft daar met den leider gesproken. En de toestand was er slecht. Het loon onvoldoende. Er wordt maar zes dagen in de week gewerkt en gedurende zeven gegeten. Geen kleeding. Geen schoenen. De Joden werken samen met de Arabieren. Maar de toestand is zóó gespannen, dat de Joden gevraagd hebben om vuurwapens. Het eten onvoldoende. Alles, alles, slecht. Wie belang in de zaak stelt, moet de telegrammen en brieven van mr. Williams in de New York Times maar eens lezen. Hator, Kontreis, New-York-Times, Stendhal. Waarom niet? Des Zaterdags heb ik een van de arbeiders gesproken, die dan altijd naar Jeruzalem komen. Zijn algemeene samenvatting was deze: ‘wij zijn gelukkig, dat wij na eindelooze moeilijkheden hier zijn aangekomen. Maar het eerste enthousiasme is alweer voorbij. Wij beginnen onze oude ellende te vergeten. En de nieuwe moeilijkheden te zien. Van vijftien piaster kunnen wij niet leven. De Mizrachie moet daar geld bij leggen. Tien man zijn heengegaan, omdat zij niet orthodox waren. Enz.’ Enfin: mineur. Herman Struck is aangekomen. Hij heeft deze Kewoetsah bezocht. En er in eene vergadering enthousiast over gesproken. Wij ontmoeten elkander. Wij eten samen. Hij brengt de onvriendelijke groeten van vele Hollandsche vrienden. Ik geef de vriendelijke groeten terug. Struck is een van die goede menschen, zooals wij er zoo weinig hebben en zoo veel behoeven. Maar hij is nog niet gekomen om te blijven. En zoo een eerste bezoek is altijd gevaarlijk. Hator, Kontreis, New-York-Times, Struck, Stendhal. Zelf maar eens gaan. | |
IV.De zoogenaamde vijvers van Salomo zijn drie groote waterreservoirs, gedeeltelijk gemetseld, gedeeltelijk uitgehouwen. De eerste meet 116 bij 70 bij 7 M. De tweede 130 bij 60 bij 12 M. De derde 180 bij 50, bij 15 M. In den tweeden vijver komt het water van de Sâlih-bron, waarboven een mooi donker bronhuis werd gebouwd. Er staan ruïnes bij de vijvers van een kasteel, dat van vrij jongen datum moet zijn. Daarbij nog weder een bron. Er zijn ook aanlagen, die het regenwater in de vijvers voeren. Een kilometer of tien verder, ongeveer halfweg Jeruzalem-Hebron een groot leeg waterreservoir, ongeveer 70 bij 50 M. Het is door een waterleiding met de vijvers van Salomo verbonden. Men is nu bezig deze waterleiding weder te herstellen. Hij is wondermooi gaaf gebleven, met zijn bruine gemetselde wanden. En windt langs de verlaten steenen bergen, die dit land bouwen. Er stroomt een mooi helder water door, dat men weder opnieuw naar de vijvers van Salomo voeren zal. Hier en daar gaat de leiding met een tunnel door de bergen heen. In den loop der eeuwen zijn die tunnels vol aarde geraakt. Men is nu bezig hen te ruimen. Van de vijvers gaat een oude waterleiding naar de Tempelplaats, waar nu de Omar-moskee bouwt. Hij is nu buiten gebruik en vervangen door een ijzeren pijpleiding, die nu water naar de Tempelplaats brengt. De bedoeling is nu de Salomo's-vijvers weder als reservoirs te gaan gebruiken. Het water goed te zuiveren en naar Jerusalem te voeren, om de Stad vrij te maken van het ongezonde regenbakkenwater. Men kan dan ook voor nieuwe huizen de kosten van den bouw van een regenbak besparen. Het dal, waarin de vijvers liggen, moet vroeger heel vruchtbaar zijn geweest. Het heet Wadi Artâs naar het kleine dorpje Artâs, waarschijnlijk eene verbastering van het Latijnsche Hortus, tuin. Vlakbij liggen ruïnes, die misschien het oude Etam zijn (Kronijken 4: 3), in den tijd van Rehabeam een vaste stad (II Kronijken 11: 6). Dat de vijvers door Salomo zijn gebouwd, staat niet historisch vast. Wel wordt er in Prediker II 4: 6 gesproken over aanleg van wijngaarden, lusthoven en waterwerken. Maar een plaats wordt niet aangegeven. Ook de plaats in het Hooglied IV 12-15 wordt met de vallei van Artâs in verband gebracht. Volgens Josephus heeft Pontius Pilatus deze werken vernieuwd, of misschien zelfs aangelegd. Over de bergen gaan nog de sporen van een steenweg, die volgens de kenners Romeinsch is. | |
V.De groote bassins zijn in den loop van die tijden volgeraakt met aarde, dat door het regenwater werd medegevoerd. Die aarde moet nu worden weggeruimd. Voorloopig uit den tweeden vijver. Er werken nu een tweehonderd man, waarvan ruim dertig Joden. De grond wordt losgehakt en weggedragen in manden, of met ezels of muildieren, of weggereden met kruiwagens. De ezels of muildieren behooren aan de Arabieren, die kleine landbouwers zijn. Maar die nu hier in den stillen tijd werken. De regeering betaalt een vast dagloon voor een man met zijn ezel of muildier samen. De Joden hebben geen ezels of muildieren. De Zionistische organisatie heeft hun kruiwagens gegeven, waarvoor de Regeering twee piaster per dag betaalt. En hoe is nu de stand van de kewoetsah? Lang niet zoo goed als Hator schrijft. Maar niet zoo slecht als Kontreis schreef. Het schijnt, dat de leider ook in zijn gesprek met mr. Williams wel somber is geweest. Alles bijeengenomen is de toestand lang niet goed. Vooral omdat de kewoetsah finantieel niet zichzelf helpen kan. Aan dien eisch moet onverbiddelijk worden vastgehouden. Wat deze kleine kewoetsah de Mizrachie precies kost, kan nu nog niet worden berekend. De geheele inrichting: keuken, bedden, een primitieve synagoge, alles is den arbeiders uit organisatie-fondsen gegeven. Fonds dit. Fonds dat. Ten slotte moest het er toch komen. Het loon bedraagt van vijftien tot achttien piaster per werkdag. De voeding kost ongeveer twaalf piaster per dag. Voor kleeding, schoenen enz. blijft niets over. Er is een onderwijzer, die ook weer door een fonds betaald wordt. Ik ben den geheelen dag bijna gebleven, en heb met velen gesproken. De stemming is niet bepaald slecht. Maar toch ook niet geheel goed. Er werd geklaagd over het algemeene wanbeleid van de Mizrachie in Palestina. Eene vereeniging met leden bestaat niet. De arbeiders zien alleen een groot aantal ambtenaren, die goed gesalarieerd worden. En die hen uit de hoogte behandelen als bedelaars. De arbeiders waren ontmoedigd, dat zij voor hun hard werk niet anders hebben dan een deficit. Dat wordt dan wel opnieuw betaald. Och, en de propagandisten in het buitenland zamelen wel weer in ‘voor onze kewoetsoth’, in het meervoud. En van dat standpunt beschouwd brengt de kewoetsah ten slotte nog wel geld in. Maar zóó wordt een land niet opgebouwd. Met bekwamere menschen zou de toestand beter zijn. Bijvoorbeeld de onmogelijke, zware, kleeren, die men hun gegeven heeft. Neen! Zegt de Engelsche ingenieur, Mr. Gray Donald, geef ze een kniebroek en een losse, lichte bloese. De gezondheidstoestand is goed. Er is overvloed van mooi, zuiver, water. De voeding is zeker voldoende. De verhouding met de Arabische mede-werklieden is goed. Toch is het ook waar, dat ze om wapens gevraagd hebben. Dat is een soort romantisme. De lust om zich in gevaar te gevoelen. Om een jonge gewapende held te zijn bij den opbouw des vaderlands. Misschien is er ook wel eenig gevaar nu het Nebi Moussafeest nadert. Maar deze onevenredige jongens bewapenen zich óók gevaarlijk. Het eerste enthousiasme van Herman Struck is te begrijpen. Het is een ontroerend gezicht, de massa menschen te zien wemelen en werken. En daar ook onze Joodsche jongens bij. Ook de primitieve synagoge, een tent met een beetje beter dan niets, maakt indruk op het gemoed van eenen kunstenaar als Herman Struck. Maar ons Land wordt niet opgebouwd door het eerste enthousiasme van hen die komen en weder gaan. Doch door de laatste kracht en den laatsten wil van hen, die blijven. |