Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 223 Alle nette menschenGa naar margenoot+Alle nette menschen van Jeruzalem zijn héél moede. Wij hebben het ook wel druk gehad sinds den betooverden maanavond, dat Minister Churchill Gods heilige stad binnenreed. Tot vandaag, dat de late regen nederdaalt, zacht en zonder wind. En het jaar weer goed zal zijn. En het is nog niet uit. Overmorgen wordt er eene tentoonstelling geopend van kunst en kunstnijverheid zonder onderscheid van ras en geloof. En er is ook nog een dansfeest in het paleis van Sir Herbert, ten bate van het Lord Haig Fonds voor gedemobiliseerde officieren en soldaten. Wie, die zijn geld op de rechte plaats draagt, wil daarbij ongezien zijn? O, Jeruzalem is geen gemakkelijke stad, en het leven is er vol zwaren zielestrijd. Het is Zondagmorgen. Er is eene uitnoodiging van Miss Landau om 's middags thee te komen drinken en baron James de Rothschild te ontmoeten. En er is Adil Effendi. Lief als de lente en lachend van opwinding. Weet ik het al: de Emir Abdullah, de zoon van Koning Hussein van Mekka, komt vandaag in de stad. Bij mijn geloof! Hij wordt koning van Transjordanië. Kolonel Lawrence is gisteren met een auto naar Es-Salt gereden om hem af te halen. Vandaag passeeren zij Jericho. De Arabieren hebben vijftig auto's afgehuurd. De geheele Jeruzalemsche vloot. Een conflict: waar zal ik heengaan? Maar Adil Effendi lost het op: ‘Ik zal wel een verslagje voor u maken dat is zoo moeilijk niet’. | |
II.'s Avonds komt Adil voor het verslag. Het moet wel héél mooi zijn geweest. En ik heb bijna spijt, dat ik den baron boven den Emir verkozen heb. ‘Kom’, zegt Adil. ‘tob daar nu niet over... ...men kan niet op twee plaatsen tegelijk zijn... ...en als ge naar Jericho waart gegaan, hadt ge daarover weer getobd’. Overigens heeft Adil een héél mooi verslag gemaakt. En zoo kan ik u verzekeren, dat de Mufti (= Hoofd der Mohammedaansche geestelijkheid) van Haïfa den Emir heeft bezworen niet toe te laten, dat de Joden het land van Jezus Christus in bezit nemen. ‘Dit is politiek’ heeft mijn vriend Adil Effendi hierbij aangeteekend. En de mondelinge toelichting luidt: ‘de Mufti heeft gesproken namens alle Arabieren, Mohammedanen en Christenen. Nu moet hij ook iets zeggen van Jezus Christus, maar hij meent het niet - ik meen het ook niet... ...niemand meent wat hij zegt, als het politiek is.’ De Emir heeft een mooi en wijs antwoord gegeven: ‘Uit mijne daden zult ge mijn gezindheid zien’. De Emir heeft véél verstand. Min Allah. En Adil acht hem dan ook zeer. Toch is hij nu maar matig met den Emir ingenomen. En ook vele anderen zijn maar matig met den Emir ingenomen. Want men had hem willen gebruiken voor anti-Zionistische agitatie. Er was een mooie tent opgeslagen, waar de weg van Jericho naar den Olijfberg afbuigt. En duizenden waren uitgetrokken om den Emir te zien en bij de plechtige ontvangst aanwezig te zijn. Maar de Emir heeft geweigerd bij de tent stil te houden. Hij is dadelijk naar den Olijfberg gereden, waar hij de gast van Sir Herbert Samuël is. Ya Salaäm. | |
III.Dinsdag zijn alle nette menschen van Jeruzalem, ja, van geheel Palestina, uitgenoodigd, door Sir Herbert en Lady Samuel om Mr. en Mrs. Winston Churchill te ontmoeten. En zoo zijn we er dan weer. Eerst ontvangen in een groote zaal. En dan naar buiten naar het groote zonnige hofplein. Voor de hofdeur staan de hooge gasten. De Emir Abdullah is er ook. Ieders naam wordt gezegd. En ieders hand wordt hartelijk gedrukt. Er wordt gefilmd en er wordt gefotood. En alle nette menschen van Jeruzalem, zonder onderscheid van ras en geloof, vinden elkander weder. Ik druk de anti-Zionistische rechterhand van Moussa Kazem Pascha al Husseini, den vroegeren Burgemeester van Jeruzalem en voorzitter van het Congres te Haïfa. Er is ook Saïd Efffendi el Husseini, die vroeger minister van Buitenlandsche Zaken is geweest van den Emir Feisul. En de Kadi, een reus van een Kadi, die mijn hand fijn knijpt en verzekert, dat hij tevreden is. Geloofd zij Allah! Ik hoor nu ook, dat Amien Effendi el Husseini Groot-Mufti worden zal. Leve Amien Effendi. Hij was verleden jaar een groot opruier, te zamen met Aref el Aref, die nu onder-gouverneur van Jenin is. Hadj Amien heeft vijf jaar gevangenis opgeloopen. Maar de wijze Sir Herbert Samuel (gij zoudt zeggen de Mandoeb es Sami) heeft Amien Effendi gratie verleend. De Kadi verzekert mij, dat Sir Herbert geen bezwaar zal maken tegen de benoeming van Amien Effendi. En wie zou durven twijfelen aan de woorden van zoo eenen reus van een Kadi? Ook de bisschop van de Kopten is gekomen. Zij staan in den naam van een vrome onheiligheid. En wie dezen fijn-getatoueerden bisschop ziet, die zal het bijna gelooven. En de mooie sheihks van Berseba zijn gekomen. Zij hebben te voren een onderhoud gehad met den minister Churchill. En zij hebben hem verzekerd, dat zij geheel geen bezwaren hebben tegen de Zionistische immigratie en dat zij het Arabische Congres te Haïfa niet achten. Leve de mooie sheikhs van Berseba. En ook leve de gouverneur van Berseba. De Arabische couranten zijn nu héél boos op de mooie sheiks van Berseba. Maar wat kan dat de mooie sheikhs van Berseba schelen? Zij kunnen toch niet lezen. Toch zijn zij héél tevreden. Sheikh Chmed es Soufi is natuurlijk ook gekomen. Wij zijn héél verheugd elkander weder te zien. Ik vraag naar den welstand van zijn kinderen en van zijn vee. Chamdillâh! Naar zijn vrouwen vraag ik niet. Het zou niet passen. Wederkeerig vraagt hij, hoe het met onze paarden gaat. Allah zij geloofd! Onze paarden zijn tevreden en het voedsel is goedkoop. Hierop past slechts één antwoord: ‘Min Allah’. En ieder, die den sheikh Chmed es Soufi kent, zal begrijpen, dat hij dit ééne antwoord geeft. | |
IV.In de groote zonnige hofplaats is het nu een groot en beweeglijk gewoel. Minister Churchill is dadelijk verdwenen. Sir Herbert en de Emir Abdullah houden cercle. Maar Sir Herbert trekt ook terug. De Emir blijft met den toegevoegden tolk Hussein Effendi Ruhi, inspecteur van het onderwijs. Hij is een man van middelmatigen bouw. In khaki uniform van generaal. Op zijn hoofd de nationale dracht der Arabieren. Niet een fez. Maar een kafië, de mooie hoofddoek van zachte, witte zijde, kostbaar met fijn goud geborduurd. En vastgelegd met een agal, een koord ook van wit met goud. Sinds ik den mooien, stouten zoontjes van Hussein Effendi mooie postzegels heb gegeven van Holland en de Hollandsche koloniën, ben ik om zoo te zeggen familie. Hussein Effendi stelt mij dus aan den Emir voor. Hij spreekt vele mooie woorden en hij verzekert den Emir, dat ik veel verstand heb. Wie zou hierop iets anders zeggen dan: ‘Min Allah’. Ik vraag natuurlijk naar den welstand van den Koning Hussein en van den Emir Feisul. Zij zijn allen welvarend. ‘Chamdîllah’ juichen wij dan. Ook wij zijn welvarend. De Emir verzekert, dat hij Jeruzalem heel mooi vindt. Hij is hier zonder politiek doel. Alleen maar om den grooten Heer Churchill te verzekeren, hoe groot hij is. Zal hij Koning worden van Transjordanië? ‘Allah is groot’ murmelt de Emir. Hij schrijft op een naamkaartje héél vriendelijke woorden voor Zijne Excellentie den Heer Jacob Israël Bey. Wederkeerig laat Zijne Excellentie den Emir zijn vulpenhouder als gedachtenis. Kon Zijne Excellentie in de gegeven omstandigheden anders doen? De Emir babbelt met Miss Landau en verzekert haar, dat alle meisjes van hare school zijn dochters zijn. Zijne Excellentie maakt kennis met kolonel Lawrence. Hij is eigenlijk architect en oudheidkundige. In den oorlog werd hij kolonel. Hij heeft de Arabieren aan de zijde van de Entente gebracht en met den Emir Feisul aanvallen op de Hedjazbaan gedaan. Hij is nu Arabisch adviseur aan het departement van koloniën. Een héél groot man. Hij zal niet met den minister Churchill naar Europa terugkeeren. Maar voorloopig blijft hij hier of hier in de buurt om de Arabische zaken verder te regelen. | |
V.'s Avonds hoort Adil Effendi natuurlijk, dat Zijne Excellentie Jacob Israël Bey zoo mooie woorden met den Emir Abdullah gesproken heeft. Hij ziet ook het naamkaartje. Dat van den vulpenhouder is natuurlijk jammer. Maar daar is nu niets meer aan te doen. Ook Abdul Salaäm komt het mooie kaartje kijken. ‘Van den Scherief’ zegt hij eerbiedig en verheugd. En het kleine tuinhuisje lijkt nu héél mooi en héél groot. Ook de gasten van Abdul Salaäm komen kijken. Het zijn wel een beetje politieke gasten, maar Abdul Salaäm zelf doet niet aan politiek. Doch hoe gaat dat? Men moet zijne vrienden wel gastvrij ontvangen. Want anders zeggen zij later, dat gij een gierig mensch zijt en den zegen niet waard, dien Allah u geschonken heeft. Alle nette menschen van Jeruzalem. Zij zijn in grooten getale naar het costuum-feest van Miss Landau gegaan. Het is héél mooi geweest. Sir Herbert is gekomen, achter het zachte masker van zijn glimlach. Hij heeft gesproken met iedereen zonder onderscheid van ras en geloof. Hij heeft ook gesproken met Adil, en hij heeft hem verzekerd, dat Arabisch de mooiste en de moeilijkste taal van de wereld is. En waarom zouden wij dat dan van zoo eenen welwillenden Hoogen Commissaris niet gelooven? Er is ook een mooi concert geweest in het Huis van Sir Herbert op den Olijfberg, ten bate van de Jeruzalemsche muziekschool. Het was een héél mooi programma, zonder onderscheid van ras en geloof: Beethoven, Gluck, Brahms, Halevy, Sarasate en God save the king. Maar het mooiste nummer is de terugrit naar huis geweest. Abdul Salaäm is niet medegegaan. Hij had gasten. Ook had hij pijn in zijn voet en hij moest bidden. Bovendien houdt hij niet van Beethoven en kostte een kaart een half pond. Maar hij heeft ons het mooie bruine wagentje gegeven. Adil heeft gereden en de kleine, zwarte Fouad is medegegaan om op te passen. Hij heeft natuurlijk een bakschisch gekregen. En wij zijn allen gelukkig geweest. De heugenis van de mooie muziek. Een zoele, open nacht. Jeruzalem over de daken heen. En anderzijds de wonderen van de heuvelen tot aan de verre Doode Zee. | |
VI.Het is nu alles rustig in het land. En alles is nu ook veel goedkooper. Alleen de vrouwen blijven prijzig. Gelijk u blijken kan uit het volgende adres, waarvan ik de echtheid garandeer: Aan Zijne Excellentie
Jeruzalem.
Sinds de bezetting van ons land door de Britsche troepen hebben wij vrijheid en voorspoed genoten. Ook de gezondheidstoestand is veel verbeterd. Alles dank zij den Almachtige en den edelen arbeid van de Britsche Regeering, die ons beschermt. Maar in één opzicht zijn wij er héél slecht aan toe en dat is de prijs van de vrouwen, die buitensporig hoog is opgeloopen. Voor den oorlog was de prijs van een maagdelijk meisje dertig Pond en dat is nu geworden honderdvijftig, ja, tweehonderd Pond. Vele, arme, jonge mannen kunnen niet huwen. De arme vrijgezel is in die omstandigheden gedwongen vrijgezel te blijven en eindeloos te lijden tot hij erin slaagt te huwen. Wij veroorloven ons dus hiermede eerbiedig Uwe Excellentie te verzoeken, Zijne Excellentie den Hoogen Commissaris voor Palestina vóór te stellen, een order uit te vaardigen, waarbij de prijs van vrouwen als volgt wordt vastgesteld: Een Maagd... ... ... .....vijftig Pond.
Een gescheiden vrouw of eene
Weduwe... ... ... ... .... dertig Pond.
Vertrouwende, dat U dit verzoek wel aan Z.E. den Hoogen Commissaris wilt doorzenden, hebben wij de eer te zijn, uw dienstwillige en gehoorzame dienaren, De Eerste en de Tweede Muchtar en de Oudsten van het Dorp Colonia. Voor copij conform Zijne Excellentie Jacob Israël Bey. |