Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 207 Bischoem el Hawa/een reisje naar Zuid Palestina (5)Ga naar margenoot+De Bloedraad. Maglez et Dimoen. Vrees niet. Men laat geen bloed stroomen, maar er wordt bloed gestild. Vandaag heb ik eene zitting bijgewoond van de Blood Feud Commission. De B.F.S., zooals wij hier met eene ongelooflijke familiariteit zeggen. Onder de Bedouiënen van Hebron en Berseba heerscht nog de bloedwraak. Ze leven nog volgens hun oude gewoonten. Veel ouder dan hun Mohammedanisme. En de Turksche Regeering heeft hen altijd ongemoeid gelaten. Wanneer iemand gedood werd of gewond, dan kan het recht van veete of van wederwonding worden afgekocht volgens vaste tarieven. Voor een geval van moord heet dat Dujet. Voor een geval van verwonding Qisâs. Het Turksche Wetboek van Strafrecht erkent deze rechten nog uitdrukkelijk. Hier kent men nog bloedwraak. Tegen den moordenaar zelven, en tegen zijne familie. Bijvoorbeeld: er is iemand in een twist gedood. De familieleden van den moordenaar vermoorden hem of één der zijnen. Daarmede kan de veete uit zijn. Een tegen één. Maar dikwijls wordt er wederwraak genomen. En zoo voort. En zoo voort. Vooral wanneer de beide families van verschillende stammen zijn. Dan gaan de veeten soms vijftig, tachtig, honderd jaar door. Zijn de beide families van éénzelfden stam, dan wordt nog we1 eene verzoening tot stand gebracht. Vooral wanneer de moordenaar en de vermoorde van ééne familie zijn. Dikwijls verlaat de moordenaar met zijne bloedverwanten zijn stam. En zoekt bescherming bij een andere sjeikh, die altijd bescherming verleent. De bloedwreker zal dan van zijn bloedwraak moeten afzien, wil hij niet dien sjeikh met zijn stam tegen zich opjagen. Er is nog een middel om een einde te maken aan de bloedwraak. Een zoon of andere mannelijke verwant van den vermoorde schaakt de dochter of andere verwant van den moordenaar. Daarmee is het uit. Vooral, wanneer uit het huwelijk een kind geboren wordt. Het omgekeerde, dat een man uit de familie van den moordenaar een meisje uit de familie van den vermoorde schaakt, is niet voldoende. Dat zou ook maar gemakkelijk zijn: eerst iemand vermoorden. En dan nog gratis eene vrouw op den moord toe. Zulke gevallen van schaking worden dikwijls in elkander gezet door vrienden, die een einde willen maken aan de veete. Ook wel door de beide families zelven, die van de bloedwraak af willen zijn. De Regeering heeft de bloedwraak streng verboden. Ze zal gewoon als moord worden gestraft. Voor de oude gevallen, die nog open staan, is de Bloedraad, de B.F.C. ingesteld. Het oudste geval is beslist in November 1919. Elke stam in het district van Berseba heeft een sjeikh mogen afvaardigen in deze B.F.C. Elke veertien dagen is er eene zitting, waarbij de gouverneur of een van zijn ambtenaren aanwezig is. Er zijn reeds honderdachttien gevallen geregeld. Nu bloedwraak toch streng verboden is, wil de familie, die het minst op zijn boekje heeft, geld hebben. De B.F.C. regelt de Dujet en de Qisâs naar vaste tarieven. De Dujet hangt af van rang en vermogen van beide partijen. Ook hoelang het geval geleden is. De Qisâs hangt af van den aard der verwonding of verminking. Naar vaste overgeleverde tarieven. Tweehonderd pond is al een hoog bedrag. De geheele familie draagt daaraan bij. Ook vrienden en bekenden doen dikwijls hun best om den rechthebbende te bewegen een deel van de schuld kwijt te schelden. Of het gaat op afbetaling. De gouverneur heeft mij uitgenoodigd, een zitting van zijn vredelievenden Bloedraad bij te wonen. | |
II.Hij-zelf is voor zaken naar Jeruzalem. Nicolaï Effendi, een van zijne ambtenaren, neemt waar. Als wij de zittingzaal binnen komen. Er staat een tafel, mooi met een groen kleed, waarachter wij plaatsnemen. Daarnaast twee banken voor de zes rechters, allen groote sjeikhs. De beide partijen zitten natuurlijk op den grond. Er is nog een klein, aanmatigend klerkje, dat zijn mopneusje telkens ophaalt van verachting of van verkoudheid. Ik overzie de schare. De rechters. Neen: deze rechters hebben zich niet vermomd met een zwarte toga en een bef. Zij dragen hun mooie nationale gewaden. De groote man naast mij is Ras el Belladië, Hoofd van den Gemeenteraad van Beerseba. Dragen Nederlandsche rechters ook zoo mooie ondergewaden? Zoo een mooi zwart bovenkleed? Een roomgelen hoofddoek met zilveren koorden? Zijn er ook Nederlandsche rechters, die niet kunnen lezen en schrijven, en toch zoo statig en waardig spreken? Er is ook de sjeikh der Terabin Arabieren. Of eigenlijk niet de sjeikh zelf. Want de sjeikh der Terabin Arabieren is héél oud en héél blind. Zijn zoon neemt nu de zaken waar. Een groote jonge, man. Een bruin, volmaakt, gezicht. Donkere, brandende oogen. Een fijn, licht en toch warm en waterdicht gewaad van kemelshaar. Thuis gemaakt. Mooie roode puntschoenen. Een geweldig, krom zwaard in een zware, bewerkte scheede van zilver. Niemand mag hier wapens dragen. Maar de sjeikhs hebben hunne mooie, groote zwaarden mogen behouden. Er is de sjeikh van de Goewelfe-Arabieren, die wonen naar den kant van Hebron. De sjeikh van de Tajaha's, die land bezetten op den weg naar Gaza. Die van de Azazme's rondom de stad. En de sjeikh der Adoellam-Arabieren ver weg. Of deze Arabieren misschien familie zijn van het Bijbelsche Adoelland? Het geographische hoofdstuk Josua XV: 28 noemt Berseba en idem: 35 noemt Adoellam als steden van Juda naar het Zuiden. In ieder geval is de sjeikh van deze Adoellam Arabieren een waardige, oude sjeikh. | |
III.De partijen. Zij zitten heel op den grond, en nederig. Gelijk dit partijen past. Die overigens samen heel wat op hun boekje hebben. Van de ééne familie zijn drie man gekomen. Alle drie woordvoerders. Straks zullen zij de vrijmoedigheid zóó ver drijven, dat zij zullen opstaan. En staande hun heilige belangen verdedigen. Dan zal het klerkje, met de opgehaalde mopsneus, hun stompen in de ruggen geven. En zij zullen weder zitten op den grond, gelijk dit partijen past. Van de andere familie zijn er twee gekomen. Zij hebben het minste op hun boekje. Zij zullen dus niet betalen, maar nog een overschot ontvangen. Geen wonder, dat zij rustig kunnen blijven. Het proces. Er wordt geëischt en geantwoord. Gerepliceerd, gedupliceerd. Door elkander. Zonder eind. De drie woordvoerders spreken. De rechters spreken. Met elkander. Door elkander. Tegen elkander. Ten slotte wijst de wijze sjeikh van Berseba het vonnis. Een van de drie is begonnen. Zij hebben samen gedaan drie moorden tegen honderd pond zoengeld per moord. Is driehonderd pond. Daarbij komt dan nog voor dertig pond wonden. Maakt driehonderd dertig. Daarentegen heeft de andere familie een moord gedaan, van honderd pond. En voor tachtig pond wonden toegebracht. Maakt honderdtachtig. Sinds ook te Berseba schulden door compensatie te niet gaan, moeten de drie honderdvijftig pond betalen aan de twee. Tot zoover gaat het nog héél goed. Maar dan komt er een kink in het geding. De woordvoerder van de drie woordvoerders is opgestaan. Het klerkje heeft hem daarvoor natuurlijk een stomp gegeven. En hij hurkt weder. Wat is er? Van de familie der twee is de ergste niet verschenen. Waar hij is, weet men niet. Maar de woordvoerder beweert, dat hij heeft beweerd, dat hij geen geld wil hebben. Maar dat hij de veete wil voortzetten. ‘Heer’, zegt de woordvoerder: ‘hoe zullen wij honderdvijftig pond betalen, en niet zeker zijn, dat de bloedwraak ophoudt? Wij willen betalen, wanneer ook de derde man zal teekenen, dat hij afziet van alle wraak.’ Een moeilijk geval. Er zijn twee sjeikhs, die beweren, dat dit ‘masboet’ is. Maar andere sjeikhs beweren, dat dit heelemaa1 niet-masboet is. Een leelijke uitvlucht. Wat ik er van denk? Ik zeg, dat het masboet is van het standpunt der drie en niet masboet van het standpunt der twee. ‘Juist’, zegt de plaatsvervangende sjeikh der Terabin Arabieren: ‘dat is een héél waar woord’. Maar hoe te beslissen? Waar is de derde man? Men dacht, bij de Arabieren van het Sinaï-district. Maar de gouverneur daarvan heeft geschreven dat hij daar niet is. Maar denkelijk in het district Berseba zelf bij den waardigen, ouden sjeikh der Adoellam Arabieren. ‘Heelemaal niet’, zegt de waardige, oude sjeikh: ‘ik heb zijn voeten niet gezien’. De rechters en de gast krijgen nu een sterk kopje koffie. De partijen krijgen niets, omdat zij de partijen zijn. Daarna wordt er eene verklaring opgemaakt, dat de oude, waardige sjeikh der Adoellam Arabieren niet weet, waar de derde man nu is. Hij kan niet schrijven, de oude, waardige sjeikh. Maar daartegenover staat, dat hij aan een zilveren kettinkje een mooi, gedreven, zegeltje draagt, dat onder de verklaring wordt afgedrukt. In de hoofdzaak wordt geen beslissing gegeven. De drie behoeven de honderdvijftig pond voorloopig niet te betalen. De zaak wordt veertien dagen aangehouden. Men zal dan probeeren den onvindbare te vinden, wiens voeten de oude, waardige sjeikh der Adoellam Arabieren niet heeft gezien. De groote vraag, of de drie de betaling kunnen uitstellen, tot de booze derde de verlangde verklaring heeft gegeven, die groote vraag blijft onbeslist. Over veertien dagen. Allah kariem! En misschien weet de gouverneur dan raad. De partijen mogen nu, zonder stomp van het klerkje met het neusje, opstaan. En heengaan. Ook ik neem afscheid van alle waardige sjeikhs van alle waardige Arabische stammen. De plaatsvervangende sjeikh der Terabin-Arabieren noodigt uit tot een bezoek aan zijn tenten. En daar hij zijn koren brengt op onzen molen, en dus geacht wordt van goede familie te zijn, wordt deze uitnoodiging aangenomen. |