Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 195 Jeruzalem-MadridGa naar margenoot+Mooie dingen, tapijten, meubels en genoegelijke kleinigheden, zijn eigenlijk zeldzaam in Jeruzalem. De winkels zijn vodden. De Jaffastraat is een prullemand. Men mag eens een mooi tapijt zien in den winkel van de Amerikaansche kolonie. Of roode gordijnen van Damascus, als roode wijn, in den winkel van Terzis. Dat is allemaal ondenkbaar duur. Het kunstwerk van Bezalel is koud. Miss Landau heeft vele mooie dingen bijeengebracht gedurende een werktijd van meer dan twintig jaren te Jeruzalem. Wij zitten aan tafel. Ik kijk in mijn glas wijn. En ik denk, hoe ver ik van Holland en van Jeruzalem af ben. De gastvrouw boven aan de tafel. Links Harry Sacher van den ‘Manchester Guardian’, die zich hier als advocaat en journalist heeft gevestigd. Uwe stadgenoote, juffrouw Van Gelder, die het internaat bestuurt. Mr. Van Vriesland en Miss Lapin, de jonge, toegewijde onderwijzeres. Open, eerlijk, luid. Mijn vriend Adil Effendi acht haar wel, maar toch niet bovenmate. Onderaan zit ik zelf. Wat is het: droefheid of vreugde? Links naar bovenop: Mrs. Saphir, de oudste leerares. ‘Ja’, zegt Adil Effendi: ‘zij spreekt bijna alleen met generaals. En zij had met Djemal Pascha kunnen trouwen, als zij maar gewild had. Ik acht haar.’ Dan: Mr. Saphir, een bloedverwant, redacteur van ‘Doar Hajom’, leider van de Sefardische oppositie, trouwens weer rustig geworden, tegen de Zionistische Commissie. Een nieuwe onderwijzeres. En daarnaast, links boven aan de tafel, de man voor wien ik het meest gekomen ben: prof. dr. A.S. Yahudah, hoogleeraar aan de universiteit te Madrid. Wij zijn allen verscheiden. En wij zijn allen één: Palestina, Jeruzalem. | |
II.Ik heb afgesproken met prof. Yahudah, Zondagmorgen. Hij is hier voor een familiebezoek. Maar toch ook zeer in beslag genomen. Lezingen her en der. Ook eene in het Arabisch voor genoodigde Arabieren. Dezen mooien, rustigen Zondagmorgen vind ik hem in zijn moederhuis in een hof aan de Jaffastraat. Een reus van een man. Een veertiger. Een zoon van eene oude familie uit Bagdad. De familie van zijne moeder is uit het oude Spanje geboren. Zijn vader en grootvader zijn in Engelsch-Indië geboren. Hij zelf hier te Jeruzalem. Engelsch onderdaan. Zijn vader was een welgesteld koopman. En een glad paedagoog. Zijn geleerd zoontje kreeg huisonderwijs. Doch niet alleen, maar samen met een aantal buurkinderen. Was de kleine Yahudah weer de knapste, dan zocht zijn vader een nog knapperen leerling als gangmaker. Dat was in den goeden tijd toen een meester twintig frank per maand verdiende, een rotel (= drie K.G.) druiven een halven piaster (= zes cents) kostte, en een rotel meel twee en een half piaster. Toen hij twaalf was, kon hij zelfstandig Talmud leeren en kende al verscheidene talen. Zijn moedertaal: Spanjoliet, de taal, die de nakomelingen van de uit Spanje verdreven Joden in het nabije Oosten nog steeds spreken. Het Spanjoliet is veel dichter bij het Spaansch gebleven dan bijvoorbeeld het meeste Jiddisch bij het Duitsch. En vooral is de uitspraak van de Spaansche woorden in het Spanjoliet zuiver Spaansch gebleven. Onder den invloed van het Fransche onderwijs van de Alliance is het Spanjoliet der jongeren minder zuiver. Naast Spanjoliet kende de jonge Yahudah Arabisch en Hebreeuwsch. Hij was een van de eerste jongeren, die Hebreeuwsch sprak. Op zijn veertiende, vijftiende jaar naar Londen, om te studeeren. Daar hij niet tegen het klimaat kon, verhuisde hij naar Duitschland. Gymnasium te Frankfort. Oostersche talen te Straatsburg onder Nöldike. Daarna te Heidelberg onder Kuno Fischer philosophie en Assyrisch onder Bezold. Gepromoveerd bij Nöldike (1904). Hij had toen reeds heel wat gepubliceerd, waarmede bijvoorbeeld in Gesenius-Buhl goed rekening is gehouden (1905). Reeds als jongen had hij trouwens te Jeruzalem al geschreven. Een boek in het Hebreeuwsch over de geschiedenis der Arabieren voor den Islam, met vele correcties op Graetz. ‘Het eenige boek, waaraan ik geld verdiend heb,’ zegt hij boosaardig. Na zijne promotie was hij gedurende negen jaren docent aan de Hochschüle für Wissenschaft des Judentums. Gewerkt te Parijs, Londen, Oxford, Petersburg, Darmstadt en Amsterdam. Veel tijdschriftartikelen en een groote uitgave van het boek ‘De plicht des Harten’ van den Spaansch-Joodschen wijsgeer Bahya ben Joseph. Van de Hollanders acht hij het hoogst Snouck Hurgronje, met den hoogleeraar Goldziher te Boedapest een eersten kenner van Arabische civilisatie, wetten en godsdienstgeschiedenis. Hij waardeert ook Wensinck, misschien later een Nederlandschen Nöldike, en T.J. de Boer. | |
III.En de betrekkingen tot Spanje? Spaansche publicisten hadden reeds te voren de aandacht gevestigd op de Sefardische Joden, nakomelingen van de verdrevenen van 1492. Gevestigd in het nabije Oosten en spreken nog steeds Spanjoliet. Practische beteekenis kreeg de Joodsch-Spaansche vraag eerst, toen Spanje het protectoraat kreeg voor een deel van Marocco en daarmee over twintig-duizend Joden. Men wilde den afkeer van die Joden tegenover Spanje overwinnen. En tevens wilden de Spaansche liberalen en intellectueelen toonen, dat de tijd van de inquisitie voorbij was. In 1913 werd dr. Yahudah dus uitgenoodigd te Madrid een serie lessen te geven. Die had zulk een succes, dat hij tot gewoon hoogleeraar benoemd werd. Daarvoor was een aparte wet noodig, want hij was Engelsch onderdaan. Hij heeft daarna in Spanje veel gewerkt: archieven in Barcelona, Saragossa en Toledo. Er zijn nog talrijke overblijfselen. Synagogen te Toledo. Een te Cordova in de Maïmonidesstraat. Een te Gerona, de geboorteplaats van Nachmanides (Ramban). Een geheel oud-Joodsch kwartier te Saragossa. Er zijn nog duizenden Spaansche families met Joodsche namen. En men ziet nog vele Joodsche typen. Het werk van prof. Yahuda heeft veel succes gehad. Hij heeft niet-Joodsche leerlingen, die vlot Hebreeuwsch spreken. Hij heeft gedurende den oorlog een aantal lezingen gehouden in Oxford en Cambridge. Daarentegen hebben zich collega's te Madrid beklaagd, dat hij zijn hoogleeraarschap verwaarloost voor reizen en roem. Hij heeft zelfs ontslag genomen, maar is daarop weder teruggekomen. Thans heeft hij verlof tot einde Mei. En dan? Palestina? Denkelijk niet. Madrid? Misschien. Of misschien in Engelschen dienst. Wetenschap of politiek. Mesopotamië. | |
IV.Spanje en de Joden. Voor een zestig, zeventig jaren waren er geen Joden in Spanje. Ongeveer zestig jaar geleden ontstond er in Sevilla een gemeente van Marokkaansche Joden, die echter voor een gedeelte weer zijn teruggegaan. In Madrid is een kleine gemeente met een eigen synagoge. De leden komen uit niet minder dan achttien landen. Barcelona heeft een gemeente van Joodsche oorlogs-vluchtelingen, deels Russen. Natuurlijk is men niet in gebreke gebleven hen van Bolsjewisme te beschuldigen. Dr. Yahudah is toen voor hen opgekomen, geholpen door den Engelschen gezant te Madrid. Het geheele aantal Joden in Spanje bedraagt goed duizend. Het uitzettings-decreet is feitelijk krachteloos. De godsdienst-uitoefening wordt feitelijk niet belemmerd. Er is een Joodsche Senator geweest, Gustave Bauer. De laatste jaren wordt er propaganda gemaakt voor een terugkeer van de Joden in massa naar Spanje. Men denkt dat zóó: Spanje is achteruitgegaan na de verdrijving van de Joden. Het zal weer opkomen, wanneer de Joden terugkeeren. Prof. Yahudah is daartegen. Spanje is wel een rijk land. En enkele rijke Joodsche fabrikanten en kooplieden kunnen er misschien heengaan. Als vreemden. Niet opgenomen in het volksleven. Komen evenwel de Joden in massa in Spanje, dan worden ze gemengd in de politieke twisten. Winnen de liberalen het, dan geven de clericalen de schuld aan de Joden. Op het oogenblik zijn de clericalen niet anti-joodsch. Maar ze zouden het wel worden, wanneer het aantal Joden toenam. | |
V.Prof. Yahudah en het Zionisme. Hij is al Zionist van heel jong af. Het eerste congres te Bazel. (1897.) Een fotografie van alle afgevaardigden. Herzl in het midden. En ook de jonge Yahuda, nog wel héél jong. Later heeft hij zich min of meer teruggetrokken. Gedurende den oorlog is hij te Madrid samen geweest met Max Nordau voor wien hij eene groote vereering heeft. Zij waren ook samen te Londen op de donkere vergadering. Yahudah-Max Nordau. Zij zijn in de oppositie. Maar van een geregelde oppositie tegen de leiders is bij de gegeven verhoudingen geen sprake. Yahudah verwijt den leiders hun onoprechtheid. Terwijl ze de vergadering naar buiten, ook tegenover de Regeeringen, voorstelden als de beslissende instantie, gaf Lev Motzkin den afgevaardigden te kennen, dat ze geen macht hadden, maar hoogstens een adviseerenden invloed. De oppositie werd door een dienstwillige, propagandistische pers uitgemaakt voor eerzuchtige intriganten. De politiek van de leiders heeft ons het ongeluk gebracht. Weizmann had van de Joden geen geld moeten vragen, maar menschen, arm en rijk. Van de vereenigde regeeringen had hij een algemeen-gegarandeerde Palestina-leening moeten vragen. In plaats dat te doen, heeft dr. Weizmann de Engelsche regeering voortdurend verzekerd, dat het Joodsche Volk wel al het geld geven zou. De rijke Joden, en de Palestinensische kolonisten, zijn door dr. Weizmann voortdurend afgeschrikt. En gekleineerd ten koste van de arbeiderspartijen. Dr. Yahuda is vooral ontstemd over het onvoldoende finantieele beheer en de onvoldoende rekening en verantwoording. En hier? ‘Och’ zegt Yahudah: ‘in den Turkschen tijd mochten we niets, en wij deden alles. Nu mogen we alles. En wij doen niets.’ Waar is het geld, dat de Palestinabevolking heeft opgebracht voor den Opbouw van Palestina? Is het opgebruikt voor de alles-verslindende administratie? ‘Neen,’ bijt hij: ‘het is voor administratieve doeleinden geleend.’ Waar is het Herzlwoud, waarin nu al jaar in, jaar uit, boomen worden geplant? De Arabische quaestie. Reeds twee jaar geleden heeft hij dr. Weizmann daarover een uitvoerige uiteenzetting gegeven. Maar er is niets gedaan. Onze leiders zeggen, dat zij geen geschikte medewerkers vinden. Maar ze schrikken de geschikte menschen af. Weizmann heeft zijn eigen werk gedood en begraven. Nu komt hij en geeft de schuld aan het Joodsche Volk en hij vraagt: ‘Joodsch Volk, wat hebt gij gedaan?’ ‘Dat is een schande, mijnheer, een schande,’ bijt Yahudah mij toe. Ik ben een steen. Wat heeft Palestina met mij gedaan? Dus schroef ik het dopje op den pennehouder van mij. En ik denk: ‘Wie heeft gelijk? Wie zal het rechten?’ |