Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 194 Hamame trouwtGa naar margenoot+Hamame, dat Duifje beteekent, is een van de Jemenietische dienstmeisjes van het jongensweeshuis. En zij gaat trouwen. Het wordt wel tijd, want Hamame is al meer dan twintig jaar. Maar zij is niet gelukkig in de liefde geweest. Dit is haar tweede verloofde, een weduwnaar. Het eerste huwelijk heeft Hamame laten afgaan. En dat heeft haar acht pond sterling gekost, gelijk in de verlovingsvoorwaarden was overeengekomen. Geen kleinigheid voor een dienstmeisje van een jongensweeshuis. Achteraf blijkt Hamame, dat Duifje, beteekent, zich te hebben vergist. Zij houdt eigenlijk niet van haren tweeden verloofde. Maar weer een huwelijk laten afgaan? Het za1 haar weer acht pond kosten en iedereen zal haar uitlachen. Dus, wordt overeengekomen, dat Hamame met den weduwnaar trouwen zal. En nu al de moeilijkheden op den weg der liefde! Het geld, dat noodig is voor een zwart pak en een nieuwe fez. Voor een witte bruidsjapon met een sluier van wit en zilver. Voor nieuwe schoenen en voor nieuwe zakdoeken. Er zijn nu lange besprekingen met de moeder van Hamame, die een heks is. Klein, verbruind en mager. En zal de vader van Hamame, de heer Mozes Azirie, voor dezen grooten dag uit Egypte overkomen? Dat hij bij de heks vandaan geloopen is, spreekt vanzelf. Hamame heeft hem nooit gezien. Zal hij komen? En vooral: zal hij eene bijdrage sturen in de kosten van den onvergetelijken dag? En zal Reine worden uitgenoodigd, de Jemenietische keukenvrouw? Er zijn vreeselijke dingen gebeurd tusschen Reine en Hamame. Natuurlijk zijn ze geen van beiden begonnen. Hamame heeft Reine vreeselijk beleedigd. Zij heeft gezegd: ‘Gij, Reine, zijt een dief. En uwe zuster, die te Rischon le Zion woont en wascht voor de Engelsche soldaten in Ludd, uw zuster is een slechte vrouw.’ Het spreekt wel vanzelf dat Reine toen tegenmaatregelen heeft genomen. Zij is naar de synagoge der Jemenieten gegaan. Zij heeft de Heilige Ark geopend, en zij heeft Hamame met den weduwnaar en de beide familiën tot in het derde en vierde geslacht plechtig vervloekt. Het is twijfelachtig of zij nu zal worden uitgenoodigd. Wij krijgen een mooi biljet van goud op zijde-papier. Een tak met vogeltjes. De letters van het Duifje en haar weduwnaar S. en H. Daartusschen in een boog de spreuk: ‘Stem van geluk en stem van vreugde. Stem van bruidegom en bruid.’ Daaronder weer een dubbele driehoek met ‘Zion’ er in. Daaronder een bloementak. Dan de uitnoodiging: ‘De moeder van den bruidegom, madam Hamame Jozef Saïed en de vader van de bruid R. Mozes Azirie en echtgenoote hebben de eer UEdele uit te noodigen op de bruiloft van hunne kinderen Salomo en Hamame. En die ons de eer aandoen, zullen wij eeren! Huwelijksinzegening, zoo God wil, Vrijdag 15 Kislev 5681, om twee uur Europeesche tijd, precies, in het huis van den vader der bruid, in de buurt ‘Hut des Vredes’. Geen wonder dat wij gaan! | |
II.De feestelijkheden beginnen des Donderdagmiddags voor de vrouwen. Wanneer wij het huis van den vader der bruid in de buurt ‘Hut des Vredes’ binnenkomen. En wij overzien de schare. Reine is niet uitgenoodigd. De Heks heeft niet gewild. Wij hooren ook, dat R. Mozes Azirie niet gekomen is. Ook geld heeft hij niet gestuurd. Maar wel een mooien brief. En daar doen we het dan maar weer mee. Het geheele vertrek is volgestampt met Jemenietische dames en Jemenietisch kroost. Enkele zijn al Europeesch gekleed. Maar de meeste Jemenietisch, bont, dat kakelt. Zij hebben veel goud, goed uitgesneden en geslagen. Want de Jemenieten zijn mooie goudsmeden. En zij zitten op den grond, zóó dicht aaneen, dat wij er haast niet meer bij kunnen. Wij krijgen, natuurlijk een eereplaats, vlak bij Hamame. De bruidegom is niet aanwezig. Het zou niet passen. Hamame zit als een pop in wit met sluier van wit en zilver. Zij mag geen woord zeggen en zij moet zedig haar oogen neerslaan. Het is wel heel moeilijk, maar wij vertrouwen, dat zij na de bruiloft haar schade wel weer zal inhalen. Naast Hamame zitten de bruidsmeisjes, eveneens popwit, popstijf, ieder met een hooge, witte kaars ter hand. Alle dames rooken. Sigaretten of stevig een Turksche waterpijp. Er is ook zang, handgeklap en een geweldige muziek van pauken en blikken pannen. En de tractatie. Een royale tractatie. Er wordt een groot waschbekken binnengebracht met gepelde kersaussies, noten, amandelen. Een kleiner met granaatappelpitten. Ieder krijgt een zakdoek vol. En dan maar muizen. Gelukkig, dat dit Hamame geen geld kost. Want ieder van de gasten betaalt. Alles is hier tegenwoordig duur. Ook de bruiloften. Het minste is nu al twee shilling. Wij hebben een pond gegeven. Maar iedereen acht ons dan ook. Wij worden ook op het middagmaal genoodigd: brood, vleesch en hilbe, een Jemenietisch gerecht van peper met peper. Het is een heel mooi feest. De moeder van Hamame straalt. Zij heeft een bloeienden rosen peignoir met zwierige witte kant aan hals en mouwen. En zij, het wijf fel, bruin. Een heks. Als het medeloopt, houdt zij nog over. Alle meubelen zijn uit het kamertje gedaan. Alleen het groote ledikant is gebleven. Daarin slaapt, op een rijtje, lief en rustig, het kleine kroost. Soms als er een wakker wordt - er liggen er negen - dan staat een Jemenietische moeder op en zij geeft haar kindje het moederdrinken. Er is een héél jong en héél mooi Jemenietisch moedertje, waarbij een héél mooi Jemenietisch jongetje behoort. Ik mag het zoo prijzen: ‘wat een aardig jongetje is dit’. Maar zij kijkt mij aan, verschrikt en verontwaardigd. Welk een gevaarlijke dwaasheid een kind zóó te prijzen. Wil ik, dat het Booze Oor het hooren zal! Dus schudt het mooie Jemenietische moedertje het mooie Jemenietische jongetje gevaarlijk door elkander. En zij misprijst het: ‘Dit is een vreeselijk kind. Slecht en leelijk. God heeft mij wel gestraft. Maar wat zal ik doen! Een arme vrouw’. Aan de beleefdheid ten aanzien van het Booze Oor is hiermede voldaan. Zij pakt nu den lieven kleinen knaap weder beet. En zij legt hem te slapen lekker in het rijtje van de kleine maffertjes. | |
III.Des avonds gaan wij naar het feest van de mannen in een ander huisje in de buurt: ‘Hut des Vredes’. Het is er natuurlijk heel vol. En heel heet. Er is muziek. En er zijn psalmzingers met luide stemmen en gevaarlijke handslagen. Er is natuurlijk tractatie: gezouten erwten, noten, amandelen, granaatappels. En er is een stevige flesch. Zure lichtgegiste wijn. En een drank, duivelsch, dien wij zelf stoken uit gedroogde rozijnen. Er wordt ook gedanst. Maar niet mannen met vrouwen. Het zou niet passen. Wel komen de dames af en toe eens om een hoekje kijken. Doch zelfs dat is al nieuwerwetsch. Hier danst een groote magere man. Een lange, zwarte jongen. Misschien is hij wel de duivel. Doch het zou niet passen hem dit te vragen. Die met hem mede danst, maar zij raken elkander niet aan, is een slanke, donkere Jemenietenknaap van vijftien jaren, die Jozef heet en schoenmaker is. Maar hij is ook de beste danser van de gemeente. Daar gaat de muziek en het handengeklap. De man en de jongen, heel aandachtig en voorzichtig gaan. Zij zien, strak getoomd, naar elkanders vesten. Naar elkanders gebaren. Langzaam, weinig bewogen in den aanzet. Maar de muziek wordt wild. De handen van de gemeente slaan sneller. De man en de jongen sneller gaan. Ademloos. Muziek, muziek, muziek. De handen, die hel slaan. De jongen. De man. Ademloos. Uit, uit, uit. Geheele verhalen worden zoo door de Jemenieten gedanst. Zij dansen van den avond tot den morgen. Als de jongen Josef weer wat op zijn adem is gekomen, krijgt hij natuurlijk een backschisch. En ik mag wel vragen welk verhaal in dezen dans is uitgebeeld. ‘Mijnheer,’ zegt het jongetje Jozef blozende: ‘dit is een dans op den herbouw van den Heiligen Tempel’. En dan te weten, dat ik mij den herbouw van den Heiligen Tempel altijd héél anders had voorgesteld. | |
IV.En des Vrijdagmiddags, twee uur, in het huisje in de buurt: ‘Hut des Vredes’ hebben Hamame en haar weduwnaar elkander gekregen. Mannen en vrouwen ditmaal bij elkander. En al het kroost maar weer veilig en uit de voeten in het groote ledikant. In rijtjes en op stapeltjes. Er is weder de wilde muziek. Een Jemenietische jongen slaat twee trommels te gelijk. Een groote, donkere, sombere. En daartegen in een kleine, die gespannen, luid kraait en schatert. Onder een groot spektakel krijgen zij elkander. De zeven zegeningen worden uitgesproken, heilig en zinnelijk tegelijk. Twee oude mannen dansen de voorgeschreven heilige dansen voor het bruidspaar. Wonderlijke windingen en wendingen van de machtelooze lijven. Maar precies gelijk het behoort. Dansen voor het bruidspaar is een heilige taak, waarmee de oudsten en waardigsten worden vereerd. Het mooie jongetje Josef kijkt toe. Hij danst toch anders. In een optocht brengen wij dan Hamame en den getroosten weduwnaar in de echtelijke woning. Ook in de buurt, die ‘Hut des Vredes’ heet. Natuurlijk met muziek voorop. Dan de witte bruidsmeisjes met de witte kaarsen, die vlammetjes fladderen op den wind. Het bruidspaar en de gasten. Naar rang en stand. Er is de oude rabbijn, die de zeven zegeningen op zijn geweten heeft. Een paarse kaftan en een wit geweven schoudersjaaltje. De zoele, gebroken lucht. De wind. Maar nog geen regen, al is er al vochtigheid. Wij gaan heel langzaam en waardig, zooals de muziek ons laat gaan. Alle menschen van de Hut des Vredes komen uitgeloopen. Een heel klein steegje en een heel klein huis. Daarin wij wegduiken. Ik ril. Morgen begint haar het slaafsche leven. Hamame is getrouwd. |