Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 186 Opbouw, (slot)Ga naar margenoot+De economische toestand. Wij lezen in de dagbladen van geweldige prijsdalingen op de Londensche wereldmarkt. Hier blijft alles duur, leelijk en slecht. Geen huis wordt er gebouwd. De immigranten wonen in barakken en tenten. En er is nog niet eens plaats voor allen. Als de winter-regentijd komt? De invoerrechten op bouwmaterialen zijn verlaagd. Maar het bouwseizoen is voorbij. Overdracht van land is mogelijk gemaakt, maar slechts met toestemming van de regeering. Een kleine eigenaar zal gedwongen worden een gedeelte van zijn land onbezwaard en onvervreemd te laten. Bij verkoop van verpacht land zullen voorwaarden gemaakt worden tegen verdrijving van de pachters [en] opjagen van de prijzen. Inmiddels is na de feestdagen de emigratie uit het land weder begonnen. Ook velen der nieuw-aangekomenen willen teruggaan, wanneer de toestand in Oost-Europa maar iets beter wordt en bijvoorbeeld het Poolsche leger wordt gedemobiliseerd. Nog lange jaren zal Palestina geweldig aantrekken en geweldig afstooten. De economische opbouw gaat langzaam voort. Men maakt nu ook plannen voor een haven in Jaffa. Blijkbaar heeft men weder laten varen de gedachte: één eersteklas haven voor Haïfa en de andere steden laten voor wat ze zijn. Alle Jaffanen werken samen, zonder onderscheid van ras en geloof. Voorzitter van hun havencomité is de Joodsche ingenieur Tolkovsky. Men is al in onderhandeling met een Europeesche firma, specialiteit in havenbouw. Is hier voor een Hollandsche firma niets te doen? Men wil beginnen met een kleine haven. Dertig voet diep, waarin plaats voor tien schepen van ongeveer vijfduizend ton. Het werk zal drie jaar duren. De werklieden zullen geschoolde Europeanen zijn, maar ook Joden en Arabieren. Hoe met het verschil in loon? Men zal de haven zóó bouwen, dat zij later zonder moeite kan worden vergroot. Groote brokken water zullen worden gedempt, waardoor waardevol bouwterrein zal worden verkregen. Ook het overige geld hoopt men te vinden. Het is een heel mooi plan. Maar wij hebben al zoovele plannen gezien: ‘waarvoor men het geld hoopte te vinden’. Terwijl thans voor goede Europeesche beleggingen reeds zeven of acht procent wordt betaald. Eene moeilijkheid, waarmede Sir Herbert ook te kampen heeft bij de vestiging van zijn agrarische banken. Tolkovsky heeft zich zeer hoopvol over dat plan uitgelaten: ‘allen werken met energie, zonder eigenbelang en zonder nationaal gevoel’. Wij kijken even op. Geen nationaal gevoel. Joodsch Nationaal Tehuis. De grenzen zijn nog niet vastgesteld. Van de week zijn een aantal hooge Fransche ambtenaren hier aangekomen, waaronder Robert de Caix, de secretaris van generaal Gouraud. Wat de Oostgrens betreft, wij hier achten de regeling met Transjordanië wijs en voorzichtig. Natuurlijk zijn de bluffers weder niet tevreden. Wij hooren weder de phrases, waarvan wij zoo moede zijn: ‘alleen Joodsche energie, Joodsch kapitaal en Joodsch verstand kan Transjordanië tot ontwikkeling brengen’. Och, als we eens eenvoudig begonnen met uitbreiding van ons bezit in Westjordanië. Bedenk toch: geen nieuwe Joodsche kolonie is sinds jaren gevestigd. Het is geen tijd meer voor propaganda en bluf. Maar voor zuivering, heiliging en bevestiging. Het mandaat. De termen zijn nog niet bekend. Maar we zijn opgeschrikt van de week door het bericht, dat ze ongunstig zullen zijn. Een volkomen reactie op de Balfourdeclaratie. Wij lezen een artikel van dr. Leon Reich, die te Londen lid is geweest van het comité, dat de termen van het mandaat heeft onderzocht. Weizmann en Sokolov willen het voor het Joodsche volk geheim houden. Dr. Reich acht zich dus tot publicatie niet gerechtigd. Maar hij zegt wel, dat het plan van Balfour door Lord Curzon aanmerkelijk in ons nadeel veranderd is. Het is slechter dan wij vermoeden. Wie men ook spreekt, allen zijn het er over eens, dat de Zionistische propagandisten den toestand veel te gunstig hebben voorgesteld. In Oost-Europa, Afrika, Amerika. Overal. De menschen komen dan hier. Worden woedend teleurgesteld. Gaan terug als zij de middelen hebben en worden centra van anti-Zionistische propaganda. | |
VI.Wij-zelven. De atmosfeer is hier weer slecht. Wij stikken in de intriges. De voorstanders en tegenstanders van de constituante zijn nog niet tot vrede gekomen. De voorstanders hebben het nu gewonnen. Zij wreken zich nu op de tegenstanders. Ben Jehoedah en prof. Nahum Schlousz hebben 't lijden. De Taalraad wordt verscheurd door politieke twisten. Een crisis in de Amerikaansche Zionistische organisatie. Brandeis' macht verminderd. Oessiskin denkt niet meer aan heengaan. De Achad-Haämisten, Mossinsohn, Schemarja Lewin, kortaf Warschau en Odessa hebben het veld weder vrij. Wij hooren, dat er weder eene nieuwe delegatie op komst is: Robert Szold, die hier vroeger al is geweest, Julius Simon, Nehemia de Lieme en Jacob de Haas. Zij zullen maar kort blijven. Verstandig. Heel verstandig. De organisatie betaalt en de delegatie heeft een prettige reis. Wij worden grimmig bij dat dilettantistisch geknoei. Onze Londensche secretaris S. Landman maakt een tocht door Middel- en Oost-Europa. Hebben wij daar geen plaatselijke organisatie? De Constituante voorbij en de Volksraad kan nu aan het werk gaan. Men is over de samenstelling nog al tevreden. Niet al te links. De orthodoxen, die de Constituante hebben verlaten, zullen het recht hebben leden te zenden aan den Volksraad. Ze twijfelen nog en stellen voorwaarden. Maar ze zullen wel ingaan. Veel te tuk op de macht en de eer. Beginselen hebben hier afgedaan Trouwens: wat zal de Volksraad kunnen doen? Bij gelegenheden, droevige of belachelijke telegrammen zenden naar links en rechts. Maar opbouwend werk? De Zionistische organisatie heeft geen geld. En Sir Herbert werkt wel zonder den Volksraad, al zal hij hem wel eens raadplegen, af en toe. De belangrijke vraag blijft de immigratie, die zacht en regelmatig doorzet. Het overgroote deel zijn ongehuwden zonder eenige middelen. De immigrantenhuizen in Jaffa zijn geheel vol, Een gedeelte is naar Haïfa overgebracht. Men zegt, dat verleden week achthonderd immigranten in het land zijn gekomen. Het grootste wekelijksche aantal sinds de immigratie begon. Veel ander werk dan het wegenwerk is er niet. Na den regentijd begint het landwerk. Voor fijne vakarbeiders is geen plaats. Zeventien percent van de chaloetsiem pionieren zijn meisjes. Ze willen ook land- en wegenwerk. Huis- en keukenarbeid willen ze niet. Dat is geen: ‘opbouw van het land’, gelijk de phrase luidt. Men is hier heel sterk in phrases. Het aantal immigranten is beperkt, ik meen tot ongeveer 20.000 dit jaar. Zal men dan gaan terugzenden, wie toch willen komen? Het is niet gemakkelijk zich een objectieve voorstelling van hun toestand te maken. Soms leest men in de bladen enthousiaste beschrijvingen. Ze gaan zingend naar den arbeid. Ze zijn allen gezond. En zoo voorts. Dat zijn natuurlijk praatjes, waarmee een hardleersche buitenlandsche Zionistische pers manoevreert. De immigratie is feitelijk in handen van de nationaal-socialistische partij: ‘Poeël Ha-zaier’, die dus den toestand zeker niet te ongunstig voor zal stellen. De toestand is dan dragelijk; niet meer. Er zijn kloeke enthousiasten. Maar ook, die ten slotte in handen vallen van de zendelingen. Een tijd lang is er door de twee socialistische partijen nogal jacht op de chaloetsiem gemaakt. Iedere chaloets is toch maar weer een stem. Maar de chaloetsiem zelven willen zich organiseeren buiten ieder politiek verband. Ook de Mops doen mee. Wat zijn de Mops? Dat zijn de heel linksche chaloetsiem. M.P.S. Niemand weet wat dat beteekent. Dus zegt iedereen: Mops. Ze spreken natuurlijk alle talen. Hun Hebraïseering zal niet zoo heel snel gaan, omdat zij geen geld hebben voor hun avondlessen. Overigens gaat de hebraïseering des lands geleidelijk voort. We krijgen Hebreeuwsche spoorkaartjes. De Regeering gaat examens afnemen in het gesproken Hebreeuwsch voor de niet-Joodsche ambtenaren. Anderzijds is Hebreeuwsch altijd de onderste van de drie officiëele talen. Daarover wordt dan weder geklaagd, omdat klagen zoo gemakkelijk is. | |
VII.De tentoonstelling van stedenbouw van prof. Geddes is gesloten. Ook een onvermoeide al is hij al een eind in de zestig. Hij geeft hier nu een serie vrije lessen over alles en nog wat. Grafische significa, opvoedkunde, geschiedenis, plantkunde. Hij heeft stokpaardjes, maar ze zijn nogal aardig. Hij heeft een kleine groep Joodsche intellectueelen om zich heen. Maar de tentoonstelling is wat het aantal bezoekers betreft geen succes geweest. Prof. Geddes heeft zich daar grappig-bits over uitgelaten. Hij heeft in de laatste tien jaar vijftien zulke tentoonstellingen gehouden: Londen, Edinburgh, Dublin, Gent, Parijs, Calcutta, Bombay, Madras, enz. Welnu, in Jeruzalem is de belangstelling zeer gering geweest. Evenals in Belfast, van alle Europeesche steden het meest geteisterd door materialisme, politiek en godsdiensthaat. Jeruzalem-Belfast. De Haäretz in het Hebreeuwsch en Palestine Weekly in het Engelsch geven een artikel: ‘De Joden en de stedenbouw in Palestina’ van mr. S.A. van Vriesland. De moeilijkheid is, dat wij dadelijk moeten beginnen met steden op en uit te bouwen. Terwijl het nog eenige generaties kan duren eer er een echt Joodsch volk in Palestina zal woonen, met een eigen bouwkunst. We kunnen toch niet tot zoolang in kampen en barakken wonen. Bovendien is plastieke kunst nooit de kracht van het Joodsche volk geweest. De koloniën, Tel Aviv, de Joodsche nieuwe buurten van Jeruzalem: het is alles zindelijk en gezond, maar leelijk. Moeten wij nu maar architecten uit den vreemde laten komen om het beter te doen? Neen, volgens de wijsbegeerte en de wetenschap van den stedenbouw moeten wij bouwen, een eigen Palestina-stijl. Men moet de steden en de huizen aflezen uit het Land en zijn geschiedenis. Het werk van prof. Geddes wordt door Sir Herbert zeer gesteund. Er is een ordonnantie afgekondigd op den stedenbouw. Een bouwverbod kan worden gelegd op terreinen, die binnen het bouwplan van steden vallen. | |
VIII.Allerlei! Het probleem van de Joodsche politie houdt ons nog altijd bezig. Ze kunnen eenvoudig niet leven van het gestelde salaris, al is dat nu weer gebracht van vijf pond op zes en een half. Ze moeten heengaan of baksjisj nemen. Vroeger was het aanvangsalaris drie en een half pond, het eindsalaris zes en een half. Voor gehuwden een pond meer. De Zionistische Commissie gaf daarbij een flinken toeslag. Tien pond voor ongehuwden en veertien voor gehuwden. De Joodsche politie-agent kon dus goed leven. Men had er bij met onderwijzersdiploma en eind-examen gymnasium. Ze voelden zich een soort nationale voorposten en werden ook als zoodanig geacht. Toch was het geen ideaal stelsel, dat de politie-agenten driekwart van hun salaris kregen van een particuliere organisatie. Baksjisj, zeggen de Arabieren smalend. De Regeering heeft daar nu een einde aan gemaakt. Maar de beste politie-agenten gaan heen. Wij zien de Joodsche politie noode uiteen vallen. Het Joodsche legioen, dat wordt gereorganiseerd en uitgebreid, kan natuurlijk de politie niet vervangen. Een lastig geval. Ineens weer een herinnering aan de Paaschdagen. De regeering heeft de toen aangerichte schade betaald. En commandant Bianchini schijnt toch werkelijk door de Bedouïnen van den Hauran te zijn vermoord. De Doar Hajom heeft (o, Haäretz!) speciale menschen naar den Hauran gestuurd om zekerheid te krijgen. Eén hunner is teruggekomen met een gedeelte van het lijk en een vreeselijk romantisch verhaal. Maar hij heeft zijn mond voorbijgepraat tegenover een berichtgever van Haäretz, die dadelijk alles in zijn courant heeft gezet. Intusschen hebben de oproerige Hauran-stammen hunne onderwerping aangeboden. Frankrijk eischt nu een groote boete voor dien moord op commandant Bianchini, ofschoon hij naar ons beste weten een Joodsche Italiaan is geweest. En nu maar weder afwachten: wij hooren, dat Bialik, de groote dichter, op weg is naar Palestina, door Roemenië heen. Wij hooren, dat baron Edmond de Rothschild van den winter hier komt met zijn zoon James. Maar Nathan Strauss, die zich hier nog wel metterwoon vestigen zou, blijft voorloopig thuis. Daarentegen is aangekomen prof. dr. A.S. Jahuda, hoogleeraar te Madrid, een geboren Jeruzalemmer. Een verhaal, dat, zooals ik het hoorde, zeker niet waar is. Men wil een groote synagoge bouwen te Jeruzalem. Aan welke gemeente zal die toebehooren? En volgens welken ritus zal er worden gebeden: Ashkenasisch, Sefardisch, Perzisch, Marokkaansch, Jemenietisch. Wat zal 't zijn? Men zegt, dat Sir Herbert er voor is en zelfs het eerepresidium van het comité zal aanvaarden. Ik vrees achter dit drijven naar eenheid politieken Zionistischen invloed en de ijdelheid van den Rabbijn Kuk. Maar het mooiste van het verhaal komt nog. Men wil die Groote Synagoge zóó bouwen, dat de Klaagmuur erin wordt opgenomen. Ook daarmee zou Sir Herbert het eens zijn. De bouwkosten, tweehonderdduizend pond, zijn geen bezwaar. Maar de grond bij den Klaagmuur is Wakaf, dat is godsdienstige grond, die niet mag worden verkocht. Ook dat hindert niet. Want Wakaf-grond mag wel worden geruild. En Sir Herbert moet hebben beloofd, dat hij dat regelen zal met de beheerders van den Wakaf. Ik heb het verhaal zoo gehoord van een lid van het comité. | |
XI.De Arabieren. Van een eigenlijke goede Arabische pers in Palestina is weinig sprake. Het is niet gemakkelijk precies te weten, wat de Arabieren gevoelen. Uiterlijk is alles rustig. Van een pan-Arabische propaganda is thans geen sprake meer, noch in Syrië, noch in Palestina. Van de Bolsjewieken is via Mustapha Kemal Pascha thans niets te vreezen. Noch het Britsche imperium, noch Frankrijk worden dadelijk bedreigd. Mocht Frankrijk zich moeten terugtrekken uit Syrië en Engeland uit Palestina, dan krijgen wij strijd met de Arabieren. Al hun vriendelijkheid is onmacht en schijn. Een enkele maal blijkt nu reeds van verzet. Bijvoorbeeld tegen de immigratie, nu de immigranten meestal arm blijken te zijn. De Vereeniging van Christenen en Mohammedanen te Haïfa, de lastige stad, heeft Sir Herbert een tweede memorandum overhandigd. Ze vragen een Palestina-raad van gekozen, niet van benoemde leden. Alleen Arabisch als regeeringstaal. De inkomsten van de Wakaf alleen voor de Mohammedanen. En nog enkele andere verlangens. Daarentegen werkt men onder leiding of met steun van Sir Herbert aan een Joodsch-Christelijk-Mohammedaansche club te Jeruzalem. Maar dat zijn officieele kaartenhuizen. Overigens is het in het land matig. Een enkele overval van Arabieren uit het Transjordaansche wordt nog gemeld. Maar naarmate Transjordanië grooter wordt, zullen die overvallen zeldzamer worden. Frankrijk zet de verbrokkeling van Syrië voort. Toch schijnt men wel een zeker verband te willen laten tusschen de verschillende deelen: Libanon, Damascus en Aleppo. Bijvoorbeeld gemeenschappelijke ministers. Het politieke centrum zal worden verlegd van het Arabische Damascus naar het Fransche Beiroeth. En Feisoel? Daaraan denken wij hier nauwelijks meer. Er wordt in berichten uit Damascus nogal eens geklaagd over antisemietisme van Fransche ambtenaren. De Hauran, het noordelijk gedeelte van Transjordanië is nu tamelijk rustig. Maar in den winter, als de wegen slecht zijn, hopen die van den Hauran een guerilla-oorlog te beginnen. Of 't helpen zal? Generaal Gouraud is de man van de ijzeren vuist. Sir Herbert Samuel de man van den zachten, wijzen lach. En van het milde, overredende woord. Wie 't winnen zal? En voor Mustapha Kemal Pascha zijn we heelemaal niet bang meer. Hij roept een Turksch parlement bijeen te Erzeroem. Wij hooren 't in vrede. Geen Bolsjewieksche-Turksche-Arabische alliantie. Geen kramp door de volken heen van Marokko over Indië tot Archangel. Maar welke dag weet, wat zijn volgende brengen zal? | |
X.Het einde van October. Wij beleven hier nog heete dagen van den zomer. Er gaat een golf van hitte door het land. Alles is verbrand en verpulverd. En het wacht op regen. Als die nu maar op tijd komt. Want zelfs in dit jaar van goeden oogst heeft Palestina voedsel te kort. Straks hopen wij, dat het waaien zal. Gelijk het heet in onze gebeden: ‘Die wind doet waaien en den regen dalen’. |