Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 184 Twee bezoekenGa naar margenoot+R. Chaïm Sonnefeld, de opperrabbijn van eene der twee Ashkenasische gemeenten te Jeruzalem, heeft eene audiëntie aangevraagd bij Sir Herbert Samuël, eersten Joodschen Landvoogd van Palestina, sinds de eeuwen van de Maccabeeën. Mijn lieve politieke vriend R. Ruben Schelomo, tegen wien gij ‘mijnheer Jungreis’ zeggen zoudt, komt het mij vertellen. Want ik zal meegaan als juridisch raadsman onzer gemeente en als tolk. Een moeilijk bezoek. R. Chaïm zal spreken over de constituante en over de Agoedath Israël. En ik wil niets doen strijdig met de Mizrachistische Idee. Anderzijds: Agoedath Israël en Mizrachie kunnen en moeten elkander steunen in hun Palestina-arbeid, scholen, huizen voor immigranten, werkplaatsen voor immigranten. In geen geval mogen zij elkander tegenwerken. Dus, dat ik gaan zal. O, de Eeuwigheid is altijd wijs! Hoe gelukkig, dat het Paleis van Sir Herbert, het vroegere machtige Duitsche sanatorium, bouwt op een van de drie koppen van den Olijfberg. Want wie van Jeruzalem op weg gaat met kleine gedachten aan politiek en zoo, rijdt door het triomfantelijke zonnige landschap, heuvelen en hellingen rondom de stad. Met de ongeloofelijke uitzichten overal. Met de zon. En den wind. Hij bedenkt, wat de dichter van de Psalmen geschreven heeft: ‘Jeruzalem. Bergen rondom. Zóó God rondom Zijn Volk.’ En al de politiek is weggewaaid. | |
II.Sir Herbert ontvangt ons. Waar ik zit, ziet de Zon hem heel scherp voor mij aan. Het gezicht. Zacht, sterk en rustig. Is de glimlach echt? Hebben de welwillende woorden waarde? R. Chaïm leest een Hebreeuwschen begroetingsbrief voor van de Poolsche Agoedath Israël, als eerste geteekend door den Opperrabbijn van Ger. ‘Der Gerer Rov,’ zooals wij hier zeggen. De Agoedath vraagt Sir Herbert bescherming van het orthodoxe Jodendom. De Landvoogd verzekert den ouden, machtigen Rabbijn van zijne volle genegenheid voor de oude Joodsche instellingen. Een van zijn eerste regeeringsdaden is geweest de erkenning van den Sabbath als rustdag voor alle Joodsche ambtenaren. Ook voor hem zelven. Mochten wij in deze richting nog verlangens hebben, dan zal hij die gaarne aanhooren. R. Chaïm laat mij spreken over de immigratie. Officiee1 is de toestand deze: wanneer eene plaatselijke, buitenlandsche Zionistische organisatie voor eenen immigrant een Britsch pasvisum vraagt, dan geeft de Engelsche consul dat. Voor andere immigranten handelt de consul naar zijn zakelijk inzicht en na onderzoek. Feitelijk is de immigratie uit Oost-Europa over Weenen en Triest in handen van de nationaal-socialistische organisatie ‘Poël Ha-zaier’ (De Jonge Arbeider). Daartegenover staat, dat de Zionistische Organisatie tegenover de Regeering garandeert, dat de immigranten niet ten laste van het Landsbestuur zullen komen. R. Chaïm laat mij nu vragen, dat Sir Herbert moge bevorderen, dat de Agoedath dezelfde rechten verkrijge als andere organisaties. Het antwoord: wanneer de Agoedath in staat is dezelfde garantie te geven, kan het verzoek nader worden overwogen. Toch is voor de Engelsche Regeering samenwerking met eene organisatie altijd gemakkelijker dan met meer. Sir Herbert hoopt op eenheid, althans samenwerking, van alle Joodsche organisaties in binnenland en buitenland. | |
III.R. Chaïm laat mij vragen naar de verhouding van het Engelsche Bewind tegenover de Joodsche Constituante. Wij krijgen hier eene bevestiging van hetgeen wij reeds konden opmaken uit uitlatingen van Oessiskin in de vergadering zelve. De Regeering beschouwt de Constituante als eene interne Joodsche aangelegenheid. Publiekrechtelijke regeermacht heeft zij niet. Geen Jood zal door de Regeering worden gedwongen zich aan de besluiten van de Constituante te onderwerpen. Anderzijds: ongeveer zeventig procent van de Palestina-Joden heeft aan de verkiezingen deelgenomen. De anderen zijn weinig of niet-georganiseerd. Wanneer nu de Regeering in relatie treedt met de Palestinensische Jodenheid, dan is het niet onrechtvaardig, dat zij rekening houdt met de inzichten van eene vergadering, die toch gekozen is door het allergrootste deel. R. Chaïm zet de gronden uiteen, waarom de orthodoxie niet heeft willen deelnemen aan de verkiezingen voor de Constituante. Onder Britsch mandaat met eenen Joodschen Landvoogd acht R. Chaïm ongewenscht eene politieke Joodsche organisatie, waarin de orthodoxie toch geen beteekenis-invloed heeft. Wat cultureele en religieuse kwesties betreft: daarin mag de meerderheid de minderheid niet dwingen. Geen gewetensdwang en zelfstandigheid van alle gemeenten. Wanneer mettertijd het Britsche bewind eene gekozen organisatie noodig acht van de geheele Palestinabevolking, wanneer dan de Regeering het kiesreglement vaststelt, dan zal de orthodoxie zich niet verzetten, gedachtig aan de Joodsche spreuk: ‘Wet der Regeering is Wet’. | |
IV.Het eerste bezoek. Maar wij zullen Sir Herbert heden nogmaals ontmoeten. In den namiddag zal hij, op uitnoodiging van den rabbijn J.B. Horovicz, die hier de Amsterdamsche Pekidiem en Amarcaliem vertegenwoordigt, een bezoek brengen aan de Amsterdamsche Armen- en Pelgrimwoningen op den Berg Zion. Een officieel bezoek. Den avond te voren hebben wij met een adjudant alles in elkander gezet. Sir Herbert zal ongeveer vier uur komen. Ofschoon officieel, zal alles eenvoudig zijn. De synagoge zal worden bezocht, maar zonder bluf. Dit zijn woningen voor armen en voor pelgrims. Wij zullen dus geen ijdele tapijten leenen bij de buren. Noch gouden en zilveren sieraden bij rijke synagogen. Niemand wordt uitgenoodigd, die niet tot de administratie van Amsterdam in betrekking staat. De bewoners van de Plaats, een lieve wereld op zichzelve, mogen bekenden vragen in hunne woningen. Maar buiten mag geen ijdel publiek zijn. De Poorten van de Plaats worden afgezet. Wanneer nu R. Chaïm en ik van den Olijfberg terugrijden, dan is alles al in orde. De Plaats brandend helder. Alle hofjes voor alle huizen volkvol. Jongens op alle lage muren, die de hofjes der huizen scheiden. Volk veel op alle ongebouwde heuvelen. Maar de straat van de Poort, naar de Synagoge geheel vrij. De Joodsche Landvoogd op tijd, met de stiptheid, die de gulheid der Koningen is. Van de poort af tot de synagoge staan de leerlingen van de Pekidiem-scholen opgesteld. De Pekidiem hebben hier een Ashkenasische Leerschool, een volksschool voor Sefardiem, ééne voor Jemenieten. Bovendien subsidieeren zij een school voor Boekhaarsche, één voor Groezische en één voor Marokkaansche Joden. Elke school heeft haar vaandel. En op elk vaandel staat dan toch maar dat lieve, onvergetelijke woord: Amsterdam. Er vaart een handgeklap over al het volk, waar de Joodsche Landvoogd voortgaat. Maar stil, wanneer hij stilhoudt. De scherpe Joodsche jongensstemmen zingen. Hemel en Zon. | |
V.Bij de Synagoge wordt Sir Herbert begroet door R. Chaïm, een Heilige Wetsrol in den arm. Hij beeft, sprekend, deze onbreekbare, onkreukbare, niet-koopbare Man. Een korte dienst. Geen ijdel bedrijf. Alleen de bewoners van de Plaats, meest eerwaarde wetgeleerden, zijn aanwezig. Dan dr. Wallach en de heer Marx, leiders van het hospitaal: ‘De Poorten der Gerechtigheid’, ook onder Pekidiem-administratie. Twee psalmen gezongen. Rabbijn Horovicz een redevoering, kort maar goed. De uitgang. Er is een kleine, mooie tentoonstelling opgezet van werk uit de werkplaatsen der Pekidiem, waar een paar honderd menschen werk vinden. Winst kan niet worden gemaakt. Er zijn wetsrollen in alle grootten. Ook kleine, sierlijke, die men kan medenemen op reis. De Rol van Esther op perkament. Deurpost-rollen in verschillende maat. Sir Herbert krijgt er een in prachtig schrift, in koker van olijvenhout. Er is heel mooi werk van olijvenhout. Voor Lady Samuël, die hier spoedig wordt verwacht, een Sabbath-kandelaar. Sir Herbert zegt, dat iederen Vrijdagavond in zijn gezin de Sabbathlichten werden ontstoken, en dat dit ook nu weder gebeuren zal, wanneer het gezin weder hier zal zijn. Over de groote Mischna-concordantie van R.J. Ch. Kossovsky heb ik u vroeger geschreven. De uitgave wordt geldelijk door de Pekidiem gesteund. Sir Herbert is eere-voorzitter van het Comité van Toezicht en hij heeft de opdracht van het eerste deel aanvaard. Het werk, in alle staten van bewerking, is hier tentoongesteld. En de lieve, bescheiden bewerker geeft, héél zacht en héél ontdaan, inlichtingen. | |
VI.Sir Herbert Samuël, de Joodsche Landvoogd, bezoekt R. Chaïm Sonnefeld in zijn kleine huis. Want de Opperrabbijn R. Chaïm bewoont een huis van één kamer op de Amsterdamsche Plaats. De kamer aan den hoek, met ramen in twee muren. Uitzicht op de Omarmoskee, geweldig. En over heuvelen en huizen van het dorp van Silouân. Zijn wij niet beschaamd, den Joodschen onderkoning te brengen in dit huis? Neen, onze Heilige Leer is zóó groot, dat zij wonen kan in deze kleine kluis. En zij ontvangt als God. In de kamer: het bed, een tafel, eenige stoelen, een bank en een kast. Meer heeft de opperrabbijn niet. Hij wil niet meer. Arm. Eenzaam en sterk. Zijn vrouw is afgestorven. Bijna alle kinderen zijn dood. In den oorlog omgekomen, typhus en gebrek. Zijn oudste zoon stierf op een Sabbath. De moeder weende. ‘Zwijg’, zei deze Man: ‘op Sabbath weent men niet’. Wij zitten om de tafel. Het is de Nieuwmaansdag. R. Chaïm gedenkt dat in mooie, wijze woorden. De avond gaat. De Omarmoskee en het dorp van Silouân, waar lichtjes al geheimzinnig. Wij beleven het: de Joodsche Landvoogd, die den Joodschen Rabbijn bezoekt in zijn huis. De Dag van God glimlacht in zijn scheiden. | |
VII.Weinig gasten als einde in het huis van den Rabbijn Horovicz. Een mooie tafel. Aan het hoofd Sir Herbert, rechts R. Chaïm, links de gastheer, de rabbijn van de Jemenieten met zijn fijn grijs schouder-shawltje en zijn wijs gelaat. Dr. Wallach, de heer Marx, en enkelen. Allen zijn verheugd. Maar ik ben ‘on duty’. Dus krijg ik geen thee, en geen schuimkoekjes, geen room met kersen en geen bonbons. Sir Herbert krijgt van alles. Maar hij is dan ook de eerste Joodsche Landvoogd na eeuwen. Wanneer ik dan een half uurtje later met mijn politieken vriend R. Ruben Schelomo naar huis ga, dan zijn wij het erover eens, dat alles voortreffelijk is geslaagd. Ongetwijfeld bepeinst mijn politieke vriend, hoeveel politiek voordeel deze twee bezoeken ons wel zullen opleveren. Maar hij is precies politiek genoeg om 't niet te zeggen. |