Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 177 Op reisGa naar margenoot+Morgen zullen wij van Rehoboth naar Jaffa gaan. Vroeg met een rijtuig naar Petach-Tikvah. Dat is rijden een uur of vier. En van Petach-Tikvah naar Jaffa. De smid van Rehoboth, die ook rijtuigmaatschappij is, zal ons een netten wagen verhuren plus prima Arabier voor drie onschuldige ponden sterling. Wij zijn: de Amerikaansche schrijver Harry Sackler (Zewi ben Schelomo), zijne vrouw en Mrs. Greenfield, een Amerikaansche Zionistische propagandiste, die hier persoonlijk eens hoogte komt nemen. Harry Sackler, die hier gekomen is om zich te vestigen, gaat weder terug. Morgen op rit. En vandaag aan den wandel door Rehoboth en zijne streken. Het meeste werk is nu geëindigd in de ‘keramiem’ en de ‘pardijsiem’. ‘Kerem’ heet een tuin, die niet besproeid wordt: amandelen, druiven. ‘Pardijs’ een tuin, die wel besproeid wordt: sinaasappelen, citroenen. Graanbouw heet: ‘falcha’, van dezelfde woordfamilie als ‘fellach’. Daaraan doen de kolonisten weinig of niet. Hun grond is er niet goed voor. Rehoboth: een zware roodachtige zandgrond, waardoor te loopen moeilijk valt. Geen bestrating. Duizend zielen in het geheele dorp. Maar 't ziet er aardig uit: groene boomen, witte huizen, daken rood. Wie hier voor enkele weken pleizierreist, zal zeker van Rehoboth goede indrukken medenemen. Maar wij zien het probleem van den Arabischen arbeid. En als wij nagaan, hoeveel millioenen en millioenen die paar koloniën de laatste veertig jaar hebben opgegeten, dan zien wij allen, dat op deze manier geen Land en Volk kan worden opgebouwd. Maar hoe dan? Zijn de kewoetsoth beter? Is het business-stelsel beter, dat de Amerikanen willen doorvoeren? Wij brengen bezoek bij den heer Eisenberg, een van de oudste kolonisten, voorzitter van de Planters-vereeniging. Hij is op reis voor gemeente-aangelegenheden. Zijn medewerker, de fijne, scherpzinnige Altschuler ontvangt ons, wiens zoon in Holland bedrijf leert. Wij zijn dus om zoo te zeggen familie. Ook dit is een probleem. Wij zijn allen problemen. Vele zonen van kolonisten zijn in het buitenland, omdat de vaders eenvoudig geldelijk niet in staat zijn, hunne zonen zelfstandig te vestigen in de kolonies. De grondprijzen. Smilanski heeft indertijd voor zijn grond twintig frank de Dunam betaald. Nu is de prijs wel tien pond. De kolonisten kunnen dat niet betalen. Zij zijn bitter tegen de Zionistische leiders, die de kolonisten niet willen helpen, maar schatten besteden om hier jongens uit Oosteuropa te brengen, die arbeid, land, volk noch taal kennen en niet gewend zijn aan het klimaat. De arbeiders daarentegen haten de kolonisten. Uitbreiding van het aantal kolonies op groote schaal zou volgens hen alleen uitloopen op een intocht van Arabische werkkrachten. Zoo wandelen wij hier vol problemen in den kop. Natuurlijk is het werk in den hof van Eisenberg wel aardig om te zien. Onder een afdak de vrouwen en de kinderen, die de amandelen breken uit de groene schil. Arabisch en Joodsch, maar niet door elkander. De Joden krijgen iets hooger loon. Zij zijn Jemenieten. Voor Joden uit Europa is hun loon te laag. Joodsche Europeesche arbeidersfamilies, man, vrouw en kinderen, die allen samenwerken, tot een dragelijk gezinsloon, vindt men hier weinig. De nieuwe immigranten zijn bijna allen ongehuwd. De geschilde amandelen worden gedroogd in de zon tot zij lichtgoudgeel zijn. En dan gesorteerd. Dit jaar brengen de vereenigde amandelboeren van Rehoboth honderd kantaar aan. En een kantaar is bijna driehonderd kilo. | |
II.Wij zullen ook een bezoek gaan brengen aan bekenden in Nes-Ziona, dat de Arabieren Wadi el Chanin noemen, het Rozendal. Wie het boekje van Abraham Mossel heeft gelezen: ‘Als daglooner in het Heilige Land’, weet iets van Nes-Ziona af. Men herinnert zich hier onze beide landgenooten heel goed. Mossels reisgenoot, Frans van den Hoorn is nog steeds in het Land. Hij werkt in Galilea. Is geheel verjoodscht en hij spreekt bloeiend Jiddisch en Hebreeuwsch. Hij heeft in der tijd de gevechten medegemaakt tusschen Rehoboth en het groote Arabische dorp Zamoeka. Maar nu is 't allemaal weer vrede. Gisteren heeft de oude sjeich Machmoed mij nog verzekerd, dat hij tevreden is, wanneer ik tevreden ben. Wadi el Chanin tusschen Rehoboth en Rischon le Zion. Een kleine kolonie van een goede tweehonderd zielen, veertig families. Heel mooi gelegen in den val van den dag naar den avond. Ook deze kolonie is in het begin van de tachtiger jaren door Russen gesticht. Hij heeft de moeilijke jaren van de mijncrisis in het begin van dezen eeuw medegemaakt. Veel hulp van de Ica. Juist tegen den oorlog begon Wadi el Chanin er weder bovenop te komen: wijn, sinaasappels, amandelen, vruchten, olijven en honing. Maar nu is het er weer moeilijk. Geen ruimte ook. Een goede tweehonderdvijftig Hectare. De ouders en de kinderen. Oessiskin heeft er in de laatste jaarvergadering van de Palestina-onderwijzers op gewezen: de groote afstand tusschen de kinderen en de ouders. Wij bezoeken onzen bekende, een eenvoudigen gezonden kolonist. En wij zien zijne dochter, eene hofdame. Zij ontvangt ons met vele onberispelijke buigingen en zij spreekt vele talen onberispelijk. Haar aanstaande. Zoon van eenen kolonist, ambtenaar bij de Ica. Hij zal hard voor hare japonnetjes, hare buigingen en haar talen moeten werken. Het leven in zoo eene kleine kolonie trekt hen niet aan. Er is niets: geen cinema, geen voordrachten des winters, geen avondlessen. Geen conversatie. Ten slotte toch ook geen bedrijf. Zij zullen wel naar Amerika gaan. Palestina zal nog jaren, jaren, jaren, een land vol problemen zijn. Wij beseffen dat, wanneer wij laat in den avond teruggaan langs de zachte zandwegen. Er zijn de sterren. Er is de wind. Er zijn de lijnen van de heuvelen, waarachter Rechoboth ligt. | |
III.Laat in den avond en het terras van Efraïm. Wat willen de Amerikanen toch precies? Harry Sackler is jarenlang tweede secretaris van de Amerikaansche organisatie geweest en hij heeft de donkere Londensche vergadering medegemaakt. Wat de Amerikanen willen is business en een Palestina, dat sterk en onafhankelijk is. Particulier initiatief. Men kan een land niet opbouwen met liefde en idealisme alleen. De koloniën. Hoeveel hebben de verschillende koloniën al gekost aan de Chowewé Zion, Baron De Rothschild, het Joodsch Nationaal Fonds, en anderen. En wat is er nu na veertig jaar? Hoeveel koloniën zijn in staat, ook in slechte jaren, hun eigen uitgaven te betalen? De kewoetsoth, de coöperatieve arbeidersgroepen, zijn zij van een koopmans-standpunt uit te verdedigen? Kunnen zij in het binnenland concurreeren tegen de Arabieren? In het buitenland met amandelen, sinaasappels en wijn? Dat is de vraag. Groote publieke werken, bijvoorbeeld de electrificatie van den Jordaan. Dat moet gebeuren door een privaat-onderneming, die haar deelhebbers een behoorlijke en veilige rente verzekert. Kan dat met den duren Joodschen arbeid niet, maar met den goedkoopen Arabischen arbeid wel, dan nemen de Amerikanen Arabischen arbeid. Het onderwijs? Een universiteit? Ach, betrekkelijk kleine uitgaven voor luxe kunnen wij ons misschien veroorloven. Maar niet een budget van meer dan tweehonderd duizend pond per jaar, de universiteit niet inbegrepen. Anders gaat het niet. Een land kan niet altijd blijven steunen op liefdadigheid. Hebreeuwsch is een mooie taal. Maar het allereerste is een gezonde economische grondslag. De Amerikanen zijn bereid groot werk te doen, maar alleen op dien grondslag. Trouwens, aan deze crisis zijn wij allang gewend. Den eersten en den tweeden schrik zijn wij al te boven. De menschen komen, de menschen gaan. De meesten zijn teleurgesteld, dat hier de laatste jaren zoo weinig vruchtbaar werk is gedaan. Dan reizen zij af. Wij blijven, vergeten en zien weder anderen komen. Op het oogenblik zijn er allerlei Amerikanen hier om zich op de hoogte van de zaken te stellen. Zij doen wel heel druk en heel gewichtig. Het kost ook wel veel geld. Maar het zijn geen Russen. En daar de dollar hoog staat en de roebel laag, mag het. | |
IV.De mensch wikt, maar de wagen beschikt. De smid van Rehoboth, die ook de rijtuigmaatschappij is, heeft ons waarlijk op tijd zijn netten wagen gestuurd plus zijn prima Arabier. Wij hebben drie onschuldige ponden sterling van eigenaar doen verwisselen en wij zijn afgereden. De zwaar bestoven zandwegen van Rehoboth naar Ludd. En dan gebeurt het. Futuristisch. Cubistisch. Alles. Onverwacht. Ik roep: ‘Au, ferdorie, au, wat is dat.... au’. En de bezinning? Het is doodeenvoudig. De wagen is gebroken. De paarden draven er van door met het voorstel en de voorwielen. Wij zijn voorover gebolderd. En daar staan wij. Mijn voorhoofd bloedt. Een van de dames heeft een beenwond. De Arabier heeft de paarden en de wederhelft van den wagen weder opgevangen: ‘Min Allah’, zucht hij gelaten: ‘koelsche min Allah’ antwoordt de gewonden. Maar de dagen gaan. Vaarwel Petach Tikwah, wij zullen u niet zien vandaag. Want voor een vierde onschuldig pond sterling sluiten wij een overeenkomst met eenen blauw-geburnoesden Arabier, die ons en onze bagage op een bolderenden boerenwagen zal brengen naar Ludd, waar de spoorweg is. Ik zal dan reizen naar Jaffa, met het treintje van lorries, dat geen klassen kent en niet meer kost dan één enkele shilling. De anderen naar Jeruzalem. Maar de eeuwigheid heeft ons nu eenmaal vandaag groote dingen beschoren. Een hoskar. Een Arabier onzegbaar. En wij geslagen, gedwee. Geen Amerika. Geen Rusland. Geen dollar, roebel, crisis. Hoofdpijn. En dan: een auto rijdt ons tegen. Een tweede auto. Eén groet ons met een verbaasden blik van half herkennen. Het is Zijne Excellentie Sir Herbert Samuel, Hooge Commissaris, die zijn gekneusde onderdanen voorbijrijdt. |