Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 174 Joodsche antiquiteitenGa naar margenoot+Herbert Samuel ontplooit het leven hier langzaam, wijs en voorzichtig. Juist in deze dagen van tegenspoed gevoelen wij, hoe veel goeds hij ons kan doen. En hoeveel kwaads hij van ons kan afwenden. Een langzame ontplooiing. Er worden commissies van raad en voorbereiding benoemd. Ook een, die de opgravingen regelen en leiden zal. Van onze menschen zitten daarin Ben Jehoedah en daarin Nachum Schlousz. Ons nationaal gevoel is in de laatste jaren sterk geworden. Gelijk daarmede onze belangstelling voor nationale waarden de Taal en onze Antiquiteiten. Het einde van het Turksche bestuur beteekent het begin van een vrij onderzoek naar wat de bodem verborgen houdt, natuurlijk met een volkomen ontzag voor de godsdienstige gevoelens van allen. | |
II.Prof. Nachum Schlousz. M.H. van Campen heeft voortreffelijk over hem geschreven. Een midden veertiger. Leven rijk, bewogen en toch rustig. Geboren te Odessa in de dagen van de Chowewé Zion: Minnaars van Zion, het onpolitieke Zionisme, waaraan wij zooveel danken. Achttien jaar oud en naar Palestina voor de Chowewé-Zion. Daar een goed half jaar gebleven. En naar Odessa terug. Veel gereisd, veel gelezen, veel geschreven. Russisch en Hebreeuwsch, dat hem al van de jongste jaren af vertrouwd is geweest. Een tegenstander van Achad Haäms geestelijk Zionisme, dat een school meer waarde heeft dan een kolonie. Er zijn hier heel wat Achad Haämisten: dr. Lurie, dr. Mossinsohn, Mordechai ben Hillel Hakahen, Betsalel Jaffe, allen bekende figuren hier. Die oude strijd is nog niet stil geworden. Velen zien onze tegenwoordige crisis zóó: de Achad Haämistische Russen in strijd met de materialistische Amerikanen. Nachum Schlousz. Zijn eerste psychologische studie schreef hij over de Joodsche leerscholen in Litthauen. Hij voorspelde dat vele van hunne leerlingen het oude Jodendom zouden ontrouw worden en overgaan tot de aller-uiterste socialistische groepen. Hetgeen gebeurd is. Het boek werd wegens censuur in Rusland gedrukt te Jeruzalem. Daarna weer reizen en studeeren in het Oosten. Tot Herzl's ‘Judenstaat’ verscheen. (1896). Toen is hij naar Rusland teruggekeerd, een propagandist van het Zionisme. Afgevaardigde op vele congressen. Studie te Genève. Oostersche talen en modern Fransch. Hij heeft Guy de Maupassant vertaald in het Hebreeuwsch. Grondvester van de Zwitsersche Zionistische Organisatie. Daarna gestudeerd te Parijs aan de Sorbonne. Oostersche talen onder Jules Oppert, Derenbourg en Berger. In 1903 gepromoveerd op proefschrift ‘La renaissance de la littérature hébraïque’. Max Nordau en Ben Jehoedah waren bij de promotie tegenwoordig. Ben Jehoedah schreef: ‘Een historische dag’. Het proefschrift was een geweldige verrassing voor allen, die geloofden, dat het Hebreeuwsch een doode taal was geworden. Ernest Charles schreef in de ‘Revue Bleue’: ‘Puisqu' il y a une littérature, il y a une nation.’ De herleving van de Dreyfus-zaak en de bemoeiingen van Emile Zola. In dien tijd heeft Schlousz een Hebreeuwsche studie over Zola geschreven en hem in het Hebreeuwsch vertaald. Hij werd leeraar aan de Normaalschool van de Alliance te Parijs en ‘professeur libre’ voor Hebreeuwsch aan de Sorbonne. Een leven rustig, rijk en toch studeerde van de troglodytische Joden, en het Jodendom in Marokko. Daarna werd hij naar Marokko uitgezonden door de ‘Mission scientifique du Maroc’. Van Marocco naar Tripoli, waar hij het leven bestudeerde van de troglodytische Joden, die leven in onderaardsche dorpen. Hij bracht een schat van opschriften en ethno-graphische gegevens mede. Lid van de Semietische Commissie van de Académie en redacteur van het Corpus Inscriptionum Semiticarum. In Tripoli kwam hij in aanraking met Rejeb Pasja. De Italianen waren toen hun vreedzame verovering van Tripoli reeds begonnen. Rejeb Pasja wilde dan nog liever het land aan de Joden overlaten. Dit leidde tot de bekende Tripoli-expeditie (1908), waaraan ook deelnam dr. D.M. Eder, tot voor korten tijd voorzitter van de Zionistische Commissie in Palestina. In 1909 een tweede dissertatie, in twee deelen: ‘Les Hébreux-Phéniciens’ en ‘Les Judaeo-Berbers’. Hij wil daarin aantoonen, dat de Joodsche kolonisatie in Afrika reeds begon in den tijd van Koning Salomo. En dat de Carthaagsche beschaving in wezen Hebreeuwsch is. In Afrika vindt men trouwens overal sporen van oude Joden. Er zijn Joodsche Bedouïenen, die in de woestijnen wonen. Zij houden Sabbath en hebben een eigen taal. In de achtste of negende eeuw moet er een groote Joodsche macht hebben bestaan in Soudan, Ethiopië tot den Sénégal. Misschien zijn de zwarte Joden van Dahomey (o, Lobagola met zes vrouwen en veertien kinderen!) daar wel een overblijfsel van. Daarna werkte hij te Carthago. Een bekend geschrift daarover: ‘La civilisation hébraïque et phénicienne du Carthage’. Het volgende jaar, 1911, naar Amerika. Hij was daar bekend geworden door vertalingen van Henriëtte Szold, later stichtster van ‘Hadassah’ en thans hier als leidster van de Amerikaansche medische missie. Uit dien tijd dateert ook Schlousz' boek ‘La poésie hébraïque lyrique’. En begint zijn medewerking aan de Fransche Marokko-politiek. Generaal Lyautey riep hem naar Marokko, voor wetenschappelijk werk en om de Marokkaansche Joden te helpen organiseeren in een civiel en juridisch min of meer autonoom verband. In September 1915 werd hij naar Amerika gezonden door de Fransche regeering, ten einde de Amerikaansche Joden te beïnvloeden ten gunste van de Entente. Men dacht toen al over zoo iets als een Balfour-declaratie, maar de tijden waren nog niet gereed. Dan weer een reis naar Marokko. Weder Amerika. Palestina. Thuis. Hij wil hier een centrum stichten van Hebreeuwsche taalwetenschap en onderzoek van oudheden. Lid van de Oriental Society, waarvan ook leden zijn Ben Jehoedah, Pater Lagrange, generaal Storrs. Lid van het Joodsche Oudheidkundig genootschap, waarvan David Jellin voorzitter is. Lid van den Taalraad en redacteur van hun tijdschrift. Lid van de vereeniging Pro Jeruzalem. | |
III.De opgravingen beginnen nu weder. Maar er is veel verzuimd. Vooral omdat de omstandigheden vroeger ongunstig waren. Bijvoorbeeld de Zionshuizen, die aan de Amsterdamsche Pekiediem en Amarcaliem toebehooren. Toen men daar begon te graven voor de regenbakken stuitte men op oude steenwerken. Mogelijk, dat men daar iets belangrijks had gevonden. Een merkwaardige plaats, vlak bij den Tempel. Maar men heeft alles zoo spoedig mogelijk bebouwd. Deels uit gemis aan belangstelling, deels omdat men vreesde, dat de Turken de plaats, als heilige plaats, den Joden weer zouden ontnemen. Er ligt trouwens een heilige sjeich ook begraven, wiens graf nog steeds vrijgebleven is. Nog een verzuimde gelegenheid. Dertig jaren geleden kochten Franciscaner monniken een verlaten heuvel, waar slechts één enkel huis stond. Ze begonnen te graven. Men meent, dat dit het oude dorp Kefar Nahum is, het Nieuw-Testamentische Kapernaum. Er is daar een oud-Joodsche synagoge opgegraven, een schoonheid van bouw. Het is goed, dat wij zulke dingen vinden. Hierom: als de nieuwe Joodsche bouwkunst werkelijk een Joodsche zal zijn, dan moet zij zich ontwikkelen van uit de plaats, waar de oude Joodsche bouwkunst is gebroken. Dat is: het einde van den Joodschen Staat. Gebouwen uit dien tijd hebben wij zoo goed als niet. Maar wie de steenen van den Klaagmuur ziet, krijgt een indruk van Egyptisch werk, breed, massaal. Niet met minaretten en koepels zooals de moskeeën. Ziet nu een model als van de Universiteit door prof. Geddes. Juist een troep bijeengejaagde moskeeën, die klappen hebben gehad. Het lijkt groot. Maar het is angstig, benepen, eng, namaak, geen ontwikkeling, zonder breedte en ruimte. Dat willen wij niet. Wij zijn een volk, dat weer ruim adem haalt na eeuwen van verdrukking. Die ruime adem moet ook door onze gebouwen gaan. Synagogen worden ook dikwijls gebouwd in dien nagemaakten minaretten- en moskeeën-stijl. Alleen te Rome zag ik iets anders. Misschien worden er meer gebouwen gevonden, gaaf als de synagoge van Kefar-Nahum. Uit liefdevolle beschouwing daarvan kunnen Joodsche bouwmeesters een nieuwe Joodsche bouwkunst afleiden. Geen namaak, maar levende traditie. Merkwaardig is, dat men in de synagoge van Kefar-Nahum versieringen gevonden heeft met het schild van David, de dooreengevlochten twee gelijkzijdige driehoeken. Dit element is dus blijkbaar meer oud-Joodsch dan dikwijls is gedacht. Het Joodsche genootschap zal de opgravingen krachtig voortzetten. Als er maar geld is. Men heeft al eenige goede plaatsen gevonden. Ook nabij Tiberias. Wat daar reeds gegraven en gevonden werd, is nog niet bekend. Blijde fantasten spreken al van niet minder dan de geheele oude Joodsche stad Tiberias. Men zou zelfs het gebouw van het Joodsche Sanhedrin reeds hebben gevonden. Dat is nu wel heel mooi en heel vlot. Zeker is, dat Ben Jehoedah en prof. Schlousz naar Tiberias zijn geweest met een Engelschen Regeerings-ambtenaar. En nu maar afwachten, wat het Heilige Land nog voor ons verborgen houdt. |