Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 171 De blinden van JeruzalemGa naar margenoot+Verblindend en verbrandend heet. De stad duizelt. Wel mag de Gemarah zeggen, dat het einde van den zomer zwaarder is dan de geheele zomer. Is dit de stad, die vijf, zes maanden geleden doodelijk verkleumde onder een meter sneeuw? De hitte davert. Het badwater, dat ons toestroomt uit een reservoir onder het dak, gloeit al in den vroegen morgen. Wie uit gaat, wie uit moet. De winkeltjes van room-ijs bloeien. Wij, die He-breeuwsch spreken, zeggen ‘Geliedah’. Neen, niet ‘Kerag’, dat is een stuk ijs. Maar de daverende hitte kent geen taalkwesties. Gij komt een van uw waardige Arabische vrienden tegen en gij verzekert hem, dat het heden ‘ketier choob’ is. Of uw waardige Arabische vriend is u voor en hij verzekert het u. Dan zegt gij ‘Min Allah, min Allah’. O, de hitte, daverend, verbrandend, blind. De straten verpulveren, wreed, heet. Soms zet de loome hitte zich in beweging. Dat heet: ‘wind’. En dan het stof. Het wreede, witte, verbeten stof, dat diep in uw oogen dringt. Geen wonder, dat hier zooveel blinden zijn, en zooveel oogziekten. Vele kinderen worden blind geboren. Of worden blind na korten tijd. Onreinheid. Toch geloof ik niet, dat de Fellach van nature onrein is. Waar de zee is of overvloedig, stroomend water, ziet men de bruingebrande Arabische jongetjes den geheelen dag aan den slag. Maar er zijn huizen in 't land, waar iedere droppel water moet worden aangedragen in een petroleumblik of in een geitenhuid van heel ver. Den laatsten tijd hebben de Joodsche dokters van de Amerikaansche Hadassah zeer veel gedaan voor de bestrijding van oogziekten onder de Arabieren. Dat is mooi, nobel propagandawerk. Ach, de blinden. Men houdt ze hier heilig en laat ze gaan. Ze dragen een witten doek om hun fez gebonden, als teeken van waardigheid. En door de heete straten tasten ze alleen met hun blindstok. Bij begrafenissen loopen zij vooruit, luid schreiend. Een blinde, die recht noch onrecht aanziet, is het teeken van gerechtigheid. Zooveel blinden, en men zegt, dat er in geheel Voor-Azië geen enkel goed blindeninstituut is, behalve het onze te Jeruzalem. | |
II.De blinden van Jeruzalem. Hun huis is, waar de straat schaduwloos heet staat. Maar zij hebben eenen tuin. De voorbijganger hoort er de kinderen spelen en de muziek van hun orkest wordt geoefend. Voor de poort zit een blinde Arabier. Gelaten en geslagen in zijn hitte. In lompen is hij gekleed en in zijn hand een blik voor aalmoes. Wanneer hij stappen hoort, begint op te klagen zijn stem: ‘Allah, o, Allah, geve u Allah, gelijk ge mij geeft, Allah, o Allah’. Dan weer stil, geslagen, gelaten onder de hitte. Het is toch wel een bewijs van onze energie, dat het eenige goede blinden-instituut, naar men mij zegt, in Voor-Azië dit Joodsche instituut is. Het werd ongeveer twintig jaar geleden begonnen door den bekenden Jeruzalemschen geleerde en uitgever A.L. Luncz, zelf ook blind. Gelijk zoovele Jeruzalemsche instituten leefde men van losse giften en gaven uit het buitenland. Een slecht bestaan. De oorlog. Weinig instituten zullen zóó hebben geleden. Geen geld. Geen eten. Eén derde van de verpleegden is gedurende den oorlog gestorven. Veel tuberculose. Nog dit jaar zijn drie patiënten gestorven. Nu is de gezondheidstoestand goed, al is er koorts. Maar dat is heel gewoon hier in den zomer. De tegenwoordige directeur Mordechai Ledrer. Afkomstig uit Polen. Maar al sinds jaren hier werkzaam in de weezenopvoeding. Hij is hoofd geweest van een huis, waarin de progrom-weezen van Kisjinef werden verzorgd. Later hoofd van toezicht op de buitenlandsche leerlingen van het gymnasium te Jaffa. Dat waren er voor den oorlog ongeveer vijfhonderd: Rusland, Afrika, Amerika, Duitschland en Oostenrijk. Tot Djemal Pascha Jaffa en Tel Aviv ontruimen liet. Na de bezetting door de Engelschen heeft de heer Ledrer verder weezenwerk gedaan met dr. Eder, lid van de Zionistische commissie. Sinds anderhalf jaar staat hij nu aan het hoofd van het blinden-instituut. De kosten worden gedragen door het Amerikaansche Joint Distribution Committee. De leider daarvan hier te lande, dr. D. da Sola Pool, is juist van een reis naar Amerika teruggekeerd. En heeft het Jeruzalemsche instituut in relatie gebracht met Amerikaansche instituten, zoodat men hier met de wetenschap en de ervaring van daar zijn voordeel kan doen. Een aantal blinden zijn weezen, en voor hen wordt betaald door den Amerikaanschen weezenraad. Wij worden hier wel een tikje ge-Amerikaniseerd, maar als Amerika er eens niet was geweest! Voor het blindeninstituut is nu een aparte raad van toezicht: onderwijzers, oogartsen, enz. En het budget? mag ik zoo vragen. Het budget. Men heeft hier ook natuurlijk veel van de duurte te lijden. Maar alles wordt coöperatief gekocht met een aantal andere instituten onder Joodsch-Amerikaansch beheer. Het aantal blinden bedraagt acht en dertig. Maandelijksche uitgaven 220 pond. Huishuur per maand 15 pond. Personeel 90 pond. Dat lijkt veel, maar men moet niet vergeten, dat de blinden niet, gelijk de weezen, naar de gewone scholen gaan. Ze hebben een onderwijzer thuis. Bovendien is noodig een werkmeester en een muziekonderwijzer. Voor voeding wordt 2½ à 3 pond per maand per persoon berekend. Daarvoor slaagt de directeur er in vier maaltijden per dag te geven. Koffie, brood, melk, vruchten, soep, groenten. Af en toe vleesch of eieren. Des Sabbaths extra. De opvoeding is wel orthodox, maar de tijdgeest vaart ook door het blindeninstituut. Wel gevoelen de blinden uiterst nationaal. De onderlinge verhouding is voortreffelijk. Zij gevoelen zich een groep van misdeelden, te zamen in, maar ook ietwat tegenover de maatschappij. De leeftijd loopt uiteen van zes tot dertig jaar. Het onderwijs van de ouderen heeft de laatste zes jaren geweldig geleden. In een of twee jaar moeten ze nu zoo ver worden gebracht, dat zij hun eigen brood kunnen verdienen als borstelmakers of stoelenmakers en stoelenmatters. Ze kunnen daarmede komen tot een loon van dertig piasters, dat is drie gulden zeventig per dag. En dat is hier ook wel noodig. Men hoopt het zóó ver te brengen, dat met achttien jaar de blinden zelfstandig het instituut kunnen verlaten. | |
III.Typisch noemde de directeur het misverstand van de menschen hier tegenover de blinden. Hoe is dat in andere landen? Men beschouwt het blinden-instituut, zooals men het krankzinnigen-gesticht of het oudelieden-huis beschouwt. Een tehuis voor menschen, die voor de gemeenschap niet meer van nut zijn en die men daarom maar zoo goed, zoo kwaad, onderhouden moet. De directeur acht dit volkomen onjuist. Men moet de blinden niet met een week medelijden behandelen. Maar men moet ze streng en rechtvaardig opvoeden tot bruikbare leden van de gemeenschap. Bijvoorbeeld: de muziek der blinden. De blinden van Jeruzalem hebben een muziekcorps, dat medewerking verleent bij een groot aantal liefdadigheidsfeesten of feesten van nationaal belang. De verlossingsweek. Uitvoeringen van de Maccabeeën, zooals de gymnastiekers zich hier noemen. En zoo voort. De blinden hebben verschillende groepjes gevormd voor kamermuziek. Ze spelen op bruiloften en partijen en brengen zoo nog een aardige bate binnen voor het budget. En vooral: ze gevoelen, dat ze iets kunnen en niet geheel afhangen van de liefdadigheid. De muziek der blinden. Zijn de blinden van aanleg meer muzikaal dan anderen? Het kan wel zijn. Maar toch ook dit. De blinde mist het meest-levendige zintuig. Zijn levensdrang richt zich op andere dingen. Vandaar dat blinde kinderen zoo gaarne spelen. En zij spelen luid. Men denkt wel eens, dat het in een blindeninstituut des doods is. Maar hier, te Jeruzalem, is het alles, behalve des doods. Groote wandeltochten hebben voor blinden geene bekoring. 't Is toch altijd hetzelfde. Botaniseeren kunnen de blinden zoo goed als niet. Schilderen en teekenen ook niet. Wat blijft er over behalve muziek? Niet zoozeer een bijzondere muzikaliteit als wel behoefte om iets te doen, om af te wisselen, brengt de blinden tot de muziek. Technisch hebben ze natuurlijk groote moeilijkheden te overwinnen. En ze moeten de muziek uit het hoofd leeren. Behalve de muziekonderwijzer en de werkmeester is er nog een blinde onderwijzer, die op lateren leeftijd het gezicht heeft verloren. Bovendien zendt de Zionistische Opvoedingsraad thans een onderwijzer. Maar de onderwijzers willen niet graag. Het Hebreeuwsche blinden-onderwijs heeft nog met bijzondere moeilijkheden te kampen. Er is wel een Hebreeuwsch Braille-schrift, maar er zijn zoo goed als geen Hebreeuwsche Braille-boeken. En er is geen sprake van een Braille-bibliotheek, gelijk in Nederland. Gedurende het onderwijs moet alles worden geschreven. Er zijn enkele boeken: gebedenboeken, gedichten van Bialik en die nog in één exemplaar. Het schoolonderwijs is daardoor zeer beperkt. Maar de leertaal is fel Hebreeuwsch. Geregeld worden ook de couranten voorgelezen om te voorkomen, dat de blinden wereldvreemd worden. Er wordt onderwijs gegeven in borstelmaken en stoelenmatten. Voor de meisjes ook in handwerken voor den verkoop. Men zegt, dat blinden voor landarbeid niet geschikt zijn. In sommige landen probeeren zij te leven van de kippenkweek. Een voortreffelijk ding zou een goede gymnastiekzaal zijn. Blinden hebben altijd een neiging te loopen en te zitten in ongezonde houdingen. Hun gymnastiekzaal hebben de blinden van Jeruzalem niet. En bij de moordende duurte krijgen zij dat voorloopig ook niet. | |
IV.De blindentaal. In mijn academisch proefschrift (bldz. 55) heb ik daarover iets gezegd. Ik wees op het gebruik van woorden als ‘schitterende stem’ en ‘schitterenden aanslag’ door een blindgeboren musicus. Eveneens woorden als ‘purperen avondstond’ en ‘azuren sterrenhemel’ in de, overigens niet zeer fraaie, rhetorische gedichten van een blinden jongeman. Zelfs het woord ‘zien’ ontbreekt in de taal van blindgeborenen niet. ‘Ga eens kijken, waar David is,’ zegt de directeur. ‘Ik heb hem zooeven nog gezien,’ zegt de blindgeboren jongen. Het woord ‘zien’ heeft voor dezen blindgeborene natuurlijk een geheel andere gevoelswaarde. Maar de taal is niet fijn genoeg om dit mij duidelijk te maken. Zoomin als men precies kan beschrijven hoe een zekere soort van wijn smaakt. Daarom proeven wij den wijn. Maar waar is het zintuig, waarmede wij de waarde der woorden proeven? |