Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 167 De weezen van PalestinaGa naar margenoot+Er is dikwijls geklaagd over het moreele nadeel, dat de Amerikanen hier hebben gedaan met hun vergedreven liefdadigheid. Maar als de Amerikanen er niet waren geweest. Wat zou er zijn geworden van de duizenden weezen van Palestina? De Amerikanen. Men verwijt hun, dat ze Amerikaansch zijn in hunne methoden. Maar ze maken orde. Ik heb van het weezendepartement, dat onder Amerikaansche leiding staat, een preciese begrooting gekregen. Zóó ver heb ik het bijvoorbeeld nooit kunnen brengen ten aanzien van mijn eigen organisatie, de Mizrachie. Noch ten aanzien van de Mizrachistische Kweekschool voor Onderwijzers, ofschoon ik in den Raad van Toezicht zit. De weezen van Palestina, dat is Miss Alice Selisberg. Geboren te New-York. Gestudeerd en geslaagd aan het Barnard College, de vrouwen-afdeeling van Columbia University. Litteraire en economische studies. Eerst onderwijzeres geweest, maar heeft Miss Selisberg zich meer en meer den socialen arbeid toegewend. Er was te New-York een groot Joodsch weeshuis, zes honderd jongens en meisjes, genaamd Hebrew Sheltering Guardian Orphanage, onder leiding van Ludwig Bernstein. Thans buiten de stad in paviljoens. Men heeft er gebroken met het eenvoudige gestichts-systeem. Er is zelfregeering. De kinderen schikken zich naar hun gaven en gebreken in clubs. Er zijn er bijna vijftig. Iedere club had een volontairen leider. Miss Selisberg was een der twee hoofdleiders. Ook probeerde men zooveel mogelijk voor ieder kind iemand te vinden, die er zich bijzonder voor interesseerde: bezoekt in het gesticht, uitvraagt in zijn huis. Min of meer de ouders vervangt. Toen het weeshuis naar buiten werd verplaatst heeft men de clubleiders en de vrienden vereenigd tot een organisatie ten behoeve van de weezen, die 't gesticht verlieten, en naar New York kwamen voor hun werk. Nog drie jaar na 't verlaten van 't Huis behielden de weezen steun. Ze hadden ook een veldkamp buiten de stad, zoodat ze heen en weder konden reizen en hun week-einde buiten zijn. Al dit wil Miss Selisberg hier ook invoeren. Weezen zijn er genoeg. Maar geld niet genoeg. En vooral: er zijn geen geschikte hoofden van weeshuizen genoeg en geen clubleiders en zoo meer. Dat moet hier nog groeien. | |
II.Te Jeruzalem waren begin Juni ruim 2600 heele of halve weezen onder de zorgen van het weezenwerk. Ze waren in particuliere gezinnen met familie of vreemden. In huizen met tien tot zeventien kinderen, meestal onder leiding van een echtpaar, waarvan de man eigen verdiensten heeft. Voorts: het jongensweeshuis van den heer Goldsmit met bijna tachtig jongens. Het meisjesweeshuis met vijf en vijftig kinderen. Achttien blinde weezen in het blindeninstituut. Twintig in een inrichting voor zwakke weezen. Twintig in een pas geopend baby-weeshuis. Vijftien jongens buiten de stad in Giveath Saül, waar zij landbouw leeren en steenbakken. Het overgroote deel, meer dan 2400, is in private gezinnen. Toezicht wordt gehouden door tien district-bezoekers. Op schoolvorderingen en lessen wordt toezicht gehouden door een gewezen onderwijzer, die in voortdurend contact staat met de scholen, die de weezen bezoeken. Er is een avondschool voor weezen, die op ambacht zijn, waar de leerlingen, tweehonderd, ook een avondmaal krijgen. Er is een ambtenaar, die voor de werkjongens en meisjes geschikte werkweezen zoekt. Onderwijzers voor groenteteelt, tuinbouw en steenbakken. Buiten Jerusalem zijn bijna vijftienhonderd weezen onder dit bureau. Zoo komt men geheel tot meer dan vierduizend weezen, waarvan ruim vijfhonderd in weeshuizen. Het aantal weezen is hier buitengewoon groot, omdat ze van alle landen naar het Heilige Land zijn gebracht. Maar vooral omdat zooveel Joodsche vaders in het Turksche leger zijn omgekomen, meest door typhus en gebrek. Al dit weezenwerk wordt betaald door het Amerikaansche Joint Distribution Committee, dat samenwerkt met de Amerikaansche Medische Missie en de Zionistische Commissie. Echter: vinden velen, dat de godsdienstige opvoeding van de weezen niet wordt verzorgd. Wel bijvoorbeeld in het huis van den heer Goldsmit, maar dat is bloot, persoonlijk toeval. Buiten dit Amerikaansche weezenwerk staat onder anderen het groote weeshuis van den Rabbijn I.I. Diskin, waar de jongens, een paar honderd, nog een volle Joodsche opvoeding krijgen. Maar daar zijn de wereldsche dingen weer minder. De Mizrachie had dit kunnen en moeten doen: een weezenverzorging, die stoffelijk gelijk staat met de Amerikaansche en geestelijk met de Chassidische. | |
III.En wat kost dit nu, in deze dure tijden? De 2400 weezen in privaatfamilies krijgen elk ongeveer anderhalf pond, wat niets is. Daarenboven kleeding, schoenen, schoolbehoeften vrij. De kinderen in de kleine familiegroepen drie pond. De vijftien jongens te Giveath Saül vier pond. Bovendien vijftig pond voor onderwijzers in tuinbouw, steenhouwerij, en benoodigdheden voor de lessen en de inrichting. Geneeskundige verplegingsdienst bijna vijf-en-twintig pond. Boeken enz. voor bijna veertienhonderd weezen, honderd pond, per maand. De heer Goldsmit krijgt per kind drie pond, behalve kleeding. Een gedeelte van de voeding enz. wordt coöperatief in 't groot gekocht en met de drie pond verrekend. Voor salarissen nog ruim vijftig pond. Het blindeninstituut krijgt ook drie pond per wees. Ik geef deze cijfers zoo precies, omdat ze vergeleken met Holland eenig idee kunnen geven van de duurte. | |
IV.Waarom zijn niet alle kinderen in weeshuizen of in families? Wat is het beste systeem? In New-York en Brooklyn heeft men gevonden, dat arme kinderen thuis zwaarder zijn dan weezen in kleine groepen en die weer zwaarder dan weezen in groote weeshuizen. Individueele behandeling schijnt de ontwikkeling ten goede te komen. Maar dit is nog slechts een voorloopige gevolgtrekking. Miss Selisberg voelt het meest voor gezinsverpleging. Ze is ook goedkooper. Maar er zijn niet altijd families genoeg. Een weeshuis is duur. De heer Goldsmit betaalt aan huur driehonderd vijf en twintig pond per jaar. Voor zieke en heel lastige kinderen zal men toch altijd gestichten moeten houden. Miss Selisberg is dezer dagen wegens persoonlijke omstandigheden naar Amerika wedergekeerd. Het weezenwerk is nu in handen van Miss Berger, een der leidsters van de Amerikaansche Young Women Hebrew Association, met Miss Selisberg en de bekende Henriëtte Szold oprichtster van de Amerikaansche Zionistische Vrouwenorganisatie ‘Hadassah’. | |
V.Wij zijn naar Giveath Saül geweest. Uw Amsterdamsche stadgenoote E. Davids, die aan het hoofd staat van de kleederafdeeling van het weezenwerk. En de Opperrabbijn Eugen Horovicz, vertegenwoordiger in Palestina van de Amsterdamsche Pekidiem en Amarcalim, die hier veel goed werk doen, waarover ik u spoedig hoop te schrijven. Naar Giveath Saül. Den Jaffaweg. Voorbij het ziekenhuis ‘Poorten der Gerechtigheid’, den breeden weg naar links, waar de bergen beginnen te bouwen. Voor den oorlog was daar een kleine Joodsche nederzetting, die in den strijd gedeeltelijk vernield is. Nu wonen er de vijftien jongens, met den leider, en het overige personeel. Wij treffen het maar half, want acht van de jongens zijn naar de kolonie Rischon le Zion, waar zij deels vacantie vieren, deels helpen bij het lichte werk, zooals de druivenpluk. Men doet het hier veel: stadskinderen voor een tijdje naar de koloniën zenden. De gedachte is goed. Maar de uitwerking is zóó, dat een gedeelte van de Joodsche ouders er weer niet aan kan mededoen. Giveath Saül maakt een zeer goeden indruk. Reinheid en Orde. De jongens mogen ons zelf alles laten zien. Men zou niet zeggen, dat deze jongens opraapsel van de straten zijn. Verwaarloosd en verwilderd in den oorlogstijd. Sommigen hadden nog nooit op een stoel gezeten, of gegeten met een vork. Nu zijn zij mooie, gezonde Joodsche jongens. Van een mooi-donkeren Jemeniet af, tot een zonnig blonden jongen, dien ik natuurlijk voor eenen Aschkenazie houd, maar die een Sefardie blijkt te wezen. Wat heeft deze straatjongens zoo rustig gemaakt? Zoo werkzaam en nobel? Of vergis ik mij en had ik zelf een goeden dag? De omgeving van Giveath Saül is onbeschrijflijk mooi. Het bouwen en breken van de bergen, waarin de avondschaduwen zich gaan strekken. Heel, heel, wijd. Zien de jongens deze schoonheid? 't Mag zijn. Hun werk? Steenen leeren houwen voor huizen. Een goed, ook nationaal-noodig, werk. De huizennood is hier geweldig. Nog een onafzienbaren tijd zullen gehouwen huizensteenen noodig zijn. Voorts leeren zij tuinbouw. Tomaten een volksvoedsel. Radijs, hier iets nieuws, maar waarvan zij toch al den Hebreeuwschen naam kennen. De taal Hebreeuwsch. Dat is natuurlijk niet alles. Maar het is iets. De opvoeding is betrekkelijk goed Joodsch. Echter: dit is weer niet een stelsel, maar gevolg van den toevalligen persoon van dezen bepaalden leider. Zoo heel ongemerkt worden de jongens door Rabbijn Horovicz geëxamineerd. En ze blijken aardig wat te weten, nog van den tijd vóór den oorlog. Of 't blijven zal? Ik geloof, dat het mede de taak van de Diaspora is, het oude vrome Jodendom te bewaren, tot Palestina geheel bezet is en zijn onrustige bevolking tot rust komt. Het Volk van het Boek. Het volk van het land? Wij vragen de jongens of we ook iets voor ze kunnen doen? Ja: kunnen wij niet zorgen voor een onderwijzer, die weer schoolonderricht geeft? Rekenen, Aardrijkskunde, Geschiedenis. Er is dikwijls over de Amerikanen geklaagd. Maar als zij er eens niet waren geweest? Zouden dan deze Jeruzalemsche straatjongens zóó mooi en nobel en sterk zijn geworden? En zouden zij weten te zitten op een stoel en eten met een lepel en met een vork? |