Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 165 De donkere bronGa naar margenoot+Wij hebben het water hier zoo lief en zoo noodig. Het water is het levende, dat overal zijn leven brengt. In de lente bloeien de bloemen in stroomen van rood en geel waar het water stroomt. Een bron. Zooals een sfeer van licht om een lamp, zóó zijn de wonderlijke vertellingen hier om de bronnen heen. Vanmiddag is het wonder gebeurd. Een warme middag. En een huis in een nette burgerlijke buitenbuurt van Jerusalem. Ik verzink. Ik wil terug, naar de buurt van de Jaffapoort. Het zonnige, het bonte. Dat is Jeruzalem. Wanneer wij aan tafel zitten vanmiddag. En komen de beide Rabbijnen Epstein en Bernstein, twee van de meest-geleerde Ashkenasische Rabbijnen met eenen bekenden Sefardie Nissim Nahum. Wat kan dit zijn? De twee Aschkenasische Rabbijnen alleen, dat zou politiek kunnen zijn. Of een weesmeisje, dat moet worden uitgehuwelijkt en waarvoor geen uitzet is. Daarvoor bij te dragen is een heilige plicht, gelijk wij iederen ochtend in de gebeden zeggen. Maar de Rabbijnen met eenen Sefardie! | |
IIHet is noch politiek, noch het weesmeisje. Het is over de bron van Jehizkia waarover geschreven staat: II Kronyken XXXII: 30 ‘Diezelve Jehizkia stopte ook den opperuitgang der wateren van Gihon, en leidde ze regt af beneden naar het westen der stad Davids’. Dit is natuurlijk niet, gelijk Raschi opmerkt, de rivier Gihon genoemd in Genesis II: 13. De Talmoed leert ons, dat Jehizkia zes dingen heeft gedaan. Drie met instemming van de Geleerden zijner dagen. En drie tegen hun wil. Tot de laatste drie behoort het verstoppen van deze rivier Gihon. Nu eeuwen, eeuwen later, de zestiende, zeventiende eeuw der Christelijke jaartelling. Syrië en Palestina werden toen overheerscht door eenen Arabier, genaamd Aboe Sifien, dat beteekent: Vader des Zwaards. Hij liep door de straten van Jeruzalem en hij hoorde een ruischen van een diep water. Hij beval dit water op te sporen en bloot te leggen. Toevallig hoorde hij, dat te Jeruzalem een groot geleerde woonde E. Chaïm Wital, die het vermogen bezat, wonderen te doen door het uitspreken van Gods naam op eene bepaalde wijze. Men zegt, dat Mozes op die wijze den Egyptenaar heeft gedood, waarvan gesproken wordt in Exodus II vers 14. Aboe Sifien, de Vader des Zwaards, beval nu R. Chaïm Wital de donkere bron op die geheime wijze te openen. Deze wilde niet. En bevreesd voor den Vader des Zwaards, vluchtte hij naar Damascus, eenvoudig door het uitspreken van Gods naam op eene bepaalde wijze. Te Damascus verscheen hem in zijn droom zijn leermeester overleden, P. Isaäc Luria Aschkenazie, bijgenaamd Ari de Heilige, wiens naam de Wilnaër Gaon later nooit zou uitspreken zonder een angstig beven. ‘Waarom hebt gij geweigerd de donkere bron te openen? Gij weet, dat Jehizkia de Gihon heeft afgesloten tegen den raad in van de Wijzen zijner dagen. Gij, R. Chaïm Wital, zijt eene reïncarnatie van den koning Jehizkia. En Aboe Sifien is, gelijk zijn naam reeds aanduidt, een reïncarnatie van Sanherib, want ook dat beteekent Vader des Zwaards. De tijd om de bron te openen, was nu aangekomen en daarmede het begin van de verlossing van Israël.’ Toen zeide R. Chaïm Wital: ‘laat mij teruggaan naar Jeruzalem en de bron alsnog openen.’ ‘Neen’, sprak de Heilige: ‘de juiste tijd is nu voorbij.’ Dat is een element in vele kabbalistische verhalen: het verzuimen van den Juisten Tijd door onwetenheid, aarzeling of twijfel. Zóó bleef de bron gesloten. Nissim Nahum, mijn Sefardische bezoeker, heeft het verhaal van R. Chaïm Wital gelezen in het boek Sefer Shem Hagedoliem, dat is het Boek van de Faam der Grooten door R. Chaïm Joseph David Azoelai, die in den Napoleontischen tijd Rabbijn te Livorno is geweest. Deze heeft het verhaal te Jeruzalem als overlevering gehoord. Ook in een ouder boek Get Pachoet wordt er over geschreven. (1740.) De meening der kabbalisten is, dat met het openen van deze bron de verlossing van Israël beginnen zal. Men vindt die mening bijvoorbeeld in het boek Ben Jehojadah van R. Joseph Chaïm, die een jaar of tien geleden te Bagdad is gestorven. | |
III.Nissim Nahum weet de plaats van de donkere bron. In de oude stad, niet ver van de Tempelplaats, waar nu het Turksche bad is genaamd Hamam el Schefah, dat is: het Bad der Genezing. Er is daar nog een bron, waarvan het water meer dan dertig meter onder den grond is. Nahum heeft eenen Arabier gesproken, die zegt, dat hij in eenen buitengewoon drogen zomer, toen de bron zonder water was, is afgedaald. Hij kwam in een doolhof van gangen in gewelven. Vóór den oorlog heeft Nahum pogingen gedaan de bron te laten onderzoeken. Het begin van alle pogingen is natuurlijk baksjisj. Maar ten slotte wilden de bewoners niet. Ze waren bang. Misschien zweven rondom de bron ook voor hen legenden. Toen de jaren van den oorlog. Maar na den oorlog is Nahum weder begonnen. Hij vertrouwt op de meening van de kabbalisten, dat de opening van die bron het Geluk van Israël zal zijn. Toen Herbert Samuel in het begin van het jaar voor een onderzoek hier was, heeft Nissim Nahum zich tot hem gewend. De zaak is toen onderzocht door den Gouverneur van Jeruzalem, den Generaal Storrs. Maar er is verder nog geen gevolg aan gegeven. Nu echter wil men de zaak opnieuw aanvatten. Er is zooveel gebeurd. De troebelen. San Remo. Wat San Remo beteekent wisten wij op den dag zelven niet. Maar nu gaan wij het zien. En zelfs de harten van de voorzichtige twijfelaars gaan openbloeien. Sir Herbert Samuel, de eerste Joodsche Landvoogd. Ook tegenover hem moeten wij voorzichtig zijn. Maar toch: de Joodsche Landvoogd. De legenden beginnen al te bloeien rondom hem heen. Die familie Samuel is uit Polen afkomstig. Waarom zou hij dan niet afstammen van Rabbi Saul Wahl, die ongeveer drie eeuwen geleden voor eenen dag koning van Polen is geweest? En dat R. Saul Wahl afstamt van Koning David, ziet, men kan er aan twijfelen, maar waarom zou men er aan twijfelen? Zóó is dus Sir Herbert Samuel een bloedverwant van Koning David en van den Koning Jehizkia. Gij zegt: lang geleden. Maar wat beteekent de Tijd tegenover de Eeuwigheid van Bloed en Woord? En ziet gij nu wel, hoe de tijden zich voltrekken? De Koning Jehizkia had de bron niet moeten uitsluiten. Zijn latere incarnatie E. Chaïm Wital heeft het juiste oogenblik verzuimd. Laten wij nu zijn nakomeling Sir Herbert overtuigen, dat nu voor hem weder een juist oogenblik is gekomen. Wanneer ik mij daarmee zou willen belasten? Gij ziet: het is géén politiek en niet een weesmeisje, dat moet worden uitgehuwelijkt en geen uitzet heeft. | |
IV.Als de drie bezoekers weggaan. Dan zie ik weder, dat wij het Volk van het Boek zijn. En wij moeten dat blijven, ook wanneer wij weder het Volk van het Land worden. Nissim Nahum, ofschoon geen Rabbijn, gaat het eerst de deur uit, omdat hij twee groote heilige boeken draagt. De Rabbijn Epstein is wel ouder, maar niet aanzienlijker dan de Rabbijn Bernstein. Wie zal het eerst uitgaan? Dat zijn hier groote kwesties. Er zijn gemeenten verdeeld geraakt, omdat een rabbijn eenen andere heeft gepasseerd. Ten slotte zal de Rabbijn Epstein vóórgaan. Maar de Rabbijn Bernstein heeft een boek meegebracht. Goed: de Rabbijn Epstein zal dat dan dragen, tot zij buiten zijn. Daarna zou 't niet meer passen. Gij glimlacht wellicht over al die eerbied en over al die etiquette? Ik ook. Maar glimlachend bedenk ik toch ook, dat in al deze kleine bedrijven iets liefs, iets geriefelijks is. Wij hebben het water hier zoo lief en wij hebben het water hier zoo noodig. Een bron, dat is voor ons het levende, het goede. Een Wezen. Iedere bron heeft zijn legende. Maar dat alles wordt volmaakt verleden tijd. Wij gaan Palestina moderniseeren, verschrikkelijk moderniseeren. De Fellachen worden geëlectrificeerd en schoongemaakt met stofzuigers. Welk een vooruitzicht. En al de mooie legenden van bronnen, bloemen en rivieren worden opgedoekt. | |
V.'s Avonds in de schemering komt mijn Vriend Adil Effendi. Kent hij dat badhuis Hamam al Schefah? Ja, zegt Adil Effendi: hij kent dat. Maar 't is een echt armeluisbadhuis. Wie ons daar in ziet gaan, zal ons niet achten. Heeft hij wel eens van die legenden gehoord? Maar Adil Effendi is héél sceptisch geworden, sinds hij werkt in de Engelsche Regeering. Het gaat de Mohammedaansche jeugd, zooals de Joodsche: een tikje materialistisch, een tikje ijdel, een tikje genotzuchtig. Daarnaast heeft de Joodsche jeugd toch meer nationalistisch idealisme voor het land en de taal. Donkere bronnen. Wie ontsluit ze te juister tijd! Neen, zegt mijn vriend Adil Effendi, peinzend in de schemering: ‘ik geloof nog wel aan Allah, maar niet aan al die andere verhalen. En ik geloof, dat mijn broer, Subhi Effendi, ook niet meer aan Allah gelooft.’ Hij smookt zijn sigaretje tusschen spitse lippen en hij tipt asch met een fijnen vinger. ‘Mijn vriend’, zegt Adil Effendi, ‘gij hebt dien ouden boom wel gekend, voor het huis van mijn broeder Abdoel Salaam? Men heeft altijd gezegd: wanneer die boom neervalt, dan gaat ook het Turksche rijk uit elkander. En gij weet met den grooten sneeuwval? Toen heeft de boom wel geleden. En Abdoel Salaam, die een wijs man is, heeft hem laten omhakken. Achmad en Aboe Joessoef hebben dat gedaan. Omdat de boom heel hinderlijk was voor de automobielen van de East Compagnie. Abdoel Salaam heeft al het hout gekregen en de Compagnie heeft een mooie baksjisj gegeven aan Achmad en Aboe Joessoef. Heeft Turkije iets te maken met dien boom? En de Zagjuni met een put? En dan zucht ik en ik vrees, dat de juiste tijd voor mijn vriend Adil Effendi nog niet is gekomen. |