Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 161 Joodsche landbouwGa naar margenoot+Zullen wij weder een jong, frisch, landbouwend volk worden? Het Volk van het Boek. Het Volk van het Land? Dit is geen tegenstelling. Een Joodsche Boer, een Joodsche boerenarbeider is geen landslaaf. Onder onze immigranten zijn geen analfabeten. De meesten komen hier met voldoend politiek besef. Lastig veel. Jonge Joodsche boerenzonen met een einddiploma gymnasium zijn niet zeldzaam. Onze landarbeid zal hen niet nederhalen. Maar zij zullen den landarbeid hoog houden. Joodsche fabrieksarbeiders. Ze zijn er nog niet. Er zijn geen fabrieken. Maar ik denk, dat de lust een Joodsche boer te worden, grooter is dan te worden een Joodsch fabrieksarbeider. Toch zal ook de Joodsche fabrieks-arbeider nooit een machine-slaaf zijn. Wij willen een Land van sociale rechtvaardigheid. Dat gevoel is hier heel sterk en heilzaam. | |
II.Joodsche Landbouw. Zijn man: Jacob Ettinger. Gij vindt hem het best in zijn museum van Palestinensische grondsoorten, planten en dieren. Een mooi museum. De namen allen in het Hebreeuwsch. Dat is een geheel aparte wetenschap. Precies vaststellen welke planten en dieren bedoeld worden met de namen in de Joodsche geschriften. En omgekeerd: nieuwe namen te bouwen voor allerlei nieuwe begrippen. Dit museum is een openbaring. Kweeken de kolonisten zulke zware druiven? En die prachtige mischmisch, vol en gedonst als perziken. Het graan met zijn gulle aren. Neen, dit Land zal ons niet te weinig geven. De man. Een kleine vijftiger. Geboren in Litthauen. Met het oog op zijne Palestina-plannen studeerde hij te Petersburg semietische talen en natuurkunde. Daarna landbouw aan Oostenrijksche en Duitsche Hoogescholen. Zijn eerste arbeid voor de Ica. Een rapport over den toestand van de Joodsche boeren in Zuid-Rusland. Eene bevolking van tweehonderdduizend zielen. Ettinger werd leider van het Ica-werk. Een centrum voor landbouw-onderwijs met proefstations. Conservenfabriek. Boomkweekerijen. Leen- en spaarkassen. Nieuwe boerenhoeven voor twaalfhonderd familiën. In 1902 bezocht Ettinger Palestina in opdracht van de Russische Vereeniging Chowewé-Zion: ‘Zij, die Zion liefhebben’. In 1909 bezocht hij voor de Ica Mesopotamië. Dan Argentinië tot 1913. Dan werd hij door het Zionistische Bestuur naar Palestina gezonden als hoofd van het landbouw- en kolonisatie-werk, te Jaffa. Oorlog. Konstantinopel. Refugié's-werk te Alexandrië. Arbeid voor het Joodsch-Nationaal-Fonds in Den Haag, samen met Jacobus Kann, Nehemiah de Lieme, Julius Simon. Schrijver van een boek over kolonisatie-methoden, dat door het Joodsch-Nationaal-Fonds is uitgegeven in Jiddisch, Hebreeuwsch en Russisch. Op het einde van den oorlog noodigde dr. Weizmann hem uit naar Londen te komen, waar hij bleef tot zijn vertrek naar Palestina. Een werker. Al is niet ieder het eens met zijne richting. | |
III.Wat heeft het departement van landbouw gedaan? En wat zal het doen, nu zoo ondenkbaar vele nieuwe mogelijkheden geworden zijn? Het program is: herstel van oorlogsschade; verbetering van den toestand der Jemenieten; ontwikkeling van de coöperatieve gedachte, de zoogenaamde Kewoetsoth, waarover later meer; droogmaken van moerassen; bebossching; practisch landbouw-onderricht en toepassing van betere methoden; onderzoek van het Land, capaciteit der landerijen, eigendomsrecht enz. Oorlogsschade: vooral Petach-Tikvah en Aïn Ganim hebben geleden, waar het Engelsch-Turksche front is geweest. Ook Ben Schemen. De Engelsche Regeering is in beginsel bereid tot vergoeding. Maar ze geeft veel te weinig. Hulp aan de Jemenieten. Ze hebben door den oorlog veel geleden: een zwak ras. Hunne buurten worden nu hersteld bij Rechoboth, Petach Tikvah, Rischon le Zion, Gedera, Zichron Jaäcob enz. Betere watervoorziening. Nieuwe huisjes. Voor meer dan tienduizend pond. De duurte. Een Jemenietenhuis kost thans tweehonderd vijftig pond per huis. Voor den oorlog tweeduizend frank. Vijfhonderd gulden is het nooit geweest. Daar moest altijd geld bij. Droogmaking van moerassen. Dit is zeer noodig voor de gezondheid. Men werkt vooral op de bezittingen van het Joodsch Nationaal Fonds en de Palestine Land Development Company: Merchawja, Kinereth en Deganania, waar de Jordaan het meer van Kinereth verlaat. De moerassen zelf zijn niet zoo groot. Een achthonderd ‘dunam’, dat is ongeveer tachtig hectare. Maar de moeras-muskieten maakten veel grootere streken onbewoonbaar. Er waren tijden, dat zeventig procent van de kolonisten met koorts nederlagen. Er zijn nu eucalyptusboomen geplant. ‘De Joodsche boom,’ gelijk de Arabieren zeggen. Bij Merchawja zevenhonderd dunam met zeventigduizend boomen. Kosten van droogmaking en bebossching bijna achtduizend pond. Voorts zijn de closets verbeterd, douches gemaakt, wordt kinine en muskietengaas verstrekt. De bebossching. Beboscht zal worden: alle grond, die niet geschikt is voor landbouw. Duinen, moerassen en bergen. Er zijn alleen van Gaza tot Haïfa zevenhonderdduizend dunam duin, die niemand toebehooren. En die de Regeering misschien tegen matige betaling ter beschikking van planters stellen zal. Men is al begonnen bij Rischon le Zion. Het landbouw-departement betaalt den boomkwekerijen zes pond per duizend stekjes. Die later in de ruimte worden overgeplant. In de kweekerijen bij Rischon een half millioen stekken. In de moerassen worden vooral eucalypten geplant. Ze groeien geweldig snel. In dit houtarme land kan een mooi bosch tevens goede inkomsten geven. Maar toch is bebossching geen taak voor particulieren. De beste boomsoorten gaan eerst opbrengen na zes tot acht jaren. Met velen duurt dit jaren langer. Een kleine kolonist kan dat niet uitwachten. De bebossching is vooral een gemeenschapsbelang: invloed op klimaat en regenval. Zij zal dus ter hand moeten worden genomen door gemeenschaps-organen. Voor de Zionistische organisatie bijvoorbeeld door het Joodsch Nationaal Fonds. Den olijfboom, die vroeger veel geplant werd, acht Ettinger voor bebossching in het groot minder geschikt. Iedere boom op zich zelven eischt te veel zorg. Men plant op de bergen nu vooral den pijnboom. Op den Karmel bijvoorbeeld zeshonderd dunam. Dit jaar hoopt men zeven en twintig honderd dunam te beplanten. | |
IV.De immigratie. Het Joodsche volk beleeft zware tijden. Het Joodsche vraagstuk is niet opgelost. Het is ons ter oplossing gegeven. Laten wij goed beseffen, dat in Palestina nog geen half procent woont van het Joodsche volk. Verhuizen ieder jaar honderdduizend Joden hierheen, dan blijft toch het aantal Joden in de diaspora gelijk. Palestina zal een geestelijk centrum van het geheele Joodsche volk kunnen worden. Niet minder. Maar ook niet meer. Of wij hier in 't Land ten slotte Joodsche woorden behouden zullen, kan niemand nu zeggen. Een levend Hebreeuwsch ontstaat met ongelooflijke snelheid. Of het Joodsche volk, als geheel genomen, in het Palestinawerk niet te veel geld vastlegt? Ik bedoel dit: wanneer de Amerikaansche Joden het volgend jaar tien millioen pond zullen schenken voor Zionistischen arbeid, zal dan de lijdende Jodenheid van Oost-Europa geholpen kunnen worden? Het Joint Distribution Committee krijgt nu reeds minder geld. Men moet ook hier evenwicht houden. Al zie ik ook wel, dat het schoon is te werken alleen en uitsluitend voor het nationale toekomstideaal, al kost dit duizenden ouden en zwakken den dood. En niet alleen geld: de Mizrachie geeft al zijn geestelijke krachten aan Palestina. Maar moet men het rechtzinnige Jodendom in de diaspora dan aan zijn lot overlaten? Ettinger wenscht een immigratie, zoo groot mogelijk. Maar ordelijk en geregeld. Er moet eerst goed land worden gekocht. Wij hebben niet veel meer. Een vijf- of zesduizend dunam. Landaankoop is jarenlang verboden gebleven. Tegen de speculatie. De Engelsche militaire autoriteiten hebben geen uitzondering willen maken voor de Zionistische Commissie en het Joodsch Nationaal Fonds, wien toch werkelijk elke speculatie-gedachte vreemd is.
Het eerste jaar hoopt men dertigduizend te kunnen plaatsen. Meest ongehuwden, jonge mannen en vrouwen, die dadelijk werken kunnen. Ofschoon het land officieel nog niet geopend is, gelukt het toch reeds met onbeduidenden groepen Chalutsiem-pionieren uit Oost-Europa hier te komen. Meest over Triëst en Alexandrië. Bijna iedere boot brengt er aan. Dikwijls een paar honderd per week. Ze hebben meestal weinig of niets. Voor elke duizend productieve arbeiders heeft men het eerste jaar honderddertig duizend pond noodig. Dat is dus voor de dertigduizend vier millioen pond. Hun werk is voorbereidend werk: zuivering van 't land van steenen, bouwen van terrassen, bebossching enz. Dat brengt voorloopig nog geen geld in. Bij de geweldige duurte hier is honderddertig pond per man niet te veel. Alleen voeding kost honderd pond per jaar. Men heeft zestigduizend dunam land noodig, die de Regeering geven zal, naar men hoopt. Op 't oogenblik woont een gedeelte der immigranten in barakken en in tenten. Maar in den winter, die althans in Judea heel koud en ruw kan zijn, zal dat zwaar vallen. Men hoopt nu dit jaar nog vijfduizend huizen te bouwen. Gehouwen steen heeft het land genoeg. Maar geen ijzer en hout. Men wil twaalf nieuwe koloniën gaan bouwen, meestal met bestaande kleine arbeidersvestigingen als centrum: Ben Shemen, Hulda, Merchawja, Kinereth, Daganiah enz. Dit jaar is daarvoor uitgetrokken honderdveertigduizend pond. Voorts aanleg en verbetering van wegen, waterleidingen enz. Alles is viermaal zoo duur als vóór den oorlog. Waar moet 't geld vandaan komen? Wel, van 't Joodsche Volk. Engeland zal 't ons niet geven. Eerst vijfentwintig millioen pond als gift. En dan een leening op hetgeen wij met dat geld hebben gedaan. Het maximum immigranten per jaar is wel ongeveer honderdduizend. De getallen van Davis Triesch zijn fantastisch. In een volgend feuilleton over de coöperatieve arbeiders-groepen: de veelbetwiste Kewoetsoth. |