Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 160 Jeruzalem ontvangtGa naar margenoot+Jeruzalem ontvangt de gevangenen van Akko, Jabotinsky en de negentien anderen, die vrij zijn geworden. Maandagmiddag komt hij in de stad. Groote ontvangst aan het station en 's avonds ontvangst door de leden van de Joodsche Zelfverdediging in den tuin van de Lemelschool. Zeven uur. Dat wordt wel acht. Maar 't is toch goed om zeven uur te gaan. Want het zal heel vol zijn. Zeven uur. De dagen gloeien. Maar de avonden zijn één zaligheid van zachten wind en van sterrenlicht. Tusschen dag en nacht. In den grooten tuin al de groepjes. Nog los. Straks zal er wel worden gedrongen. Want wij verwachten duizenden. De jongens klimmen over de schommels, rekstokken en over de daken. De avond valt. Groote booglampen stralen uit. Tentjes en tafeltjes met limonade en koek. Er wordt een bank neergezet voor de héél nette menschen. Dr. Lurie, inspecteur van het onderwijs, dr. Schmarja Levin, pas aangekomen, L. Jaffa van de Commissie, dr. Ruppin en nog een paar. Dr. Lurie. Hij heeft, geloof ik, zijn strijd met Mizrachie al in den zak. Er komt niet een geheel zelfstandige orthodoxe onderwijsraad. Er is een enquête gehouden onder de onderwijzers. De orthodoxe onderwijzers hebben zich vrij algemeen tegen het ultimatum van de Mizrachistische wereldconferentie verklaard. Ook de onderwijzers van de twee Mizrachistische scholen, die hier in 't Land zijn. Wel wil men den orthodoxen scholen een zekere autonomie geven. Dr. Lurie wordt gesteund door Oessiskin en door Schmarjah Levin. Mizrachie is hier vrijwel dood. Voor onderwijs wordt niets nieuws gedaan. Evenmin voor de immigratie. Mizrachie moest in Jaffa, Haïfa en Jeruzalem allang passant-huizen hebben voor immigratie. Waar zijn de orthodoxe arbeiders-groepen? Alles wordt overgelaten aan de twee socialistische partijen. Die gaan nu nog federatief samenwerken ook. Dr. Hugo Bergman, de bibliothecaris, heeft daar veel voor gedaan. De orthodoxie is hopeloos verdeeld. Ook de Agoedath Israël heeft weinig invloed en macht. Vele orthodoxe scholen zullen langzamerhand wel onder den algemeenen Onderwijsraad komen. Mizrachie noch Agoedath kunnen de steeds oploopende budgetten betalen, waar hun meeste leden wonen in landen met lage valuta. Zullen de scholen van de Amsterdamsche Pekidiem en Amarcaliem zich zelfstandig kunnen houden? De onderwijzers voelen zich het voordeeligst en het veiligst bij de groote, algemeene, Zionistische Organisatie. De ouders kunnen of willen hunne orthodoxe scholen niet zelf betalen. Er worden nu pogingen gedaan Mizrachie hier te lande te doen herleven. | |
II.Acht uur. Het is héél heel vol geworden. Eenige duizenden in den grooten hof. Het warrelt. Het woelt. Wat zal Jabotinsky straks zeggen? Hij komt. Van de straat af hooren wij het aanjuichen. Dichtbij. In den tuin. En hij is binnen. Hartstochtelijk door zijn jongeren toegejuicht. Wat hij zeggen zal? Er is eigenlijk bij de Zionistische kopstukken wel eenige vrees. Ten eerste is Jabotinsky geen groot bewonderaar van de Zionistische Commissie. De Commissie heeft trouwens héél weinig bewonderaars. Weizmann spreekt er zelden over zonder ingrijpende verbeteringen aan te kondigen. In de Commissie overweegt de Russische, de Oosteuropeesche invloed. De inlandsche Sephardim, gesteund door het blad ‘Doar Hajom’ verzetten zich daartegen. Het andere blad ‘Haäretz’ is meer Russisch, meer pro-Commissie. Ofschoon dikwijls óók critisch. De Amerikanen zijn ook tegen de Commissie. Saphir, de hoofdredacteur van ‘Doar Hajom’, die thans te Londen is, heeft voor de Amerikaansche afgevaardigden een zeer kritische rede gehouden tegen de Commissie. Wat zal Jabotinsky doen? Hij is trouwens volstrekt niet ingenomen met de geheele amnestie, waarin de Joden geheel gelijk met de Arabieren behandeld zijn. Hij wil revisie, gevolgd door vrijspraak. Bovendien wil hij de verwijdering van alle Engelschen, die bij de Paaschgebeurtenissen gecompromitteerd zijn. De leiders van de Zionisten vreezen, dat Jabotinsky eene agitatie in het leven zal roepen, die onze verhouding tot de Engelschen verslechteren zal. Schmarjah Levin spreekt het eerst voor de Zionistische wereld-organisatie. Hij prijst de Palestinensers. Hij heeft geen recht hier als raadgever op te treden. En hij geeft Jabotinsky den raad niets te doen, wat de eenheid verstoren kan. Dr. Thon spreekt voor het Voorloopig Bewind. Dr. Ruppin voor de Zionistische Commissie. Natuurlijk alles in het Hebreeuwsch. De Taal maakt hier ongelooflijke vorderingen. Zelfs in verscheidene zoogenaamde anti-Zionistische scholen, die niet onder den Onderwijsraad staan. Alle sprekers dringen aan op eenheid en discipline. Jabotinsky zal zich wel moeten schikken. Anders gaat men voort hem te beschuldigen, dat hij onze verhouding tot de Engelschen bederft en bevrediging zoekt van eigen eerzucht en eigen wraakzucht. | |
III.Er is een officier gekomen, die Jabotinsky een brief heeft gegeven. Alleen die dichtbij stonden, hebben het gezien. Wat is dat? Jabotinsky leest. Maar hij blijft onbewogen. Hij staat op om te spreken in een stormachtig gejuich. En ik denk: waarom vindt men Jabotinsky zoo eenen goeden spreker? Hij heeft het Hebreeuwsch volkomen. Woordenschat en uitspraak. Als hij over een litterair of wetenschappelijk onderwerp spreekt, is 't goed. Maar spreekt hij politiek, agitatorisch, dan is het luid, leeg, onsamenhangend. Toch pakt hij dadelijk. Alle andere sprekers hebben vrij suf gesproken. Hij begint. Hij slaat een breed gebaar. Hij roept ‘Schalom Jeruschalajim’: ‘in vrede gegroet, Jeruzalem’. En al zijn jongeren juichen. Hij heeft de harten aangegrepen. Wat zegt hij? Hij dringt aan op gehoorzaamheid en discipline in deze eerste zware tijden. Maar niet iedere gehoorzaamheid. Die, welke het groote Fransche volk er toe heeft gebracht, de Bastille te breken, tegen den wil van de Regeering, maar gehoorzamend aan de Idee der Vrijheid. Wij hebben dit maar te vertalen. Een gehoorzaamheid, die men ook anarchie noemen kan. Hij noemt de Commissie niet. Maar iedereen weet het. Dat de Commissie al de jaren niets gedaan heeft voor de ontwikkeling van het Land, wordt nu vrij algemeen erkend. De schuld daarvan geeft men nu aan de tegenwerking der Engelsche officieren. Ja, vraagt Jabotinsky, maar waarom waren die dan zoo tegen ons? Antwoord: schuld van onze leiders. Zij hebben jaar in, jaar uit, de Palestina-bevolking aangemaand stil te zijn en alles maar te dragen. De leiders in Londen en Parijs zouden ten slotte wel zorgen, dat alles goed werd. De Arabieren daarentegen hebben eenerzijds de Engelschen voortdurend zeer vriendelijk behandeld, maar anderzijds voortdurend tegen iedere begunstiging der Joden geprotesteerd. Het gevolg is geweest, dat de Engelschen hoe langer hoe meer den Arabieren hebben toegegeven. Jabotinsky noemt de namen van Allenby en den generaal Waters Taylor, die vroeger bekend was als pro-Joodsch en thans verwijderd is, naar men zegt op aandringen van Samuel zelven. Jabotinsky dringt er op aan, Sir Herbert een rechtvaardige kritiek niet te sparen. Anders gaat het weer precies denzelfden weg op. Tegenover de amnestie staat Jabotinsky afwijzend. Hij wil niet gelijk behandeld worden met de Arabieren opruiers. Er moet worden onderscheiden tusschen Heilig en on-Heilig. Hij wil revisie, gevolgd door de erkenning, dat hij niets ongeoorloofds heeft gedaan. Nu blijkt ook van wien de brief is, dien de Engelsche officier zooeven heeft gebracht. Van Herbert Samuel zelven. De Hooge Commissaris schrijft, dat het niet in zijn macht stond, een herziening van het krijgsraad-vonnis te gelasten. Wel kon hij een amnestie geven. De herziening moet vanuit Engeland worden bevolen. Sir Herbert belooft, dat hij Jabotinsky's arbeid om tot de revisie te komen, binnen de mate van zijn macht steunen zal. Alle Engelschen, die zich gecompromitteerd hebben, moeten weg. Hij grijpt de jonge harten weder, wanneer hij juicht: ‘Mij heeft men veroordeelt tot vijftien jaar tuchthuis en verbanning uit het Land. Hier sta ik weder. En waar zijn mijne rechters?’ Maar er zijn er meer, die wegmoeten. Wanneer een Joodsche vrome vrouw hare woning zuivert voor het Paaschfeest, hoeveel van het gezuurde laat zij dan over? Niets, niets, niets. En weder wordt er gejuicht en gelachen. | |
IV.De Arabieren. Jabotinsky is een gevoelig man. Hij heeft in zijn verschillende gevangenissen blijkbaar vriendelijke Arabische ambtenaren ontmoet. Hij zegt dat. Hij prijst de Arabieren zeer. Hij zegt, dat hij tot de overtuiging is gekomen, dat degenen, die ons hebben overvallen, niet het Arabische volk zijn, maar een bende roovers, die tot geen volk behooren. Mooie woorden. Uitgesproken met gloed en met de groote gebaren, die van Jabotinsky zijn. En de uitwerking op dit gehoor van duizenden? Een ijzig en vijandig zwijgen. Neen, de Arabieren en de Joden hebben elkander niet lief. Het tegendeel te beweren is hoogere, dat is lagere, politiek. Laten wij hier zoo min mogelijk praten en zoo veel mogelijk werken. De tijd zal wel uitwijzen, of het Zionisme ook de Arabische Palestina-bevolking tot bloei zal brengen. Zoo ja, dan zullen zij ons nog niet liefhebben, zoomin als de rijkgeworden Egyptenaren de Engelschen. Alleen dank zij de Engelsche bezetting en het bewind van Sir Herbert is het nu rustig en veilig. Een bezetting, waarvoor de Engelschen zes millioen pond betalen in het volgende jaar. Kan en wil Engeland dit blijven doen? Indië. Egypte. Er moet zoo spoedig mogelijk een Joodsch legioen komen, ook geldelijk vrij van Engelschen steun. Kunnen wij 't betalen? Het is noodig. Ook de Joodsche socialisten, die toch anders geen militairisten zijn, erkennen dat. De Arabieren. Een typisch incident voor het begin. Er is een man binnengekomen, met een fez op. Een Arabier? Er wordt al geroepen: ‘eruit, eruit’. De Arabier blijkt een Sefardie te zijn en nog wel een lid van de Joodsche Zelfverdediging. Maar als hij nu eens werkelijk een Arabier was geweest, had hij dan niet de vleiende woorden mogen hooren, die Jabotinsky over het Arabische volk heeft gesproken? | |
V.Ten slotte. Wees niet bevreesd, o, waarde lezer, voor een oratio pro domo. Maar is het aardig van mijn Hollandsche vrienden, dat zij voortdurend twijfelen aan mijn objectiviteit? Ik geloof, dat ik door de gebeurtenissen anders nogal gelijk heb gekregen. De mislukking van de Zionistische Commissie, de innerlijke zwakheid van Mizrachie, mijn eigen partij, de haat van de Arabieren en van vele Engelschen. Ach, en de objectiviteit der anderen! Bijvoorbeeld van mr. Van Vriesland door mijne vrienden van de Joodsche Wachter ‘de meest bevoegde zijde’ genoemd. Verleden jaar zomer schreef hij in een artikel dit: ‘De strijd naar buiten is niet moeilijk. Wij zijn daarin succesvol zooveel het maar mogelijk is: Hebreeuwsch, immigratierechten, ambtenaren, het is alles zooals wij het wenschen. Ook in de Arabische quaestie. Er is een veranderde koers hier bij de autoriteiten. Maar de strijd naar binnen is afmattend.’ In dit voorjaar schreef mr. Van Vriesland in een tweede artikel: ‘Sinds de Balfourdeclaratie en de spoedig daarop gevolgde komst van de Zionistische Commissie hebben we een voortdurenden strijd moeten voeren tegen het anti-semitisme van de Britsche militaire autoriteiten.’ En: ‘De Zionistische Commissie en de Jishub van Palestina hebben als een kleine voorpost van 't Joodsche volk in Eretz Israël onafgebroken dien afmattenden strijd tegen de locale Regeering gevoerd.’ En: ‘Het was een moeizame strijd.’ Natuurlijk: toen mr. Van Vriesland zijn eerste artikel schreef, las men dat gaarne. En toen hij zijn tweede artikel schreef, las men dat gaarne. Zulke gedienstige schrijvers zijn helaas, bij ons talrijk. Ze brengen het ver. Maar ik denk er niet aan mijn subjectieve onevenwichtigheid voor dit soort objectieve evenwichtigheid te ruilen. Maar Jabotinsky heeft uitgesproken. Applaus. Naar huis. |