Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 159 De Joodsche landvoogdGa naar margenoot+Verleden week is de Joodsche Landvoogd aangekomen. Veilig. Men had gehoord van demonstraties en aanslagen. De Regeering had een aantal verdachten ingepikt. Er waren straffe militaire maatregelen genomen. Op 't laatst is Sir Herbert plotseling met extra-trein van Jaffa gekomen en niet met automobielen. Van het station, dadelijk in snelvaart naar den Olijfberg, waar vroeger het Duitsche millioenensanatorium was. De Engelsche vlag waait uit. Evenals boven het Gouvernementsgebouw van Jeruzalem, ook al gewezen Duitsch bezit. De Engelsche vlag, ofschoon de vrede met Turkije nog niet is geteekend, al heeft Turkije dan wel verklaard afstand van Palestina te willen doen. Maar 't Recht is nooit zóó recht, of het is buigzaam. En een mandaat is precies een koloniaal bezit, al klinkt het woord wat aardiger aan. Wij heeten nu niet meer Occupied Enemy Territoir. Wij heeten Palestinensers en wij worden geciviliseerd. De O.E.T.A. heet nu Government House. En de militaire gouverneurs heeten districtsgouverneurs. Maar 't is hetzelfde huis en het zijn dezelfde menschen. Dus wachten wij maar weer. | |
II.Wij verwachten veel wijsheid van Herbert Samuel en veel gematigdheid. Hij is een Engelsch ambtenaar en niet een Joodsch of een Zionistisch. Toch heeft hij dadelijk iets gedaan, waarmede hij vele Joodsche harten heeft gewonnen. Hij heeft voor zich zelven, evenals voor alle Joodsche ambtenaren den Sabbath vastgesteld als rustdag. Hij komt dan niet in zijn bureau en ontvangt geene zakelijke bezoeken. Voor de Christenen is Zondag rustdag en voor de Mohammedanen Vrijdag. Wat zullen de Arabieren doen? Uiterlijk is alles rustig. Aanvallen op Joodsche nederzettingen zijn er den laatsten tijd niet meer geweest. Misschien kookt het van binnen, maar er is een groote militaire macht. Zullen de Arabieren Samuel boycotten, zooals de Egyptenaren het Lord Milner hebben gedaan? Wij zullen het weldra weten. Want Zaterdag is het een jaar geleden sinds de Engelsche rechtbanken zijn geopend. Kolonel Norman Bentwich, het hoofd van het Departement van Justitie, en de Engelsche rechterlijke ambtenaren, geven te dezer gelegenheid een laat-avondfeest in den stadstuin. Wij denken wel, dat Samuel komen zal. De eerste maal, dat de Joodsche Landvoogd te midden van zijn onderdanen komt. Ja, hij zal komen. Ik ben laat. De straten rondom zijn afgezet. En onze invitatiekaarten, de mijne is Hebreeuwsch, worden duchtig geïnspecteerd. Juist zijn wij binnen: het Engelsche Volkslied, en Samuel arriveert. In zwart civiel met de vele ridderorden. Generaal Storrs, die waarnemend staats-secretaris is, gaat naast hem. Hij ziet, scherp in den wit-en-zwart-verlichten tuin, wie voorgesteld en aangesproken moeten worden. Neen, de Arabieren hebben niet geboycot. Generaal Storrs is een wijs en scherpzinnig man, die iedereen dienend, iedereen beheerscht. En de Joodsche Landvoogd is vreeselijk eerlijk. Hij spreekt met Mohammedanen, Christenen en Joden, juist wat iedereen toekomt. Zooals wij hem kennen: ietwat hoog en ietwat vriendelijk. Genaakbaar en voorzichtig. ‘Bij Allah’, hooren wij zeggen ‘hij is toch een fijne kerel’. Hij heeft veel gesproken met den Groot-Mufti en met Aref Pascha El Dajani, die het hoofd is van de Christelijk-Mohammedaansche Vereeniging. | |
III.Ik ontmoet er ook S. Landman, den algemeenen secretaris van het Londensche Contrôle-Bureau der Wereldorganisatie. Hij is voor enkele weken hier. Weer een van onze vele reizigers, heen en weer. Ik moest dus eigenlijk woedend op hem zijn. Want wij hebben veel te veel van al die reizigers. Maar hoe kan iemand boos zijn in den zaligen maneschijn, die de Stad weder houdt bevangen? Een volle maan. Dus gaan wij samen wandelen. Langs ons oude huis, waar Herzl gewoond heeft, toen hij den Duitschen keizer te Jeruzalem ontmoette. Door de Jaffapoort, waar drie maanden geleden het oproer raasde. Langs het hotel Amdursky, waar onze honderden gewonden werden binnengebracht. De oude stad in. De Bazar. Het beminde specerijenstraatje. Verlaten en de muurwinkeltjes gesloten. Maar de geuren bloeien er nog. Wij gaan naar den Klaagmuur. Wij zouden 't wel gelaten hebben, drie maanden geleden, naar den Klaagmuur te gaan. Maar nu doen wij 't. Door de betooverde binnenstad. Het kwartier van de dweepzieke Marokkanen. De Muur, Gods geweldig, in het zonlicht van de maan. Er is geen mensch, midden in den nacht. Drie maanden. Landman is optimist. De Zionisten zullen niet agressief zijn. De regeling met Engeland zal ons land genoeg geven. Er zal voldoende immigratie zijn. Als het Joodsche Volk nu maar geld geeft. | |
IV.Het moet den Jeruzalemschen koetsiers eenvoudig schitterend gaan. Want alle nette menschen van Jeruzalem en zij die nette menschen willen worden, gaan in deze dagen naar Government House, voorheen de O.E.T.A. Zij geven een kaartje af voor Zijne Excellentie den Hoogen Commissaris en schrijven hunnen naam in het bezoekersboek. Kan men het éénen koetsier kwalijk nemen, dat hij zulke ondernemende lieden een pond laat betalen! De ponden worden hier trouwens alle dagen een beetje lichter. En wij hooren het op Government House: aanstaanden Woensdag zal de Hooge Commissaris de net-netste menschen van Zuid Palestina bijeenroepen. De districten Jaffa, Gaza, Berseba, Hebron en Jeruzalem. Donderdag zal er eene dergelijke bijeenkomst voor Noord-Palestina zijn te Haïfa. Hij zal eenen brief voorlezen van den koning aan het volk van Palestina en een propaganda-rede houden van zich zelven. Het aantal plaatsen is beperkt. En de nette menschen zijn vele. Generaal Storrs geeft mij een kaart. Zullen de Arabieren willen komen? De Husseinis, de Dajanis en de Nashishibis, die hier de allernetste lieden zijn? De kranten spreken van een boycot. Laten de Joden maar alleen gaan. Maar er zal wel een zachte pressie worden uitgeoefend op den Groot-Mufti en op mannen als Aref Pascha el Dajani. De gouverneurs van de buitendistricten krijgen extra-treinen of automobielen. En die zullen heusch wel zorgen, dat ze precies met zooveel mannetjes komen als er kaarten zijn uitgereikt. Neen, geen boycot. Wanneer wij door den zaligen, zonnigen middag al de wegen rijden van Jeruzalem naar den Olijfberg, is het rijtuigen vol. Ze waaien wolken op van verzilverd stof. Ze rijden ons voorbij. Wij rijden hen voorbij. Automobielen stuiven. Ik ben met de Aschkenasische delegatie. De rabbijnen I.I. Diskin en Chaïm Sonnefeld. De secretaris, dien gij, ‘mijnheer Jungreis’ zoudt noemen. Maar tegen wien wij zeggen: Rebbe Roewen Schloume. Hij heeft al sinds maanden lang een quaestie met twee ‘Tsioïnem’. En 't is nu zóó verward, dat hij er zelf niet meer uit wijs kan worden. Hij is doodgelukkig omdat wij zes kaarten hebben, evenveel als de ‘Tsioïnem’. | |
V.Wij zijn laat. En de groote zaal is al vol. Neen, geen boycot. De buitengouverneurs hebben hun plicht gedaan. Geen wonder, Samuel is een streng heer en iedereen staat op 't oogenblik min of meer op springen. De gouverneur van Hebron is gekomen en Abdullah Effendi, de waarnemende gouverneur van Jericho, die pas een paar schoten heeft opgeloopen, in en door den dienst. Maar niemand kan op tegen den kranigen gouverneur van Berseba, den majoor Kenny Levick. Hij heeft de mooiste en méést-trotsche sjeiks van heel het land medegebracht, in waardige gewaden, op mooie roode puntschoenen. Och, wat zijn wij daar simpel bij. Van Jeruzalem zijn alle genoodigden gekomen. Geen plaats is leeg. Ook de Mufti is er en Aref Pascha El Dajani. Een pak van ons hart. En precies vier uur: de Joodsche Landvoogd in officieelen stoet trekt binnen. Lord Allenby zou ook gekomen zijn. Maar hij werd verhinderd en hij zond een telegram, dat straks zal worden voorgelezen. Sir Herbert in strak wit: gouden kraag, gouden knoopen, gouden ondermouwen. De ridderorden en een paarse band over de borst. Wij staan allen, wanneer hij den brief van den koning voorleest. Gij kent dien brief zeker reeds. Een bestuur, wijs en rechtvaardig voor allen. Maar ook: ‘Gij zult wel weten, dat de geallieerden en geassocieerde mogendheden besloten hebben, dat er maatregelen zullen worden genomen om Palestina geleidelijk te maken tot een Nationaal Tehuis voor het Joodsche Volk.’ De Arabische en Joodsche secretaris lezen vertalingen van den brief. Dan de troonrede, die gij waarschijnlijk ook reeds kent. Een wijs bestuur. Geen uitbuiting ten bate van Engeland. De grenzen in Noord en Oost zijn nog niet vastgesteld, maar dit zal, hoopt men, spoedig op bevredigende wijze geschieden. Een aparte administratie, direct afhankelijk van Londen. Streng optreden tegen corruptie. Een commissie voor de Heilige Plaatsen. Economische ontwikkeling van het Land, ‘waarbij de maatregelen, die genomen zullen worden om een Joodsch Nationaal Huis te vestigen, van groot nut zullen blijken te zijn.’ Vrijheid van den handel in land, met tegengaan van speculatie. Een kadaster. Agrarische banken. Verbetering van het spoorwegsysteem. Aanleg van publieke werken ‘ook door en op kosten van andere organisaties dan de regeering.’ Een haven in Haïfa. Volksgezondheid. Onderwijs. Bescherming van historische plaatsen. Stelselmatige nieuwe stedenbouw. Bevordering van pelgrimage en tourisme. ‘Een beperkte immigratie, evenredig met de mogelijkheid werk en woning te vinden.’ Een algemeene amnestie voor allen, die drie maanden geleden aan de onlusten hebben medegedaan. Uitgezonderd zijn Aref al Aref en de broeder van den Groot-Mufti, die in weerwil van hun borgstelling zijn gevlucht naar Damascus. Eveneens de twee ‘die van de onlusten hebben gebruik gemaakt om een afschuwelijk misdrijf te plegen.’ Tegen alle verdere onlusten zal streng worden opgetreden . Ook de troonrede wordt vertaald in Arabisch en Hebreeuwsch. | |
VI.In den prachtigen zonnigen binnenhof zijn buffetten aangericht. Wij zitten er. Wij gaan er. En Sir Herbert verovert weder harten, een wijs en gematigd man. Ik geloof, dat hij op allen eenen voortreffelijken indruk heeft gemaakt. En de mooie Bedouienen-sjeiks, die de gouverneur van Berseba heeft medegebracht? Ach, Berseba had zijne plaats wel heel achteraan. En zij hebben zich daarover beklaagd, dat zij zóó achteraan hebben gezeten, ja, achter de veel mindere sjeiks der Gazasche Fellachen. ‘Mijne vrienden’, zeide onze Joodsche Landvoogd, wijs en gematigd: ‘wat deert U uwe plaats? Is een edel Arabisch paard niet óók een edel paard, waar het ook wordt ondergebracht’. En de grootste sjeik van allen: ‘Heer! wij zweren u bij onze vrouwen, bij onze kinderen en bij ons vee, dat wij u altijd zullen gehoorzaam zijn.’ Zóó wint men harten. Amnestie. En heden komt Jabotinsky met de negentien gevangenen naar huis, uit Akko. Jammer, dat het vandaag Vrijdag is en dat de trein gevaarlijk op het nippertje van den Sabbath aankomen moet. Men zal hun wel héél feestelijk inhalen aan het station, als de regeering niet tusschenbeide komt. En van Jabotinsky zult ge nog wel hooren. |