Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 151 Het oude en het nieuwe rechtGa naar margenoot+Wij leven hier onder Turksch recht, in overeenstemming met het volkenrechtelijk beginsel, dat de bezettende mogendheid het recht van het bezette gebied onveranderd moet laten voor zoover wijziging niet noodig is. Wie 't niet gelooft, ga naar Akko, waar Jabotinsky en zijn negentien vrienden gevangen zitten, veroordeeld onder Turksch recht. Merkwaardig, zoo weinig als de menschen het recht kennen, waaronder zij leven. Men mag niet moorden, mishandelen en stelen. Men moet zijn huur betalen, en geleend geld teruggeven. Technische wetten kennen alleen de onmiddellijk betroffenen. De gewone mensch begrijpt ze niet eens. Toch schaam ik mij, dat ik zoo heelemaal niet weet onder welk recht wij leven. En ik ga naar den heer Gad Fromkin, het hoofd der vrederechters te Jeruzalem. Alles is hier vreeselijk eerlijk. Het hoofd van de rechterlijke macht is de Zionist kolonel Norman Bentwich, benoemd door den chief-administrator. Hij-zelf benoemt weder de lagere rechters. Welnu, in onze vijf rechtbanken: Jeruzalem, Jaffa, Haïfa, Sechem en Nazareth zitten twee Joodsche rechters. Het Hof in Jeruzalem heeft één Joodsch lid. En dan wordt de Regeering nog overstroomd met protesten, telkenmale wanneer een Joodsche ambtenaar wordt aangesteld. | |
II.Het Turksch burgerlijk recht is in hoofdzaak Islamietisch recht. Maar het geldt alleen tusschen Turken en tusschen Turken en vreemdelingen. Indien beide partijen gelijke vreemdelingen zijn, geldt hun eigen recht. Kwesties van huwelijk, echtscheiding enz. ik zal maar zeggen: ‘het eerste boek’ werden voor ieder geregeld naar zijn eigen godsdienstwetten. De andere wetten en de rechterlijke organisatie zijn in hoofdzaak Fransch. Er is één Hof, dat vonnist met drie leden. Voor een doodvonnis is zitting noodig van vier leden, waarvan drie moeten voorstemmen. Een doodvonnis tegen een Jood herinnert rechter Fromkin zich niet. Zijne bevoegdheid in strafzaken is grooter dan die van eenen Nederlandschen kantonrechter. Hij kan geven tot drie jaar. Rechter Fromkin is ook de eerste geweest, die een reformatory wilde. Ik heb u vroeger over de jongenstuchtschool geschreven. Dat is hier alles overheidswerk. Niet het Hollandsche systeem: particulier initiatief met geldelijke overheids-steun en overheids-toezicht. De Joodsche jongens zijn in de algemeene tuchtschool en zij gaan voor het Jodendom verloren. Er zijn wel pogingen gedaan, om te komen tot een Joodsche school voor misdadige kinderen en voor verwaarloosden, die te lastig waren voor andere inrichtingen of voor gezinnen. Maar generaal Money, de vóór-vorige chief-administrator, wilde niet. De zaak is nu weder in studie bij den Zionistischen Onderwijsraad. Voor meisjes is nog niets. Men zendt soms héél erge naar Egypte. Er is ook geen geld. Palestina moet zooveel mogelijk zichzelve bedruipen. Er is in Engeland een verzet tegen vermeerdering van de uitgaven. | |
III.Turksch recht. Het had voor de Joden altijd weinig beteekenis. Vooral in de koloniën. De Joden probeerden al sinds jaren een autonomie te ontwikkelen. Geen Jood zou een zaak met een anderen Jood voor een Turkschen rechter hebben gebracht. Hij zou zich daardoor de vijandschap van alle Joden op den hals hebben gehaald. In de steden bracht men zijn zaken voor de rabbinaten of voor joodsche scheidslieden. In de koloniën voor den Kolonieraad, wiens vonnissen altijd werden gevolgd. Men doet dit nog. En de Engelschen zien het met booze oogen. Vandaar, dat zij Joodsch rechters willen niet in verhouding tot de Joodsche bevolking, maar in verhouding tot het aantal Joodsche zaken, dat wordt aangebracht bij de regeerings-rechtbanken. In Turksche tijden werden ook Joodsche strafzaken beslist door de Kolonieraden of de rabbijnen. Ernstige zaken waren het trouwens nooit: kleine beleedigingen, mishandelingen, verleidinkjes enz. De Turksche regeering liet dat dan onvervolgd. Wist het trouwens meestal niet eens. En de veroordeelde onderwierp zich vrijwillig aan het vonnis. Het is de vraag of de Engelsche regeering deze autonomie laten zal. Ook op onderwijsgebied. Men spreekt van verplichte staatsexamens voor onderwijzers. En van regeerings-toezicht op het onderwijs in de bijzondere scholen. Van Joodsche zijde wil men de autonomie zoo sterk mogelijk maken, om niet afhankelijk te zijn van de toevallige gunst of ongunst van eene administratie, waarin wij geen voldoend wettelijk gewaarborgd aandeel zullen hebben. Vandaar, dat de Zionistische Commissie zich haast met de organisatie van Joodsche arbitrage-gerechten, de zoogenaamde ‘vredes-gerechten’. | |
IV.De man. Hij is heel jong en heel enthousiast. Daniël Oster, zeven en twintig jaar. Goed links. En natuurlijk gekozen in onze nieuwe constituante. Een werker. Jammer, dat de rechtsche partijen hier geen jonge, sterke, enthousiaste werkers hebben. Ik zie de toekomst van de orthodoxie in dit land zwaar in. Daniël Oster heeft aan de Universiteit te Weenen in de rechten gestudeerd. In den zomer van 1914 kwam hij hier in het Land. De oorlog brak uit en hield hem hier. Sinds het najaar van 1918 arbeidt hij aan de organisatie van de vredesgerechten. Over het geheele land zijn ze nu verspreid. In alle steden en koloniën. Maar de Rabbijnenvergadering heeft er zich tegen verklaard. Omdat de vredesgerechten vonnissen naar ‘hun gezond verstand’. Het recht der werkelijkheid. En niet naar het Joodsche recht. Ook hooren ze vrouwen als getuigen. En evenzeer hen, die geen godsdienstig leven leiden. Ook laten ze vrouwen toe als rechters. In de groote steden en koloniën zijn nog geen vrouwelijke rechters. Maar wel in de socialistische arbeiders-nederzettingen van Galilea en het Jordaandal. Dagania, Kinereth, Metullah, Machanaïm en Ajeleth Haschachar. Om al deze redenen zijn de Rabbijnen uit de vredes-gerechten gegaan. De rabbinale rechtbanken zijn den laatsten tijd veel verbeterd. En zoo zullen wij hier twee soorten van rechtbanken krijgen, evenals twee soorten van scholen. Tegenover de Regeering hebben beiden tot dusverre slechts de beteekenis van arbitragecolleges. De rechters worden jaarlijks gekozen. In de koloniën door de bewoners. In de steden door de Joodsche Raden, Politieken invloed en afhankelijkheid vreest men niet. Hebreeuwsch spreken is verplicht. Daniël Oster heeft een proces-orde opgesteld, die natuurlijk fouten heeft. Maar ook het voordeel van te zijn: eenvoudig, natuurlijk en frisch. Het proces vangt niet aan met een dagvaarding. Maar met een verzoekschrift. De eischer geeft zijn getuigen op, of een afschrift van de bewijsstukken. Dit alles wordt den gedaagde toegezonden. Niemand kan gedwongen worden te verschijnen. De gedaagde kan bijvoorbeeld antwoorden, dat hij de zaak voor de rabbijnen wil gebracht zien. Of voor andere arbiters. Of voor een Regeeringsrechtbank. Dit laatste zal een nationaal-voelend Jood natuurlijk niet doen. In de koloniën zou men hem trouwens wel weten te vinden: geen drinkwater, geen dokter, de kinderen van de school af. Men weet dat hier wel. In kleine zaken vonnissen de gerechten zonder hooger beroep. Voor groote zaken is een appèl-college te Jaffa, dat naar Jeruzalem zal worden overgebracht. Onder de leden zijn bekend: dr. Thon, Oettinger, Siegfried Hoofiën en dr. Mossinsohn. De rechters zijn leeken of juristen. Geen salaris. En daarom heeft men in sommige plaatsen wel eens moeite geschikte personen bereid te vinden. Het bestuur van de gerechten wijst de rechters aan, die over een bepaald geval zullen zitten. En wel in verband met den aard van de zaak. Wraking wordt heel ruim toegelaten, om iederen schijn van partijdigheid te vermijden. | |
V.Recht en orde. Ik heb over die tegenstelling (en gelijkstelling tevens!) meermalen geschreven in wetenschappelijke tijdschriften. Het is de gemeenschap niet om recht te doen, maar om orde. Vandaar, dat de lagere rechters zich schikken naar vonnissen van den Hoogen Raad, ook al zijn zij het daarmede niet eens. Vandaar, dat de leden van den Hoogen Rand niet telkens eene bestaande rechtspraak zullen veranderen. ik herinner mij dit van eenen Duitschen rechtsgeleerde: ‘Beter standvastig onrecht dan wisselend recht.’ De tegenstelling recht-orde is de meest-belangrijke van de geheele rechtsfilosofie. Signifisch: de intuïtieve en logische elementen van de rechtstaal. Hier ook. Iedere rechter mag wel oordeelen naar ‘zijn gezond verstand’. Maar dat gezonde verstand gevoelt dan juist, dat de orde-gedachte in het recht niet tot zijn recht komen zou. Vandaar, dat de rechters soms vergaderen en een bepaalde gedragslijn vaststellen, waaraan ieder zich te houden heeft. Dit alles is nog jong en 't moet nog groeien. Men moet ons een kans geven. Een mooie, open, eerlijke kans. Wie weet, wat voor een mooi volk wij dan nog van ons zelven maken. Ten slotte: ik ben nog altijd in het ziekenhuis. Ik moet nog veel rusten. En ben nog niet in staat brieven te beantwoorden. Laat niemand nu boos zijn. |