Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 147 Voor den krijgsraadGa naar margenoot+Jabotinsky was een apart geval. Maar de vier en twintig waren beschuldigd van hetzelfde. Ze waren bijeengevonden in een huis, genaamd Rawakiah, dat is de jongezellenclub. Deels bewoners, deels gasten ter eere van het Paaschfeest, deels bezoekers. Negentien werden dadelijk meegenomen, vijf mochten in het huis blijven, omdat er ook enkele vrouwen en kinderen woonden en men een overval vreesde van de Arabische buren. De negentien kregen ieder drie jaar gevangenis. De vijf werden later gearresteerd, maar onder borgstelling vrijgelaten. Maar ziet: als hun proces voorkomt, word ik gevraagd één van de verdedigers te zijn. Mijn been bewegen mag ik niet. Dus zal ik op een baar naar de gerechtszaa1 worden gebracht. Natuurlijk een hopeloos geval. Dezelfde rechters. Die hebben het vonnis natuurlijk al in hun zak, zoo goed als van de negentien. Maar zullen onze vijf vrienden vallen, het zal ditmaal niet onverdedigd zijn. Nog twee andere advocaten. Mr. Van Vriesland en dr. Elias. Heele dagen bestudeeren wij nu het officieele ‘Manua1 of Military Law’. Wij brouwen objecties en excepties. Alles in de vaste overtuiging, dat het toch niets geeft. | |
II.En wij krijgen nog meer hulp. Alexander en Golding, twee advocaten uit Caïro, komen hier voor politieke aangelegenheden. Maar zij zullen ook de vijf verdedigen. Wij zullen er ook zijn, als vlagvertoon en voor speciale punten. Golding is kapitein geweest en rechter in krijgsraden. Het kon niet mooier. Toch is de zaak na de veroordeeling der negentien een vrij hopeloos geval. Zullen dezelfde rechters den zedelijken moed hebben, de vijf vrij te spreken en zich zelven daarmede zedelijk te veroordeelen? Donderdagochtend. Wij zijn present. De vijf zitten weder in de gevangenis. Want de borgtocht eindigt met het begin van het proces. En de kolonel, die daarover gaat, heeft juist vandaag een nieuwen regel vastgesteld: dat borgtochten gedurende het proces niet vernieuwd worden. Het begint. Vier van de boeven dragen de baar naar binnen. En wij overzien ons terrein. De rechtsgeleerde voorzitter. Een majoor. Een majoortje, mag ik wel zeggen. Heelemaal niet Engelsch. Duitsch. Goedig Duitsch. Bier-Duitsch. Nog uit den ouden tijd. Een reserve-majoortje, dat in de burgermaatschappij conrector mag zijn aan een gymnasium in een provinciestadje. Maar neen: 't is een Engelsch majoortje. Rechts een kapitein. Geweldig groot. Donker. Gesloten. Links een onnoozel roodharig luitenantje. Aan een tafeltje apart de kapitein-prosecutor. Een Ier. En de juffrouw van de stenographie. Want wij hebben een juffrouw van de stenographie meegebracht. Dat mag. Er is geen appèl van krijgsraadzaken. Vrijsprekende vonnissen zijn definitief. Veroordeelende worden van kracht na bevestiging door een generaal, den confirming officer. Geen appèl. Maar toch hebben wij de juffrouw van de stenographie medegebracht, omdat wij alle zonden en boosaardigheden van de rechters willen vastnagelen, zwart op wit. Er is een politieke sfeer om dit proces. Het begint doodonschuldig. De majoor beëedigt den kapitein en den luitenant. Daarna beëedigt de kapitein den majoor. En de majoor beëedigt de juffrouw van de stenografie. Wij worden niet beëedigd. Evenmin als de sergeant, die met getrokken bajonet en twee soldaten achter de vijf beklaagden zit, ter bescherming van den hoogen Hove. | |
III.Er zijn drie aanklachten. Twee overtredingen van proclamaties, waarop boete of een korte gevangenis staat. En één tegen een artikel van den Turkschen Code Pénal, die hier nog altijd geldt, en waarop doodstraf of tuchthuis staat tot levenslang. De negentien met ieder drie jaar tuchthuis zijn er dus nog goedig afgekomen. Mr. Golding, die de verdediging leidt, begint nu een lijst van objecties, excepties en verzoeken af te werken. Hij vraagt, dat de Raad zich een ‘judge-advocate’ zal toevoegen. Men zal daarover beraadslagen. Daar het Hof geen raadkamer heeft, moeten wij allen er uit. Naar een groot, zonnig balcon, met een prachtig uitzicht over de stad. Weer binnen. Het Hof heeft ons verzoek zorgvuldig onderzocht, maar 't wordt afgewezen. ‘Overruled’ heet dat. Juist, zegt Mr. Golding doodgoedig, ‘nu heb ik een andere exceptie. Dit Hof is niet behoorlijk samengesteld.’ Het majoortje tipt de vingertoppen tegen elkaar. Hij kijkt den kapitein aan en den luitenant. Zij zijn niet behoorlijk samengesteld! Mr. Golding licht zijn exceptie toe. Het Hof zal beraadslagen. Wij er uit. Wij er in. Overruled. Juist, zegt Mr. Golding doodgoedig, nu heb ik een andere exceptie. ‘Dit Hof is niet gerechtigd Turksch recht toe te passen.’ Het majoortje tipt met de vingertoppen. Boos. ‘Mijnheer’, zegt hij: ‘ik ben drie maanden lang voorzitter geweest van een krijgsraad te Aleppo. Ik heb één en twintig menschen op deze paragraaf laten ophangen. En ik heb deze objectie nog nooit gehoord. Maar 't Hof zal beraadslagen.’ Wij er uit. Wij er in. Overruled. ‘Juist’, zegt Mr. Golding doodgoedig, ‘nu heb ik nog bezwaar tegen de dagvaarding.’ Inderdaad! Geen Hollandsch vervolgend ambtenaar zou zoo eene dagvaarding durven uitbrengen. En deed hij het, de beklaagde werd onherroepelijk van rechtsvervolging ontslagen. De dagvaarding luidt eenvoudig zóó: ‘dat wij te Jeruzalem op den zesden April 1920 kennis kregen van de aanwezigheid van gemeengevaarlijke voorwerpen, te weten drie geweren, tweehonderdvijftig patronen en twee revolvers, en dat zij in gebreke zijn gebleven dit direct of indirect ter kennis van de Regeering te brengen.’ De negentien zijn daarop veroordeeld. En eerst toen wij den tijd hadden de Turksche wet wat rustiger te bestudeeren, zagen wij, dat allerlei delictselementen in de dagvaarding ontbraken en dat het ten laste gelegde feit niet strafbaar was. Ditmaal zal 't ons niet weer gebeuren. Helaas, kunnen wij naar Engelsch recht niet meer vragen dan verandering van de dagvaarding. En dat wordt nu eens niet overruled. De dagvaarding wordt dan zóó: ‘dat wij te Jeruzalem op den zesden April, wetende, dat zekere personen voor revolutionaire doeleinden of voor het verrichten van laaghartige daden, met slechte bedoelingen in het bezit waren van gemeengevaarlijke voorwerpen, te weten drie geweren, tweehonderdvijftig patronen, in staat om in eens een groot aantal menschen te dooden of te vermoorden, of huizen of schepen te vernielen, in gebreke zijn gebleven dit ter kennis van de regeering te brengen, zonder behoorlijke verontschuldiging en met slechte bedoelingen’. Dat is nu niet precies hetzelfde. Het moest ons in Holland gebeurd zijn! | |
IV.Eindelijk beginnen de getuigen-verhooren. Eerst worden de getuigen van den prosecutor voorgebracht. Twee politie-soldaten en twee politie-officieren. Ze worden, naar Engelsch recht, niet verhoord door den president. Maar eerst door den prosecutor. Dan door de verdedigers. Dan nog eens door den prosecutor. Met onze getuigen juist omgekeerd. Verdediging, prosecutor, verdediging. Wij kunnen alle beklaagden hooren onder eede als getuige in alle zaken, ook in hun eigen zaak. Wij verdedigen onze menschen tot het uiterste. Golding is bewonderenswaardig. Van Vriesland en Elias staan hem kranig bij, zoodra men maar naar hun beklaagde wijst. Toch hebben wij het gevoel, dat het welwillende majoortje al met het vonnis in zijn zak loopt. Wij laten twee van de oudste Jeruzalemsche advocaten komen als getuige-deskundigen ter zake van het artikel van den Turkschen Code Pénal. Wij laten getuigen komen om inlichtingen te geven over hun karakter. Het proces duurt al vier dagen. Men hangt gemakkelijker één en twintig man op te Aleppo, dan dat men vijf Joodsche vrienden uit handen van vijf Joodsche advocaten krijgt. Toch hebben wij na het vonnis der negentien geen hoop. Het proces dommelt. De vijf beklaagden worden gehoord. Alles gelijk en gelijkvormig. De sergeant, de soldaten en de bajonetten suffen. Als wij voor de variatie het Hof eens vermoordden? Ineens de sensatie. Lazare Bawly wordt verhoord. ‘Is het u bekend,’ vraagt de prosecutor, ‘of de Zionistische Commissie instemt met de politiek van Jabotinsky?’ O, ongelukkige Iersche prosecutor! Van Vriesland is al opgevlogen. Golding en Alexander protesteeren. De juffrouw van de stenographie schrijft. Het Hof weigert de vraag toe te laten. En mr. Golding, spelend met zijn verontwaardiging, vraagt acte, dat deze hoogst-onbehoorlijke vraag is gesteld. En dat de verdediging protesteert tegen de poging de Zionistische Commissie en de politiek te halen in dit geding. | |
V.Dinsdagochtend. Vijfde dag. Het einde. Maandags is de verdediging aan 't woord geweest. De prosecutor heeft vandaag het laatste woord. Hij zegt niet veel. Dan beraadslaagt het Hof. Zullen zij vrijspreken? Maar de negentien veroordeeld op dezelfde klacht door dezelfde rechters! Twintig minuten. Wij worden binnengeroepen. De majoor zegt het doodrustig: ‘het Hof spreekt alle beklaagden op alle punten vrij.’ Er zit toch zedelijke moed in deze rechters. Buiten. Geen advocaten meer. En geen beklaagden. De sergeant, de soldaten en de bajonetten hebben afgedaan. Het vonnis is dadelijk onherroepelijk. Ik ga terug naar het ziekenhuis om nu ongestoord patiënt te zijn. En Jabotinsky en de negentien? Vandaag lezen wij in de courant, dat alle veroordeelingen van den laatsten tijd onder Turksch recht vernietigd zijn en dat de veroordeelden opnieuw zullen worden berecht naar Engelsch recht. Duidelijk is het niet. Maar denkelijk beteekent het revisie voor Jabotinsky en de negentien. |