Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 144 Stiller dagenGa naar margenoot+De stad is weder rustig geworden. Dus kan ik nu eens naar den dokter gaan met mijn gewonden voet. En de dokter kan mij naar het hospitaal zenden. Vóór ik goed bezin, dus ingekwartierd in het hospitaal Schaäre-Zédèk van dr. Wallach. O, niet gevaarlijk. Rust houden met dat gezwollen been. De kranten komen. De vrienden komen. En de politiek. Toch, lange uren stil en alleen overdenk ik onze schade. Moreel. Wij gevoelen ons vernederd. Stoffelijk. Het zal velen onbegrijpelijk voorkomen, dat het gemeen hier vier dagen heeft kunnen te keer gaan. Maar wie de oude stad kent, de huizen in hofjes gebouwd, de nauwe straatjes, waar de politie haast niet patrouilleeren kan.... Niet de Arabieren van Hebron hebben dit op hun geweten. Maar de Jeruzalemmers. Onze menschen zijn mishandeld en geplunderd door hun buren, met wie ze jaren en jaren hebben geleefd. Een wilde verdwazing. Hoe ver? Zelfs de Joodsche graven zijn door gemeene Arabieren geschonden. | |
II.Wat is de beteekenis? Er zijn er, die zeggen, dat de Engelsche autoriteiten dit alles hebben gewild, als een zet tegen het Zionisme. Hoe zou het anders mogelijk zijn, dat vier dagen moesten voorbijgaan, vóór de rust hersteld was? Sommigen: de Engelschen willen de Arabieren en de Joden tegen elkander verdeeld houden, en zelf het hooge, heerschende ras zijn. Ze willen de Joden laten gevoelen, dat dezen in Palestina geene bevoorrechte positie hebben. Vandaar, dat pijnlijke en vernederende maatregelen tegen Arabieren en tegen Joden met status-quo eerlijkheid genomen worden. En dan morgen of overmorgen zeker ineens de proclamatie van een Joodsch Nationaal Tehuis. De gevolgen? Verscherping van onze verhouding met de Arabieren en de Engelschen. Onze twee dagbladen hebben blijkbaar hun deel gekozen. Ze vragen strenge bestraffing naar alle zijden. Is onze macht te Londen daarvoor groot genoeg? En is het een wijs beleid, nu wij met den opbouw van ons Joodsch Nationaal Tehuis moeten beginnen? Geen politiek boven onze krachten en beneden onze waardigheid. | |
III.Wilde geruchten. Een aanslag zou zijn gepleegd op den Groot-Mufti door soldaten, die zich hadden verscholen in zijnen tuin. De Regeering had het feit medegedeeld in een soort van officieele bulletins, die ons gegeven worden. Maar later was het weer tegengesproken. Een anti-joodsch Amerikaansch blaadje, dat hier verschijnt, wist zelfs het regiments-nummer der soldaten. Alsof wij ons verstand kwijt zijn! En weer censuur. De couranten vol witte plekken. En dan dat weder verboden, omdat het de aandacht trekt. En de menschen op het bureau gaan vragen, wat weggelaten is. Nu worden op de leege plekken advertenties gezet. Dat merkt natuurlijk ook iedereen. Advertenties in een hoofdartikel. Plagen over en weer. Uit het museum van ‘Betsalel’ zijn twee machine-geweren, herinneringen, weggenomen door de Regeering. Ook een oud Turksch kanon in den tuin werd onbruikbaar gemaakt. Een vriendelijkheid van onzen gouverneur. De zusters van het Hadassah-hospitaal vreesden een overval en vroegen militaire bescherming. Maar er waren dien nacht geen soldaten beschikbaar. En de gouverneur: ‘soldaten kan ik u niet geven. Maar ik geef u mij zelven.’ En hij heeft dien nacht in 't hospitaal wacht gehouden. Een krasse speech van Generaal Bols, den gouverneur-generaal. Hij heeft de vertegenwoordigers der verschillende godsdiensten naar den Olijfberg ontboden. En daar verklaard, dat hij en hij alleen de regeerder van Palestina is. Dat hij soldaten genoeg heeft. En dat ieder oproer streng zal worden gestraft. De Joodsche bladen vragen, waarom de Generaal die korte, krachtige rede niet een veertien dagen eerder heeft gehouden. In Rechoboth is Vrijdag alles rustig gebleven. Men was er bang voor den dag van Nebi Salig, een Nebi Moussa in het klein. | |
IV.Onze processen loopen nog. Een tegen twintig jonge Joden, die beschuldigd worden wapens te hebben gedragen. En tegen Jabotinsky, als organisator van de Joodsche zelfverdediging. De vonnissen zijn opgemaakt en naar Caïro, ter goedkeuring gezonden. Maar nog niet bekend. Daarna zullen Arabische onruststokers worden terechtgesteld. Aref el Aref, de redacteur van Zuid-Syrië, en een broeder van den Groot-Mufti. De Engelschen willen Joden en Arabieren gelijk behandelen. Of beiden streng, of beiden clement. De Joden daarentegen eischen, dat verschil zal worden gemaakt tusschen Arabische aanvallers en Joodsche aangevallenen. Adil Effendi komt zijnen zieken vriend natuurlijk in het hospitaal bezoeken. Hij brengt rozen mee en een burnoes van Damascus, zachte gele wol met witte zilverzijde afgewerkt. Ieder, die mij daarmede ziet, zal mij achten. Invloed heeft Adil natuurlijk niet. Maar hij is een aardige thermometer. Wat wijst hij aan? De Arabieren zijn precies even stellig overtuigd van hun goed recht, als wij zijn van het onze. En de Engelschen zijn de Engelschen. | |
V.Stille dagen. En veel alleen. Welken indruk heeft rep-en-roer te Jeruzalem gemaakt in Europa en in Amerika? Ben ik oud geworden. Onverschillig? Of is het, dat ik er zoo dicht bij ben geweest? Maar eerlijk gezegd, het heeft op mij geenen geweldigen indruk gemaakt. Ik zie naar de menschen om mij heen. Wat doen hunne zielen? Er is een verlangen er bij te zijn. Mede te doen. Allerlei overbodige menschen loopen fel en snel, met donkere, ernstige gezichten. Iedere kleine ambtenaar heeft nu het lot van het Joodsche volk in handen. Wat doen de zielen? Een van de feestdagen, waarop het verboden is te schrijven, hebben vrome Joden eene petitie mede onderteekend. Men beweerde, dat de Rabbijn Kuk dit had toegestaan. Wat niet waar was. Een van onze bekende Zionisten zag daarin de overwinning van de Joodsch-nationale gedachte. Misschien oordeel ik hard. Maar ik zie, dat een aaneengesloten groep van linksche drijvers probeert politiek voordeel te slaan uit de gebeurtenissen. Naar buiten. In China werden zendelingen gedood. Duitschland kreeg concessies. Denkt men, dat een groepje socialistische Joden dezelfde politiek met Engeland spelen kan? Naar binnen. Met een vaart de constituante er door met het vrouwenkiesrecht. Hier, te Jeruzalem, heeft men de verkiezingen uitgesteld, maar overigens zijn ze gisteren geweest. Ik betwijfel of men van de constituante veel genoegen beleven zal. Wij hebben één vertegenwoordiger op tachtig kiezers. Dat worden dus eenige honderden afgevaardigden, allen even praatlustig en praatvaardig. Te Jeruzalem is eene rabbijnenvergadering gehouden, tegen actief en passief vrouwenkiesrecht. Onze beide dagbladen hebben daarvan geen melding gemaakt. De socialistische partij heeft een manifest uitgegeven, dat iedereen, die niet aan de verkiezingen deelneemt, een verrader is van zijn volk. De linksche partijen zijn nu erg voldaan over de Mizrachie. Tenslotte is het wel goed, dat de constituante er komt. Ze schept weer de gelegenheid voor nieuwe betrekkingen. Ieder, die praten kan, heeft nu een praatstoel. Ook hier zullen de dagen spreken. | |
VI.In eenen vorigen brief heb ik u beschreven, dat het einde van het militaire bestuur in het gezicht scheen te komen. Maar nu is alles weder muurvast geloopen. En wat wij gedacht hadden: een groot aantal Joodsche ambtenaren opgenomen in eene burgerlijke regeering, daar komt niets van. Het blijft alles militair en Joodsche ambtenaren zijn niet benoemd. Toch is het misschien goed, dat deze uitbarsting gekomen is. Voor ons is een Joodsch Palestina ook een Engelsch belang. De verdediging van het Suezkanaal. Het weekblad ‘Palestina’ heeft dat uit den treure betoogd. Maar de Engelschen zien dat zoo niet. Ze gelooven niet, dat de Russische Joden heel hard zullen vechten voor het Suez-kanaal. Ze willen geen man en geen cent geven om de Joden te beschermen tegen de Arabieren, zoolang zij nog de minderheid zijn. Ze willen zich geene moeilijkheden maken met de Mohammedanen ter wille van een Joodsch Palestina. Wij zijn hier kalm. Het maakt mij voor mij zelven angstig, hoe rustig ik dit alles beschouw. En onze leiders moeten maar vaststellen welke politiek zij willen volgen tegenover de plaatselijke Engelschen en de Arabieren. Niet beneden onze waarde. Niet boven onze macht. De stille dagen in het ziekenhuis. De wereld is zoo ver van hier. De kleine, gekleurde lucht schemert naar den avond. Vandaag is een patiënt gestorven. Een Jemeniet. Het lijk in het lijkenhuisje beneden. En de verwanten zijn gekomen, weenen en klagen, gelijk dat bij de Jemenieten gebruikelijk is. Nu is alles weer stil. De man is begraven. Men laat te Jeruzalem geen lijk staan over den nacht. En ik denk het mij met eenen boozen weerzin: ‘alles, niets’. Adils roode rozen geuren. |
|