Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 134 Gespannen dagenGa naar margenoot+Terug van Jericho. Woensdag de vastendag van Esther. Donderdag het Lotenfeest buiten de stad. Vrijdag het Lotenfeest hier. Maar wij vieren onze dagen dit jaar in rouw. En in woede. De Arabieren hebben onze nederzettingen overvallen in het noordelijk deel van Galilea. De oprechte Fransche politiek. Millerand schrijft Sokolov eenen ambtelijken pro-Zionistischen brief. Maar de Generaal Gouraud is onze vijand. Men zegt, dat Frankrijk geld geeft voor anti-Engelsch-Joodsche propaganda in Palestina. Zeker worden de Arabische betoogers bij hun rondgang langs alle consulaten aan het Fransche consulaat steeds opvallend vriendelijk ontvangen. Eerst moesten de Engelschen Noord-Galilea ontruimen. Toen bezetten de Franschen het niet. Gevolg: overval der Arabieren. Daarna garandeert generaal Gouraud, dat alles rustig is, en dat de Joden weder kunnen terugkeeren naar hunne vier nederzettingen. Ze keeren terug. En worden weder overvallen. Een heldhaftige verdediging.
Zes dooden. En de vestigingen weder ontruimd. Nu kan Frankrijk Noord-Galilea opeischen. En daarbij Joseph Trompeldor, de Russisch-Joodsche held. Kapitein. De eenige Jood, die in Rusland officier was tot de dagen van Kerensky. Een kleine veertiger. Geboren in den Kaukasus. Verloor één arm bij het beleg van Port-Arthur in den Russisch-Japanschen oorlog. Vroeg niettemin weder naar de vuurlijn te mogen gaan. Later met de geheele bezetting gevangen genomen door de Japanners. Terug naar Sint-Petersburg. Officier en begiftigd met alle rangen van de orde van Sint-George. Advocaat. Vóór den oorlog was hij een paar jaar werkzaam op de coöperatieve hoeve Dagania, als gewoon arbeider. Met het uitbreken van den oorlog werd hij door de Turken verbannen. Alexandrië. Hij ontmoet er Jabotinsky, met wien hij samen propaganda maakte voor een Joodsch legioen. Het gelukte. Zij streden op Gallipoli onder den kolonel Patterson; Trompeldor was als kapitein hun tweede. Later maakte hij met Jabotinsky te Londen propaganda voor een nieuw Joodsch legioen. Na de eerste Russische revolutie ging hij naar Rusland. En werd door Kerensky aan het hoofd gesteld van een Joodsch leger, dat door den Kaukasus in samenwerking met de Engelschen de Turken moest aanvallen in Syrië en in Palestina. De revolutie der Bolsjewiki maakte een eind aan al die rijke plannen. Toen de pogroms in Rusland losbraken, organiseerde Trompeldor eene Joodsch-nationale verdediging. Ook leidde hij de beweging der Chalutzim. Voor die beweging kwam hij zes maanden geleden aan in ons land. Hij was in Galilea, toen de Engelschen het ontruimden en de Franschen het niet bezetten. Hij was de leider der joodsche verdediging in de vier noordelijke nederzettingen: Metullah, Tel-Haj, Hamara en Kfar-Giladi. Bij de verdediging van Tel-Haj werd hij levensgevaarlijk gewond. Toch ging hij dóór, de verdediging te leiden. De Arabieren lieten af. De weinige Joden van Tel-Haj trokken met hunne dooden en den zwaar-gewonden Trompeldor naar Kfar-Giladi. Onderweg overleed deze held der helden, in vol bewustzijn van leven en dood. Met een vredebede voor het Joodsche Volk.
Jabotinsky zal een rouwrede uitspreken voor zijn heldhaftigen vriend. Maar de zaal van het volkshuis is zóó moordend vol geworden. Dus spreekt Jabotinsky voor zijn honderden en honderden in den hof van 't huis. Het is lente. Er is de hemel. Er zijn de sterren. Er is de late maan. De zachte, zachte wind. Jabotinsky spreekt in het levende der harten, Hebreeuwsch. Woorden van bemoediging, van troost. Maar geen woord van verslagenheid. In al dit politieke gedwarrel: Frankrijk, Engeland, de Arabieren, de Zionisten, zien wij maar twee, die op elkander vertrouwen kunnen. Engeland en wij. Want wij hebben elkander noodig. Door den maanavond naar mijn huis gaande bedenk ik voor Trompeldor dit kwatrijn: ‘Hij streed nog. Fel gewond aan teerste leden,
Zoolang tot zijne stem en zijn hart brak.
Ik boek de laatste woorden, die hij sprak,
Vergeet ze nooit: ‘Die strijdend stierf,
wenscht zijn Volk vrede.’
Gisteren hebben de Arabieren weder een anti-Zionistische demonstratie gehouden. De vorige is rustig afgegaan. Maar de getallen, die men de wereld heeft rondgeseind, zijn dwaasheid. Geen veertigduizend. Geen tienduizend. Hoe zou het ook? Jeruzalem mag nu weer een tachtigduizend inwoners hebben. Daarvan de grootste helft Joden. De vrouwen betoogen niet mede. Ook vele Christenen doen niet mee. Vier, vijfduizend op zijn hoogst. De vorige maal was ik in Jericho. Maar ditmaal ben ik den stoet tegemoet geloopen naar het Fransche consulaat. Natuurlijk werden ze door den Franschen consul hartelijk toegesproken. En een mooie, Arabische jongen (is men ooit te jong?) antwoordde met een groote politieke speech. Er kwam veel in voor van Elzas-Lotharingen. Toen spraken twee Arabieren uit de ramen van het consulaat (o, brief van Millerand!) woedende woorden tegen de Zagjunien. En de eenige Zagjuni, die in velden en wegen te zien was, werd ingedrongen en lastig gevallen. Maar door een jongen vriend, die bereden politie-officier is, voortreffelijk ontzet. Het was héél mooi. Ze hebben óók een marschlied gemaakt. Aldus: ‘Falestien belladina,
Wa-jahoedie kellabina’.
Wat in het Hollandsch zeggen wil: ‘Palestina is ons Land. En de Joden zijn onze honden.’ En 's middags om drie uur, bij de Jaffapoort, hebben ze plompverloren den Emir Feisoel uitgeroepen als Koning van Palestina en Syrië. In Damascus, Caïro en andere groote steden zijn op denzelfden dag optochten gehouden. Ditmaal is het ook niet volkomen rustig afgeloopen. Van het Joodsche hospitaal ‘Hadassah’ is het naamschild afgerukt. Men zegt, dat Hadassah nu verder geen Arabische patiënten meer opnemen zal. Eenige Joodsche voorbijgangers zijn mishandeld en gewond, zoodat ze in het hospitaal moesten worden opgenomen. Eén belangrijk succes is zeker te boeken. Wanneer ik thuis kom, mis ik een taschje met zeven gelijk-en-gelijkvormige documenten, die gij en ik familiaar bankbiljetten noemt. Ieder van één pond. Moge Allah de ouders van den dief verderven! En moge hij den dief zelven óók verderven!
Er is nu een scherpe stemming in de stad. Men zegt, dat de Arabieren de Joden zullen boycotten. Dat wil zeggen: niet meer koopen. Maar verkoopen wel. O, de listelingen. De Joden zullen antwoorden met een tegenboycot. Ook de Joodsche boeren zullen geen werk meer geven aan Arabieren, al vallen dan de Joodsche werklieden ook duurder. En allerlei wilde geruchten. De regeering zal de leiders der optochten, vooral een van de Nashishibis, verbannen. Naar Malta. Gisteren werd beweerd, dat de burgemeester was gearresteerd. Maar vandaag is alles zóó rustig als het maar wezen kan. Wel schijnt het waar te zijn, dat de Turken naderen tot Syrië. En samenwerken met den Emir Feisoel. Vandaag komt een Arabische vriend mij verzekeren, dat ook de prachtige Joodsche hoeve Dagania, op Engelsch gebied, is aangevallen. Op de Zionistische Commissie weet men niets. Maar mijn Arabische vriend houdt vol. Meer optochten? Men zegt: Vrijdag weder een. Maar 't staat te bezien, of de Engelsche regeering ditmaal verlof zal geven. Koning Feisoel, vijf gewonden, een afgerukt hospitaalschild. En zeven gevlogen ponden! En de Franschen en koning Feisoel? Men klopt thans in Syrië. Maar de Franschen willen blijkbaar dit land onder troebel water zetten.
Langzaam. Maar het gaat toch. De vrede is in aantocht. Het burgerlijk bestuur hier wordt voorbereid. De regeering roept ambtenaren op, die twee van de drie landstalen moeten kennen: Engelsch, Hebreeuwsch en Arabisch. Alle drie is natuurlijk het beste. Joodsche ingeborenen zijn er, die alle drie talen voortreffelijk spreken. Zij zullen nu ineens goed vooruitkomen. Ook de leerlingen, veel Christenen, van de Amerikaansche school te Beiroeth. Engelsch en Arabisch. Het minst de Mohammedaansche Arabieren. Alleen Arabisch en wat Fransch. De salarissen worden niet slecht. Driehonderd tot achthonderd pond des jaars. En voor heel hooge ambten nog hooger. De geheele stad spreekt nu over ponden en over baantjes. En alle menschen hebben ineens vele vrienden gevonden. De salarissen zijn beter dan die van de Zionistische Commissie. En deze zal wel menig ambtenaar moeten missen. Merkwaardig: onder den invloed van den haat tusschen Joden en Arabieren is het onderwijs in het Arabisch op de Joodsche scholen deels afgeschaft, deels in aanzien verminderd. Men heeft gedacht, dat de Arabische bevolking wel Hebreeuwsch leeren zou. Heden brengt ons dagblad ‘Doar Hajom’ een hoofdartikel, waarin wordt aangedrongen op meer en beter onderwijs in het Arabisch, omdat dit land thans nog Arabisch van taal is. En alle omliggende landen van Marokko tot den Taurus het ook zijn. In deze gespannen dagen denkt men daar nog weinig aan. Maar 't is zoo: de Joodsche Constituante, of hoe het dan heeten mag, is weder aan de orde. Ik geloof, dat ze er ditmaal komen zal. Met actief en passief vrouwenkiesrecht. En, door de onthouding van de orthodoxie, een linksche meerderheid in dit rechtsche land. Waarom het trouwens altijd te doen is geweest. De positie van de Mizrachie is van het begin af moeilijk geweest. Bij gebreke van leiding. Hier in het land zijn alle bekende rabbijnen er vlak tegen. Maar op het oogenblik is de orthodoxie weder hopeloos verdeeld, zonder dat iemand eigenlijk goed weet waarom. Mocht het nog tot een vergelijk tusschen de orthodoxen komen, dan is het niet onmogelijk, dat zij een eigen landsvergadering bijeen roepen. En dan zou die constituante geheel geen recht hebben, zich te beschouwen als vertegenwoordigster van het Palestinensische Jodendom. Maar zóóver zal het wel niet komen. Het zal wel blijven bij onthouding van de orthodoxie. En bij onverhoorde protesten.
Vóór ik dezen sluit heb ik den krassen brief gelezen, dien onze David Jellin geschreven heeft, uit naam van alle Joden, aan den Burgemeester van Jeruzalem. Deze heeft deelgenomen aan de anti-Zionistische demonstraties. En toegestaan, dat er tegen ons gesproken is van af het stadhuis. ‘Afzetten kunnen we u niet,’ schrijft Jellin, ‘maar vanaf deze dagen beschouwen wij u niet meer als onzen vertegenwoordiger.’ Leedvermaak heb ik in deze gespannen dagen niet. Maar diegenen, die wel eens getwijfeld hebben aan mijn objectiviteit, mogen nu het interview herlezen van onzen Nahum Sokolov met den Londenschen correspondent (Donderdag 6 November, Ochtendblad). Wie heeft gelijk gekregen? |
|