Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 129 Ingenieur van de HaddassahGa naar margenoot+Den dokter van de Hadassah heb ik u een dag of drie, vier geleden toegezonden. Maar voor het geval de ingenieur van de Hadassah toch eerder mocht aankomen, verzeker ik u allen nogmaals, dat Hadassah de naam is, waaronder de Amerikaansche Zionistische Medische Missie hier gaat. De ingenieur Louis Cantor. Geboren in Amerika. Gestudeerd aan het Hebrew Technical Institute te New-York City en aan het Polytechnisch Instituut te Boston. Architect en ingenieur. Architect. Er zijn dus Hebreeuwsche architecten. Ja, in Amerika zijn er meer. Misschien ook elders wel. Laten we dus voorloopig de opdracht tot het bouwen van een Hebreeuwsche Universiteit nog niet uitgeven aan prof. Geddes en aan diens assistent kapitein Myers. Ze hebben al een ontwerp klaar. We kunnen het zóó slikken. Maar Louis Cantor, ingenieur, werkzaam bij de American Bridge Cy, die vooral groote publieke werken aanneemt: bruggen, scholen, skyskrapers. Later onder kolonel Goethals gewerkt aan het Panamakanaal: havens, dokken, koelhuizen, waterleidingen. Dit gedurende vier jaar. Dan terug naar Washington. Gedurende den oorlog gewerkt aan scheepswerven, dokken, droogdokken en hospitalen. En nu aan de Hadassah. Toen ze hier aankwamen, kregen ze het Rothschildhospitaal in gebruik. Maar dat was te klein. Dus bijgebouwd: laboratorium voor pathologie, voor röntgenologie, oogonderzoek, desinfectie, een modern waschhuis, kleine ijsfabriek, eigen electrisch licht. Dat alles heeft in het begin schatten gekost. Ze kwamen hier aan in Augustus 1918, dus in den vollen oorlog. Goede werkkrachten niet te krijgen. Alleen jongens, oude mannen en zwakken. Al wat goed en sterk was in het leger. Veel van hun werk moet als constructief reliefwerk worden beschouwd. Daarom namen ze ook alleen Joodsche arbeiders in dienst, al waren ze minder goed en toch duurder dan Arabieren. Eenerzijds is dit natuurlijk goed: Joodsche arbeiders. Anderzijds krijgen de Arabieren natuurlijk den indruk, dat wij hen boycotten willen en daardoor het leven in het land onmogelijk maken. Van zelf moeten wij ons nu ook niet ergeren, wanneer de Arabieren zich afwennen bij Joden te koopen. | |
II.Werk buiten het hospitaal. Dit in samenwerking met den Regeerings-gezondheidsdienst. Ze hebben inspecteurs voor de huizen. Ze straffen de eigenaars, die hunne huizen niet hygiënisch onderhouden. Ze verklaren huizen onbewoonbaar. En worden daarin door het Regeeringsgezag gesteund. Ze houden ook toezicht op de scholen en eischen verbeteringen, die desnoods door de Zionistische Commissie worden betaald. Maar daar loopen we weer even vast. De scholen van den Hilfsverein zijn in gebruik gegaan aan de Zionisten. Het zijn mooie, goedgebouwde scholen. Maar de talmudische scholen zijn gedurende den oorlog bij gebrek aan fondsen bitter vervallen. Nu beweren onze orthodoxe vrienden, dat de Regeering en de Hadassah hen plagen met het eischen van onmogelijke verbeteringen, teneinde hen in nood en in afhankelijkheid te houden. Er is hier nog altijd een machtige orthodoxie, die vijandig staat tegenover het politieke Zionisme. Toch lijkt het soms alsof de toestand beter wordt, en alsof wij langzaam, langzaam naar de eenheid toegroeien. Dan heeft de Hadassah alle hoven, ‘gootsers’ zeggen wij hier, laten zuiveren van het huisvuil. Sommigen waren gedurende den geheelen oorlog niet gezuiverd. En dan hebben ze weer inspecteurs, die de gootsers naloopen om te zien, of alles zuiver blijft. Ook zorgen ze voor zuivering en plaveiing der straten. Natuurlijk is alles nog verre van volmaakt. Wie bijvoorbeeld buitenom van het Jodenstraatje naar de Duitsche Plaats gaat, ontmoet plaveisels en gewelven, die iemand de voeten en den neus te berge doen rijzen. Maar Keulen en Aken zijn óók niet op eenen dag schoongemaakt. | |
III.De cisternen. Er zijn in de stad zesduizend regenbakken, die allen met naam en voornaam bij de Hadassah zijn ingeschreven. Die regenbakken zijn natuurlijk in den zomer broedplaatsen van de muskieten. Een goed middel is: petroleum in den regenbak te gieten. Daar sterven de larven van. Natuurlijk smaakt het water óók naar petroleum. Maar dat gaat er af, wanneer het een tijdje vóór het gebruik staat. Toch hebben alle Joodsche moeders den dood gezien aan de petroleum in de regenbak. Maar wat is er aan te doen? Er komt een net soldaatje, gevolgd door een onzegbaar vuil Arabiertje. Het vuile Arabiertje draagt een oliekan. En het nette soldaatje vertegenwoordigt het gezag. Hij doet dus verder niets. Gelukkig is onze regenbak olievrij gebleven. Want wij kennen het nette soldaatje, dat bij ons de buurt onveilig maakt. Als hij komt, wordt hij keurig ontvangen. Hij krijgt zoete koffie en zware boterkoek. Wij verzekeren hem in koor, dat er in onze regenbak geen muskieten zijn en geene larven. Kijk, en dat is nu aardig van het nette soldaatje: hij gelooft dat dan ook. Het vuile Arabiertje heeft natuurlijk niets te zeggen. Hij krijgt ook een stuk boterkoek en verzekert ons, dat Allah ons moge geven, gelijk wij hem gegeven hebben. Nog beter dan olie op de wateren, is het de cisterne af te sluiten met een ijzeren dekplaat, waardoor een pomp werkt. De Hadassah verkoopt nu platen en pompen beneden den kostenden prijs. Het nette soldaatje en het vuile Arabiertje zullen dus een ander bedrijf moeten gaan opzetten. | |
IV.En de prent. Gij kent toch de geschiedenis van den taalstrijd-prent? Dat was zóó. Ingenieur Cantor had een anti-muskietenprent geteekend. En die zou op naam van de Hadassah en van het Regeeringsgezondheidsdepartement alom worden aangeplakt. Het was een heel mooie prent. In het midden het zondenregister van de muskieten in Hebreeuwsch, Engelsch en Arabisch. Om het middenstuk heen een krans van kleine teekeningen, allemaal anti-muskiet. En in de bijschriften: welk een ontroerende eerlijkheid. In de volgorde der talen alle zes mogelijke varianten: Hebreeuwsch, Engelsch, Arabisch, Hebreeuwsch, Arabisch, Engelsch; Engelsch, Hebreeuwsch, Arabisch enz. 't Was mooi. Maar nog niet mooi genoeg. Want in het middelstuk was de volgorde Hebreeuwsch, Engelsch, Arabisch. En de officieele volgorde der talen is nu eenmaal Engelsch, Arabisch, Hebreeuwsch. Dus wilde de Regeering niet, dat de prent aldus in haren naam verspreid werd. En de Hadassah wilde geen prent verspreiden, waarop het Hebreeuwsch op het middenschild achteraan kwam. Dus werd van alle prenten afgesneden de onderstrook, waarop de medewerking van de Regeering vermeld stond. Een nieuwe strook aangeplakt, waarop staat, dat deze prenten door de Hadassah zijn verspreid. Langzamerhand dringt het Hebreeuwsch trouwens door. Over het algemeen wordt de toestand beter. Kardinaal Dubois heeft te Haïfa pro-Zionistisch gesproken. Eveneens de Gouverneur-Generaal Bols te Haïfa en naar ik verneem zelfs te Sechem, het brandpunt van Arabischen Jodenhaat. De Engelsche Regeering bereidt de Arabieren vóór op eene pro-Joodsche beslissing. Ik hoop u daarover spoedig meer te schrijven, volsta heden met de verheugde vermelding. En denk erbij: ‘Pas op. Niet blijde zijn vóór den tijd. Er kan een terugslag komen’. En ik heb van andere zijde gehoord, dat het mandaat ons niet al te veel macht, en niet al te veel voordeel geven zal. | |
V.Maar de Hadassah. Ze zijn begonnen met de rioleering van de Joodsche kwartieren te Jeruzalem. En dat schiet nu al aardig op. De Commissie heeft daarvoor tienduizend Pond gegeven. Ze gaan schoolbaden aanleggen en baden in de weeshuizen. Als er maar geld is. De heer Goldsmit heeft in zijn weeshuis al koude en warme douches. Maar hij is ook een Hollander. En hij heeft het recht zindelijk te zijn. En hun werk buiten de stad. Wel, vooral tegen de malaria. Tel Aviv, het Joodsche dorp van Jaffa is goed. Daar zijn geen regenbakken. Er is een waterleiding. Vooral strijdt de Hadassah tegen stilstaand water in schaduwen. Zon en wind. Zon en wind. Dan zijn er geene muskieten. Waar waterreservoirs noodig zijn, in de koloniën bijvoorbeeld, gaan ze daarin visschen planten. En ze zijn hier met iets ongehoords begonnen. Toezicht op de werkplaatsen en de levensmiddelen. Het is erg, maar 't is zoo: op den duur zullen de bakkers hier niet meer zoo vies mogen zijn, als ze zelf maar willen. Ook mag het meel niet meer duf zijn. Noch de haring overgeurig. En het vrouwtje, dat in het Jodenstraatje hart, lever, long, milt en pooten verkoopt, dat vrouwtje gaat in 't bad. Ze gaan ook moerassen droogleggen, te Dagania. Daarvoor geeft de commissie zestienduizend pond. Welja, zegt de ingenieur van de Hadassah, ‘aanpakken, altijd maar aanpakken’. Natuurlijk heeft hij ook te strijden met de in het land getogen ingenieurs en architecten. Maar dat groeit allemaal wel naar zijn natuurlijke eenheid. Hij doet wel. En ziet af en toe om, of de anderen hem volgen. Hij heeft ook een school opgezet. Een avondschool, waar jongens worden opgeleid voor assistent-technicus. Een begin, hè? Maar alles is met een begin begonnen. Aanpakken en volhouden. Ook het nette soldaatje, dat onzen regenbak voortdurend bedreigt, is een leerling van zijn avondcursus. Het vuile Arabiertje, dat de olie op de wateren giet, natuurlijk niet. Er bestaat geen enkel bezwaar tegen Arabische leerlingen op de Joodsche scholen. Al onze scholen staan open. Maar het Hebreeuwsch als leertaal is natuurlijk bezwaar. Niets meer te vragen? Dan gegroet. Allebei aan ons werk. Aanpakken en volhouden. |