Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 121 De koortsGa naar margenoot+Wanneer ik nu des morgens niet op tijd aan het ontbijt kom. Wanneer ik niet bel omdat ik geen bel heb. Wanneer ik niet roep omdat ik niet roepen kan. Dan komt de heer des huizes toch eens kijken, wat er is. Koude rillingen en een hopelooze nacht? Dan temperaturen. Negen-en-dertig-twee: ‘Ik geloof, dat u de koorts hebt’ zegt de heer des huizes. Hij is wel geen dokter, maar zijn medische kennis grenst aan het ongelooflijke. Nu hij 't zegt, geloof ik 't ook. De dokter komt. In het dagelijksche leven woont hij tegenover ons. Hij eet des middags bij Amdursky. ‘Goeden middag dokter’ zegt men tegen hem. Vandaag alles anders. Hij komt van heel ver en plechtig. Welk een wandelstok! Welk een hoed! Wat een rekening zal dat worden! Hij heeft natuurlijk alles te zeggen. Hij baast als een boer over een vet varken. De rug? De milt? Lever en longen. Hij is tevreden. Kinine, hè, almaar kinine. Wij hebben hier twee soorten van kininedokters. De groote doses en de kleine doses. De kleine doses geven altijd kinine, koorts of geen koorts. Voorkomen. De groote doses geven alleen als er koorts is. Genezen. Maar dan ook flink. Mijn dokter geeft den eersten avond anderhalven gram. Tweeden avond één gram. Derden avond halven gram. Niet goed, dan weer een boodschap sturen. De koorts. Jammer van het mooie weer. Sinds ik uit Hebron terug ben is het 't mooiste winterlenteweer van de wereld. Daar hebt ge geen gedachte van, welke zalige dagen wij hier beleven. Door het raam zie ik den hemel. Zilver, wit en blauw. De wind speelt met de drie kleuren. Soms trekt er een schaduw overheen. Wij hadden naar Bittîr willen rijden, dat in het bergland ligt, Adil Effendi en ik. Maar 't zal niet gaan. En wanneer ik beter ben, zal het gaan regenen. Min Allah. | |
II.Adil Effendi komt den zieken vriend natuurlijk bezoeken. Ofschoon hij het heel druk heeft. Want zijn broer Hassan Effendi gaat trouwen. En wat is er niet veel, veel te doen voor een bruiloft in een gegoede en groote familie. Hij hoopt nu maar, dat ik niet dood ga. Want dat zou natuurlijk een zware keus worden, als ik eens net begraven werd op den dag van het bruiloftsfeest. Overigens verheugen wij ons over de bruiloft van Hassan Effendi ten zeerste. Want de geheele buurt weet, dat hij al acht jaren lang het huwelijk bedriegelijk heeft nagebootst met eene Grieksche dame. Die is nu natuurlijk afgetreden. Heeft Adil niet met haar te doen? Heelemaal niet. Ze heeft acht goede jaren gehad en nu heeft ze nog een mooi sommetje mee naar huis gekregen. Hassan Effendi krijgt nu een jong meisje van goede familie. Hij heeft haar natuurlijk nooit gezien. Dat zou niet passen. Maar zijn zuster en zijn schoonzuster zijn met haar gaan spreken. En die hebben verklaard, dat zij een goede vrouw voor Hassan Effendi zal zijn. Een wonderlijke gedachte flitst door mijn koortsachtig brein: ‘hij heeft haar nooit gezien... als hij eens niet van haar houdt’. Adil, die geen koorts heeft, vindt dat natuurlijk weer een echte Europeesche gedachte. ‘Hij moet van haar houden. Mag hij onze zuster en schoonzuster zóó beleedigen en de vrouw verachten, die zij voor hem gekozen hebben?’ Intusschen: er moeten vele Hassans zijn, die hunne zuster en schoonzuster wel beleedigen. Want het aantal echtscheidingen onder de Moslems is groot. Adil Effendi met al de familie zijn op bezoek geweest bij de tegenfamilie toen het verlovingscontract geteekend is. Hassan Effendi heeft een mooi pand gegeven. Vijf en twintig pond in geld. En evenveel aan kleeren. Als het huwelijk niet door gaat, is hij dat alles toch maar kwijt. Veel geld. Veel geld. Het gezicht van Adil Effendi wordt zorgelijk. Maar 't zal niet af gaan. De geheele familie is heel verheugd. Want de ongeregelde dame van Hassan Effendi is min of meer een oneer geweest. Men mag hier in Jeruzalem wel een kat knijpen. Maar niet acht jaar lang. | |
III.En Jabotinsky komt oploopen. Ziek? De dokter heeft het hem verteld. En Dinsdag openen we onzen juridischen cursus! Ik moet de eerste les geven over de leer der rechtssouvereiniteit, de leer der machtssouvereiniteit en waar die beide theorieën onvoldaan laten. Dus komt Jabotinsky bezweren, dat ik beter moet zijn vóór aanstaanden Dinsdag. En hij komt mij helpen met de terminologie. Dat is voor ons natuurlijk de groote moeilijkheid. Voor al die nieuwe begrippen Hebreeuwsche woorden te vinden. Wij zullen zooveel mogelijk dezelfde woorden gebruiken, om die beter aannemelijk te maken. Daarom overleggen de leiders ook geregeld. Voor ‘souvereiniteit’ had ik voorgesteld: ‘Chilton’, een woord, dat een plechtige waarde heeft, omdat het voorkomt in de Nieuwjaarsgebeden. Jabotinsky verkiest: ‘Admuth’. Inderdaad ook een mooi woord. Het drukt de substantiveering uit van het Zijn van Heer. Het zal dus ‘Admuth’ zijn. Zóó met eenen koortskop bedrijf ik rechtskundige significa. Maar men moet een kop soms smeden als hij heet is. | |
IV.Stil liggen en uitkijken naar den hemel van zilver, wit en blauw. Met somtijds wind en schaduw. 's Middags komt een van mijn Arabische vrienden. Wij bespreken, wat ik de Arabische kwestie noem en hij de Zionistische. Men heeft hier het gevoel, dat het einde nadert. Was het nu alleen Palestina, dan zouden wij niet ongerust zijn. De Palestina-Arabieren zullen niet zoo gauw in opstand komen tegen Engeland. Maar wij zien een Turksch-Arabisch verbond, materieel gesteund door de Bolsjewiki, die hun gedachte aan eene wereldrevolutie thans in Azië gaan realiseeren: China, Indië en Voor-Azië. Ongetwijfeld zijn er betrekkingen tusschen de Arabische nationalisten en Mustapha Kemal Pascha, den Turkschen leider in Klein-Azië. Generaal Yassin Pasja il Hasjimi, wiens arrestatie de Arabieren zoo heeft opgezet, is wellicht juist vastgezet door de Engelschen, wegens die betrekkingen. Het wachten met een opstand in Syrië is op den Emir Feisul. Maar hij is plotseling in Europa gebleven. Misschien niet geheel vrijwillig. Voor het Arabische vrijwilligers-leger wordt steeds geworven. Ook in Palestina. Er is een apart Palestina-legioen, dat bestemd is opstand in Palestina te verwekken, zoodra Syrië opstaat. Weet men Syrië rustig te houden, dan blijft Palestina ook rustig. Wapens zijn overal verborgen. Onlangs heeft de regeering nog een goede hoeveelheid gevonden in een dorp dichtbij Sechem. De toestand blijft gevaarlijk. Men moet de Arabische kwestie niet onderschatten. Wie had geloofd, dat de Bolsjewiki twee jaar na hunne revolutie meester van Rusland zouden zijn? Tegenover de Joden staan thans niet alle Arabische leiders gelijk. De extreme nationalisten, die een groot, onafhankelijk Arabië willen, richten zich tegen Engeland en Frankrijk. ‘Wat baat het ons,’ zeggen deze, ‘te strijden tegen de Joden, wanneer wij toch slaven blijven van Engeland en Frankrijk?’ Andere leiders zien in de Joden alleen Engelsche agenten en zij zetten aan tot geweldig verzet tegen Joodsche immigratie. Er is nog een kwestie, die de leiders bezighoudt. De al of niet opening van de taboe. Dat is het grondboek, het hypotheekregister. Op het oogenblik is landverkoop verboden. Er worden toch wel allerlei pacta de contrahendo gemaakt, maar de Zionistische Organisatie kan dat natuurlijk niet doen. Wie heeft daar nu belang bij, dat dit verbod blijft? Wij of de Arabieren? De meeningen daarover loopen uiteen. Toen Weizmann hier kwam, werd beweerd, dat de Engelsche Regeering hem volmacht had gegeven, naar bevind van zaken het verbod te laten bestaan of niet. Intusschen, het bestaat nog. De Arabische leiders zijn tegen de opheffing, zoolang zij niet klaar zijn met hun agrarische bank. Wanneer het verbod nu werd opgeheven, vreezen zij, dat landeigenaren, die in den oorlog schulden hebben moeten maken, zullen gaan verkoopen aan de Joden. Nietwaar, zorgen mijn Arabische vrienden er niet voor, dat ik ook op het ziekbed goed op de hoogte blijf? En nu maar afwachten. Men beweert, dat wij grenzen krijgen van Berseba tot Dan. Naar het Noorden is zoo een grens absoluut onaannemelijk. En naar het Oosten? Wat krijgt Feisul? Zal het in zijn gebied rustig blijven? Wanneer zijn gebied minder rustig is en minder welvarend dan Palestina, dan konden we hier wel eens een groote Arabische immigratie krijgen. En dat past ons natuurlijk geheel niet. | |
V.Morgen zal er een feest zijn op het gouvernoraat. De Engelsche Regeering heeft een ridderorde gegeven aan een twaalf, dertien menschen, die zich verdienstelijk hebben gemaakt. Zes Jeruzalemmers. En natuurlijk weer heel eerlijk: Twee Christenen, twee Mohammedanen en twee Joden. Eén daarvan: David Yellin. De overige zes of zeven buiten Jeruzalem. En daarbij geen Joden. Maar wie wel? Amin al Chawadja, de groote sjeikh van alle dieven. Gij herinnert u wellicht, dat Adil Effendi en ik zijn gasten zijn geweest in zijn landhuis, waar de bergen van Judea uit de vlakte staan. Gelukkige sjeikh Amin. Dertig kinderen en een ridderorde. En zoo verschijnt aan mijn ziekbed een schitterend Arabisch jongentje. Droom? Koorts? Neen, het is zóó: het is Joessoef, een van de jongere zonen van den sjeikh. Is de chawadja ziek? Allah moge hem zegenen. Hij brengt een brief van zijn vader. Morgen krijgt hij óók een ridderorde. Zal ik zeker komen? Ik verzeker den lieven Joessoef, dat ik komen zal, wanneer Allah mij vrijmaakt van koorts. Dan kust hij den rug van mijn hand en drukt die tegen zijn voorhoofd. Zóó groeten nette Arabiertjes. | |
VI.Allah is mij genadig geweest. En ik ben gegaan. Alle nette menschen van Jeruzalem zijn dan toch maar weer present. De Mufti en de Kadi, en de patriarchen. En de Chacham Bashi en de consuls. En de uitverkorenen met hunne families. De familie Chawadja is er natuurlijk ook. Amin, in een groote glorie, heeft een van de eereplaatsen, vlak bij den Gouverneur-Generaal, Sir Louis Bols. Zijn broer en zijne zonen zitten achter ons. Ze hebben fraaie japonnen aan, zwarte zijde, of zware gebloemde zijde, wit en geel. En ze heeten: Fares, Derwisch, Sakhib, Osman en nog veel meer. Ook de kleine, mooie Joessoef is mogen medekomen. Hij mag natuurlijk nog niet zitten bij alle nette menschen van Jeruzalem op de stoelen. Maar hij mag in een hoekje staan. En hij kijkt in een groote verteedering naar zijn vader, den machtigen sjeikh van twaalf dorpen, die daar zit, vlak bij de officieren. Als ik hem wenk, vraagt hij eerst zijn grooten broer Fares, of hij komen mag. Ja, hij mag. Hij is heelemaal in de war, te midden van zooveel chawadja's. Maar hij is verrukkelijk in zijn verwarring. Herinnert hij zich nog ons bezoek aan Naälin? ‘Maäloem,’ zegt de jongen blozend. Vandaag een groote dag. ‘Min Allah, min Allah’. Hij is de liefste zoon van zijn vader. En de plechtigheid? Ach, een Engelsch generaal is steeds een generaal en zelden een goed spreker. En een ridderorde is en blijft een ridderorde. Toch is 't heel mooi. En welk een eer voor de geheele familie Chawadja. | |
VII.En de juridische cursus ook geopend. Een werkelijk prachtige redevoering in het mooist denkbare Hebreeuwsch van Jabotinsky. En het eerste speechje in 't Hebreeuwsch van mr. Van Vriesland. Voor een lid van de Zionistische Commissie niet slecht. Hebreeuwsch is hun fort niet. Er waren eens twee leden van de Commissie, die in één pension woonden. De ééne beweerde, dat als-'t-u-belieft in het Hebreeuwsch is: ‘beschakaba’. Neen, zegt de ander: 't is ‘bekabascha’. Twist. Een weddenschap. Naar Ben-Jehoeda. Het is; ‘bebakascha’. Den volgenden dag zei de eene: ‘beschabaka’. Neen, zegt de ander: Ben-Jehoeda heeft gezegd: 't is ‘bebaschaka’. Twist. Een weddenschap. Naar Ben-Jehoeda. Het is nog steeds: ‘bebakascha’. Toen hebben ze het Hebreeuwsch leeren gestaakt. |