Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 120 Langs alle wegenGa naar margenoot+Een nieuw paar schoenen. En daarvan één weg. Spoorloos verdwenen. Waren ze allebei weg, het zou waarlijk minder kwellend zijn. Maar één schoen. Wie heeft hem? En wat heeft hij er aan? Nu moet ik er een tweeden schoen laten bij maken. En met den éénen schoen naar R. Meijer, die een schonemakersholletje houdt in het Jodenstraatje. Wil hij mij precies zoo een schoen bijmaken? Hij kijkt mij aan, verbaasd en verontwaardigd. Och, ik ben een vreemdeling en ik weet het misschien niet. Hij vraagt het: ‘wil ik, dat zijn vrouw zal sterven vóór haar tijd?’ Nu kijk ik verbaasd. Zijn vrouw? Ja, zegt R. Meyer goedig: ik weet dat blijkbaar niet. Maar het is zeker. Wanneer een schoenmaker één schoen maakt, dan sterft zijn vrouw vóór haren tijd. Iedereen weet het. Ook de Christenen en de Mohammedaansche schoenmakers weten het. Laat ik geen moeite doen. Geen schoenmaker zal één schoen voor mij maken. Ik houd vol. Weet hij niet een schoenmaker, die ongelukkig gehuwd is? Weet hij niet een schoenmaker, die ongetrouwd is? Neen. En dat geeft ook niet. Want hij zou later kunnen trouwen. En ook dan blijft het noodlot. En mijn ééne schoen staat hier in het schoenenkastje, eenzaam en verlaten. De dagen gaan. Het is meer dan zeven jaar geleden, sedert ik hem ontmoette in de Boutirky-gevangenis te Moscou. Een van de leiders der sociaal-revolutionaire partij. Wij bleven in briefwisseling. Kerensky, toen nog weinig bekend advocaat en Doemalid, zorgde voor de bestelling. De revolutie. Minor vrij. Voorzitter van den gemeenteraad in Moscou. De Bolsjewiki. Hij met Koltsjak's leger naar Siberië. De staatsgreep van Koltsjak reactionnair. Hij uitgeweken naar Amerika. En over Amerika naar Parijs. Altijd strijd. Weer strijd. Ditmaal als redacteur van het weekblad ‘Pour la Russie’. Wij schrijven elkander weder. Hij zendt mij zijn blad. Strijd naar twee fronten, die zelf met elkander nog feller strijden. Hij bestrijdt de reactionairen. Koltsjak en Denikin. Maar ook: de moordende Bolsjewiki. Het is een belangrijk blad ‘Pour la Russie’. Het lot van Joseph Minor is het lot van het Joodsche Volk. Pogroms door de reactionairen. Pogroms door de bolsjewiki. En het eigen Land nog niet gereed. Wij, die op de kentering van de tijden wonen, beleven al de wanhoop van onzen onduur. Moskou, Siberië, Amerika, Parijs, Jeruzalem. Wij doen het. Wij werken. Wij drijven. Waarom? Waarom? Waarom zou er Oudejaarsavond in het Gouvernementsgebouw niet een ‘subscription dance’ zijn? En waarom zouden wij niet een onnoozel papiertje van een pond neerleggen om te dansen en te zien dansen? O, het zal heel aardig zijn. En bijster select. Alleen genoodigden zijn in de gelegenheid gesteld hun simpel pondje af te schuiven. Natuurlijk danst men voor een liefdadig doel. Ja, zelfs voor twee liefdadige doelen. Ten eerste voor de Jeruzalemsche Relief Laundry, onder protectoraat van Mrs. Popham, de plaatsvervangende gouvernante. Ten tweede voor de vereeniging Pro-Jeruzalem, die zich ten doel stelt de oude stad in stand te houden. Wie zou daarvoor niet gaarne dansen? Wij hooren wonderen over het buffet, dat er zijn zal. Dus zal ik vanavond eerst eene lezing houden over de Gemeenschap en de verwaarloosde en misdadige kinderen. En dan zal mijn vriend Adil Effendi komen met het mooie rijtuigje, dat hem is. En met de twee beste paardjes daarvoor. Want hij wil natuurlijk een goed figuur maken. En wij zullen alle nette menschen van Jeruzalem zien dansen en het buffet zien beoefenen ten bate van de wasch-, glans- en strijkinrichting en de oude stad. Het zal wel laat worden, wanneer wij naar huis gaan onder de grootheid van Gods hemel. Wij hebben hier een nette gevangenis. Zoomede een huis van politiebewaring, buiten de Jaffapoort. Achter de tralies zitten de bewaarden. Zij kijken uit in de straat, die langs het Armeensche klooster gaat. O, men is hier liefdadig voor de gevangenen. Die staat zie toe, dat hij niet valle. Men maakt een praatje met de gevangenen. Men geeft hun cigaretjes. Trouwens, ze vragen er wel om. Maar het is jammer: het is Zaterdag en ik heb geen cigaretjes meegenomen. Maar morgenochtend, beloof ik, zal ik hem de cigaretjes brengen. Waarom is hij hier? Min Allah, zegt hij doodberustend. Zal hij nog lang hier moeten blijven? ‘Allah weet het,’ antwoordt de Gelatene. Den volgenden dag, een fijne doorschenen hemelsche dag, breng ik hem de cigaretjes. Ramen zijn er niet. Want glas is duur. En de tralies zijn wijd genoeg. Hij is heel bij met de lekkere cigaretjes, precies zooals de chawadja's rooken. Heb ik nu een lucifertje voor hem? Een onnoozel doosje is ook goed. Allah moge mij zegenen. Ongetwijfeld zijn mijn ouders voortreffelijke lieden. De gevangenen binnen de tralies en de gevangenen buiten de tralies scheiden. Wat een lekkere, hemelsche, gezegende dag. Min Allah. |
|