Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 114 Langs alle wegenGa naar margenoot+Het wapen van Palestina is een schild van David met een petroleumblik. En dat is ook volkomen billijk. Want wat zouden wij zonder petroleumblikken aanvangen? Ze zijn vijftien liter groot. En de blikslager maakt er van alles van. Schoongemaakt, met asch uitgegloeid en een van de lange zijden losgeknipt: een broodtrommel. Smadelijk dwars gehalveerd: bloembakken. De deksel eraf, en een houten stok er doorheen: een wateremmer. Een gaatje onderaan met een kraantje: een waterfonteintje. Een gat van onderen, daaraan een mondstuk als van eenen gieter, een klep met een touw, hoog opgehangen: dat is een douche. Verloopen en verroest, ver van alle oude glorie, dient het petroleumblik nog als aschbak. En geschilderd en gevernist is het een nette papierbak. In den oorlog werden de petroleumblikken gebruikt bij den bouw van de loopgraven, Djemal Pasja hief een petroleumblikken-belasting. Men moest zoo en zooveel blikken inleveren per hoofd. Maar de liefste petroleumblikken, dat zijn natuurlijk die, welke wij op koude winden regendagen in onze kille kamers brengen, lekker met gloeiende kolen gevuld. Dan mijmeren en lui zijn. En bedenken, hoe eerlijk het is, dat het wapen van Palestina is: een schild van David met een petroleumblik. ‘De jongen met de doode kip heeft ruzie met de vrouw, die koekjes verkoopt’. Ongetwijfeld houdt gij dit voor een bijzonder moeilijken volzin in het Fransche vertaalboekje van mijnen kleinen vriend Ali, den zoon van Soleimân. Geenszins. Het is de de beschrijving van de naakte werkelijkheid van verleden Vrijdag in het Jodenstraatje. De vrouw staat in haar winkelhuisje. En de jongen staat op straat. En de toeschouwers staan rondom. Het straatje nog geen twee meter breed. En het wereldverkeer dus gestremd. De vrouw schreeuwt en de jongen schreeuwt. Maar uit de verwarring kristalliseert zich langzaam het vraagstuk uit. En na een kwartiertje is het probleem ons helder. De jongen beweert, dat de vrouw de kip heeft gekocht voor vier en twintig piaster. En de vrouw beweert, dat het twee en twintig is geweest. Eerst heeft de jongen het hardst geschreeuwd. Maar nu is de vrouw aan den boventoon toe. En de jongen? Er is norsche plooi gegroeid tusschen zijn donkere sephardische oogen: ‘Nou daar dan’, roept hij woedend uit. En hij kwakt de kip midden tusschen de bladen met lekkere koekjes. Ze springen op. Ze vallen weg. De vrouw krijscht. De jongen, onverschillig, gaat. Het wereldverkeer herneemt zijn loop. |
|