Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 106 Hebreeuwsche significaGa naar margenoot+Het proefschrift van een meer dan vijftigjarige: ‘La Pensée et la Polyglossie’ door dr. Izhac Epstein, Lauréat de 1'Université de Lausanne. Uitgegeven te Lausanne bij Payot en Cie. En daarover een opstel van prof. dr. D.C. Hesseling te Leiden in den ‘Nieuwe Taalgids’ van 1918, blz. 113 v.v.: ‘Het leeren van vreemde talen’. Het proefschrift van een vijftigjarige. Ik wist het niet, toen ik den schrijver en prof. Hesseling las. Maar ik werd wel getroffen door een wijdheid, en een rust, die men als regel eerst uit de vele jaren gewint. Te Caïro hoor ik voor het eerst, dat Epstein in Palestina woont. J.J. Calmy, de Fransch schrijvende Palestinenser, vertelt het mij. Zij werken samen in de Commissie. Dr. Epstein is inspecteur van onderwijs, samen met dr. Luria. En te Jaffa ontmoeten wij elkander. Dat ziet iedereen dadelijk: een mild man, een zachtmoedig man. Een kunstvol man. Hij lijkt op Havelock Ellis. En vragen naar hem zelven. Naar zijn leven. Uit die vragen en uit zijn antwoorden zijn werk zien opbloeien. Hij is omstreeks 1865 ergens in Litthauen geboren. Zijn broer is S. Epstein, bekend Joodsch schrijver te Sint-Petersburg. En de gewone opvoeding van al de oudere Russen, die hier zijn: Lagere Joodsche school, Talmoedschool. Al de oudere Russen hier, al zijn ze niet orthodox gebleven, hebben een goede Joodsche opvoeding gehad. Ze betreuren wat zij niet hebben mogen behouden. En zij zijn niet vijandig en agressief. De jongeren evenwel hebben veel minder Joodsche opvoeding gehad. Zij vervallen in uitersten. Dr. Epstein. Een middelbare school te Odessa. Maar toegang tot de Universiteit versperd door den procentnorm. En dan, even twintig jaar, naar Palestina. Hoe? Wel, vóór in die tachtiger jaren valt de beweging der Russische ‘Vrienden van Zion’. Een drang naar Palestina. De Fransche baron De Rothschild was zijn koloniewerk begonnen. Doch zijn ambtenaren voldeden maar matig. Ze hadden niet de bedoeling in Palestina te blijven. Enkel goed geld verdienen, en zoo gauw mogelijk naar Frankrijk terug. Men wilde het liever eens probeeren met Russische jongens, die van plan waren te blijven. De bekende R. Samuel Mohilewer te Bialostok beval uitzending van Russische jongens bij den baron aan. Zoo kwam de jonge Epstein in 1886 in Palestina, waar hij afwisselend in verschillende steden en koloniën landbouw en onderwijs beoefende: Zichron Jaäcob, Rosch Pinah, Safed, Metullah enz. Als man van tegen de veertig, gehuwd en huisvader, gaat hij dan nog studeeren te Lausanne: paedagogiek, taal en psychologie. Tot een dissertatie kwam hij toen nog niet. In 1910 werd hij leider van een groote Joodsche school in Saloniki. De oorlog dreef hem, die Turksch onderdaan was, naar Zwitserland, waar hij, twee-en-vijftig jaar oud, promoveerde. Verleden jaar teruggekeerd. Eerst leeraar in de paedagogiek aan de Jeruzalemsche Kweekschool, waar hij bijzonder onderwijs gaf in de methodiek der leervakken. Dan korten tijd inspecteur van het onderwijs. Nu directeur van de Kweekschool voor Onderwijzeressen te Jaffa, waaraan verbonden is een opleidingsschool voor bewaarschool-onderwijzeressen: ‘Tuiniersters’ noemen wij die hier. | |
II.Zijn leven. Zijn geschriften. In de eerste plaats zijn proefschrift: paedagogisch, taalkundig, psychologisch. Hij onderzoekt psychologisch het wezen van de polyglossie, dat is de verhouding der verschillende talen in de ziel van de polyglot. En de verkregen uitkomsten voert hij over naar de paedagogiek: wat is de beste methode voor het aanleeren van vreemde talen? Een goed overzicht van het boek vindt men in het artikel van prof. Hesseling. Merkwaardig hoe zeer het werk van dr. Epstein gelijkt op het werk van dr. Van Ginneken, onzen grooten taalgeleerde. Ook Van Ginneken: taalgeleerde, psycholoog en paedagoog. Taal: dat is het levende, het bindende tusschen mensch en mensch. Psychologie van de taal: het zoeken naar het diepst-menschelijke in de taal. Paedagogiek: het ijveren, de propaganda. Noch Epstein, noch Van Ginneken zijn van de taalpsychologie gekomen tot het dieper-bezonnene, verder van de ervaring: de taalphilosophie. Zijn proefschrift: polyglossie. Natuurlijk. Wij zijn hier bijna allen min of meer polyglot. Tegenwoordig vindt men wel jonge kinderen, die alleen Hebreeuwsch spreken. Maar ze zijn zeldzaam. De meeste kinderen spreken ook Arabisch. En Spanjoliet. Of Jiddisch. Dikwijls zóó: de ouders, immigranten, spreken met elkander en ook nog wel met de kinderen Jiddisch. De kinderen, hier geboren, onder elkander Hebreeuwsch. Er zijn hier thans allerlei merkwaardige taalpsychologische waarnemingen te doen. De geboorte van een Volk. Dat is de geboorte van een taal. Ouder dan zijn Proefschrift is een belangrijke en omvangrijke taalpsychologische studie over gesproken Hebreeuwsch in het tijdschrift: ‘Het nieuwe Hebreeuwsch’, te Warschau een jaar of acht, negen geleden verschenen. En ik heb u in een vroegeren brief al eens geschreven over de bewaarschoolonderwijzeressen. Ze worden hier goed opgeleid, en zijn goed georganiseerd in eene vereeniging, die verbonden is met de vakvereeniging van onderwijzers. Ze geven een mooi tijdschrift uit, gewijd aan de opvoeding der kleine kinderen, thuis en in de kindertuinen. En het beste opstel, klaar en toch diep-wetenschappelijk van dr. Epstein ‘Het woord als verstandhoudingsmiddel in de kindertuinen’. Vooral voor actieve Hebreeuwsche significa heeft dr. Epstein veel gedaan. Hij is bouwer van vele nieuwe paedagogische en psychologische Hebreeuwsche woorden. Hij heeft zich, vooral door zijn Proefschrift, een wereldnaam gemaakt. Het opstel van prof. Hesseling heb ik genoemd. In eene uitgave der Chileensche Hoogescholen, ‘Enseñanza cultural de idiomas extranjeros’ wordt zijn proefschrift voortdurend aangehaald en geprezen. | |
III.Wij zitten in den Tuin van Tel Aviv en wij bespreken signifische vragen. Jiddisch of Hebreeuwsch: wat wil hij? Hebreeuwsch uit nationale overwegingen. Het is een gevaarlijk spraakbeeld, te spreken van doode en levende talen. Maar in ieder geval is het Hebreeuwsch niet dood geweest, want dan had het niet kunnen herleven. Als dagelijksche spreektaal mag het eeuwen hebben gerust. Het heeft toch altijd een andere beteekenis gehad dan bijvoorbeeld het Latijn voor de monniken en voor de geleerden. Duizenden en duizenden Joodsche kinderen in het Oosten van Europa hebben dag in, dag uit niet anders geleerd dan Hebreeuwsch. En zulk een taal zou men ‘dood’ moeten noemen! Hieruit blijkt al het gevaarlijke en het misleidende van spraakbeelden als ‘dood’ en ‘levend’ toegepast op een taal. Trouwens, in het Jiddisch, dat altijd de spreektaal is geweest van eenige millioenen, komen tallooze Hebreeuwsche woorden en wendingen voor. Bovendien, het Hebreeuwsch is het geheele verleden van het Joodsche Volk. En het Jiddisch is er slechts een klein gedeelte van. Jiddisch is ook niet een gesloten taal. Zoowel wat woordenkeus als uitspraak betreft, is er een groot verschil tusschen Hongaarsch, Poolsch en Russisch Jiddisch. De groote meerderheid van de bevolking hier wil Hebreeuwsch. Slechts een klein gedeelte van de orthodoxie wil het Hebreeuwsch heilig houden, alleen voor de gebeden. In Amerika en Engeland hebben de socialistische Joodsche arbeiders zich vóór het Jiddisch verklaard. Hier niet. Zij spreken hier allen Hebreeuwsch, en hunne uitgaven zijn ook in het Hebreeuwsch. En de Taalraad, die het tekort aan Hebreeuwsche woorden wil aanvullen, zoowel voor de dagelijksche spreektaal, als voor de wetenschappelijke vaktalen? Is zoo eene bewuste actieve significa mogelijk? Dr. Epstein is dit met mij eens: ja. Echter, men kan dit niet overlaten aan enkele taalkundigen. Zelfs het bewerken van een Woordenboek, dat is dus de eenvoudige beschrijvende significa, is den taalkundigen te machtig. Voorbeelden. Het ‘Groote Woordenboek der Nederlandsche Taal’. In het ‘Rechtsgeleerd Magazijn’ van 1895, blz. 137, wordt geklaagd over slechte omschrijving der woorden ‘auteursrecht’ en ‘grondrente’. In ‘De Beweging’ van November 1915 heb ik een brief gepubliceerd van den hoofdredacteur van het Woordenboek: ‘Ik verzeker u, dat in de laatste jaren, door de redactie van het Woordenboek der Nederlandsche Taal behoorlijk rechtsgeleerde voorlichting bij het schrijven der artikelen wordt gevraagd’. Helaas, in het ‘Rechtsgeleerd Magazijn’ van 1919, blz. 259, worden drie onjuiste omschrijvingen aangetoond uit één enkele aflevering: executie, expediteur en exploot. Van Dale's ‘Groot Woordenboek’. Alleen in de Juridische Woorden vond ik een paar honderd fouten. (‘De Beweging’ van November 1915 en W. 9802 en 9810.) De tegenwoordige bewerker van Van Dale, de heer P.J. van Malssen Jr., heeft met mijne opmerkingen rekening gehouden bij de bewerking van een kleiner Handwoordenboek. Bepaald onwillig daarentegen is de heer M.J. Koenen. Ik heb een aantal fouten in den elfden druk aangetoond in W. 9985. Maar in den twaalfden druk is toch de grootste onzin blijven staan. Prof. C.O. Segers sluit zich nu bij mij aan in ‘Themis’ van 1919 bldz. 395. In dit veelgeprezen, twaalfmaal herdrukte woordenboek staan duizenden fouten. In ieder opzicht is Van Dale's ‘Handwoordenboek’ beter. Tot wetenschappelijke actieve significa is een taalkundige natuurlijk nog minder in staat. De Hebreeuwsche Taalraad raadpleegt dan ook bij den opbouw van nieuwe vakwoorden de vakkundigen. Toch houden de woorden, die op zulke wijze opzettelijk worden opgebouwd, iets leegs, doods, onbewogens. Iets van kasbloemen. Het is beter, wanneer een denker in de emoties van scheppingsdrang en uitingsnood zijne woorden maakt. Dadelijk gereed. Fel. Nauwsluitend om de gedachte. Als het wijnglas om den wijn. Zoo heeft dr. Epstein zijne nieuwe psychologische vaktermen geschapen. En het purisme? Over Ben Jehoedah's aesthetisch purisme heb ik u vroeger geschreven. Natuurlijk, naarmate men zuiverder purist is, zijn meer eigen woorden noodig. Dr. Epstein is geen tegenstander van een gematigd purisme. Maar men moet de waarde daarvan niet overschatten. Het innerlijke wezen van een taal wordt niet bepaald door de woorden, maar door de ziel van de verbondenen. Ik spreek geen Hebreeuwsch, maar Hollandsch met Hebreeuwsche woorden, al zou ik ook de meest-strenge purist zijn. Wij beleven hier thans natuurlijk eenen signifisch zeer merkwaardigen tijd. Op het Hebreeuwsch van het Oude Testament hebben sinds eeuwen allerlei invloeden gewerkt. Langzaam. Gestadig. Maar die werking wordt nu feller en sneller. Er ontstaat een nieuw standaard-Hebreeuwsch onder invloed van Russisch, Poolsch, Jiddisch, Duitsch, Engelsch, Hongaarsch, Arabisch, Spaansch enz. In alle landen spreken de kinderen anders dan de ouders. Maar hier is het verschil heel groot. Voor den taalwaarnemer, den taalpsycholoog en den actieven significus valt hier thans mooi werk te doen. |