Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 105 Schaäre-ZedekGa naar margenoot+Schaäré-Zedek of Poorten der Gerechtigheid. Dat is het hospitaal van dr. Wallach. O, het ligt wel ver buiten de Stad. Maar ik ben er toch geen vreemde. Het is nu herfst. Het wordt winter. En ik gedenk menig zomermiddag er heen, zomeravond terug. Langs den langen, vollen en bonten Jaffaweg. Maar ditmaal door donkeren avond. Het waait al. Nu zal het spoedig regenen. Het is noodig. Maar de zomer is voorbij. En ditmaal ga ik in de rechtmatige uitoefening van mijne functie. Gedrieën in de kamer van doctor Wallach. En de administrateur, de heer Marx. Doctor Wallach, drie en vijftig. En bijna dertig jaren hier. Hij is uitgezonden door een Comité, waarin ook de Amsterdamsche Pekiedim en Amarcaliem zitting hebben (die zich ook nu nog geldelijk voor het hospitaal interesseeren). Elf jaar heeft doctor Wallach in de Stad gewerkt. De nauwe straatjes. De benarde huisjes. En de ziekten, vliegende van huis tot huis. Een polikliniek. Huisbezoeken. Een apotheek. Dan wordt het Ziekenhuis gebouwd. En daar ligt nu ook haast weer negentien jaren van arbeid. En de administrateur, de heer J. Marx, woont bijna een kwart eeuw hier. Is van den beginne aan het hospitaal verbonden. Rekent met oki, medjide, bisjlik, kantara, zooals gij en ik met liters, centen en meters. Reputatie: laat zich door geen enkelen Jeruzalemschen leverancier bedriegen. En daar hoort wat toe. | |
II.Geschiedenis. Van den beginne af hebben de Hollanders belang in het ziekenhuis gesteld. Het eerste legaat, dat het hospitaal kreeg, was uit Holland, van den heer M. Abrahamson, te Amersfoort. In het eerste bestuur zat R. Akiba Lehren. Directrice Van Gelder, thans in de C.I.Z. in de Jacob Obrechtstraat (hoe waait de wind daar om het Huis!), is een aantal jaren in het Hospitaal werkzaam geweest. En zuster Estella Levisson uit Den Haag, tot 1 Mei 1916 in het ziekenhuis. Dan wijkverpleegster, en welke wijken, welke verpleging! In April 1917 overleden aan een ziekte als verpleegster opgedaan. Op het oogenblik werken in het hospitaal vier verpleegsters en een waker. Er is een drukbezochte polikliniek. Ongeveer vijf en twintig duizend bezoeken jaarlijks. Niet alleen Joden. Ook Arabieren. Het hospitaal is bekend en gewaardeerd. Vraag iederen Fellach uit de stad naar ‘Hakeem Wallach’ en hij zal 't weten. Er is een eigen apotheek, waar de armenrecepten gratis worden gereedgemaakt. Zonder behelpen kunnen ongeveer zestig zieken worden opgenomen. In tijden van epidemieën, gelijk Jeruzalem in Turkschen tijd zoovele gekend heeft, is men wel moeten gaan tot over de negentig. Het normale getal van zestig wordt evenwel in gewone tijden niet bereikt. Dan tusschen vijf en dertig en vijftig. Niet omdat er in Jeruzalem geene behoefte is aan ziekenhuisruimte. Het aantal armen is groot. De woningen der armen zijn ellendig. Gelegenheid tot huisverpleging is er niet. Maar het hospitaal moet ernstige zieken afwijzen, eenvoudig wegens geldgebrek. De leiders zouden liever zestig patiënten opnemen dan dertig. Vooral omdat de latere patiënten relatief minder kosten. Maar 't is eenvoudig onmogelijk. De heer Marx heeft in een van zijne publicaties zelf geschreven, dat men genoodzaakt was een zeer ernstig zieke vrouw af te wijzen wegens geldgebrek, ofschoon in het hospitaal plaats was. Natuurlijk, er zijn gevallen, die men niet afwijzen kan. De heer Marx vermeldt: een kind stikkend in croup-aanval. Mannen, vlak voor het hospitaal door een hollend paard uit een wagen geslagen. Mannen, bij werk in een waterkelder bijna door gas verstikt. En er is één soort zieken, die men nooit afwijst: de besmettelijke zieken. Want daarvoor is het ziekenhuis bijzonder gebouwd. De gedachte is geweest, niet zoozeer bijzondere personen te beschermen, als wel de stad te bewaren tegen epidemieën. Een longlijder kan niet worden opgenomen. Hij sterft. Mogelijk een groot ongeluk voor zijn omgeving. Maar niet voor de stad. Een enkele besmettelijke zieke, die niet kan worden opgenomen, kan de geheele stad met ziekte slaan. In den Turkschen oorlogstijd heeft het hospitaal onafgebroken zijn plicht tegenover de stad gedaan. In de oorlogsjaren zijn ruim achttienhonderd lijders aan vlektyphus behandeld, met een gunstige mortaliteit. In 1916 alleen ruim zevenhonderdvijftig. In 1917 bijna zevenhonderd. Vlektyphus-gevallen komen thans in de stad niet voor. Eenige honderden gevallen van meningitis werden vooral in 1917 en 1918 behandeld. Men moet de stadsbewoners hooren over de vlektyphus-epidemie. Ieder huis in de oude stad besmet. En het gaan door de straatjes levensgevaarlijk. Er waren doctoren, die geen boodschap afwachtten, doch eenvoudig bij hunne gewone patiënten gingen vragen, of er zieken waren. En, wanneer wij in toekomstige tijden misschien een snelle massa-emigratie krijgen, uit streken met verwaarloosden gezondheidstoestand, dan zal het hospitaal wellicht weder vollen dienst moeten doen. Enkele cijfers. Zij toonen, welke bedragen met het hospitaal gemoeid zijn. En alles wordt vrijwillig opgebracht door bijzondere personen. In 1914 gemiddeld 30 zieken. Kosten gemiddeld 2500 gulden per maand. In 1915 gemiddeld 35 zieken, kosten gemiddeld 3000 gulden per maand. In 1916 gemiddeld 58 zieken. Kosten gemiddeld 5500 gulden per maand. In 1917 gemiddeld 53 zieken, kosten gemiddeld 8500 per maand. In 1918 gemiddeld 47 zieken. Kosten gemiddeld 7500 gulden per maand. In 1917 waren er bijna 20.000 verpleegdagen, waarvan bijna 8000 besmettelijk. In 1918 17.000 verpleegdagen, en bijna 6000 besmettelijk. En de kosten zouden nog veel hooger geweest zijn, wanneer de heer Marx niet zulk een goeden kijk op zijn inkoopen had gehad. Bijvoorbeeld: voor den oorlog werd brood in de stad gekocht. In den oorlog hielden de bakkers op met bakken, omdat òf hun meel òf hun brood toch door de Turken werd ingepikt. De heer Marx heeft toen in stilte tarwe gekocht en binnengebracht. Eveneens petroleum, voor licht bij spoedoperaties onmisbaar. | |
III.De geldelijke toestand van het hospitaal is nu allertreurigst. De leiders hebben vroeger altijd geweigerd schulden te maken en liever patiënten afgewezen. Het meeste geld ontvingen wij natuurlijk uit de landen met de grootste Joodsche bevolking. En wie nu weet, hoe de roebel, de mark en de kroon nedergeslagen zijn, kan zich eene voorstelling maken van de zorgen. Duizend mark is nog altijd een aardige gift. Daarvoor krijgt ge nu ongeveer zeven Egyptische ponden. En alles is hier zoo ongelooflijk duur. Brood, vleesch, suiker, het is tachtig percent gestegen sinds den vorigen winter. De Hollandsche gulden daarentegen is nog steeds een nette munt. Ook de Amerikaansche dollar gedraagt zich goed. En evenzoo het Engelsche pond. Welnu, laat men dan in de landen, wier valuta niet geleden heeft, het zijne doen. De toestand is nu zóó: De Zionistische commissie geeft van het geld van het Amerikaansche Distribution Joint Committee maandelijks een bijdrage, die evenwel nauwelijks groot genoeg is, om de helft der kosten te bestrijden. Maandelijks zal niet minder dan zeshonderd pond noodig zijn. De prijzen zullen dezen winter eene wanhopige hoogte bereiken. | |
IV.En het bezoekersboek. Weinig aanzienlijke bezoekers van Jeruzalem hebben een tocht naar het hospitaal verzuimd. Duitschers, vroeger prinsen, thans in een autohandel te Berlijn. Turksche generaals in den oorlogstijd. Djemal Pascha. En de burgemeester van Jeruzalem, de broeder van den tegenwoordigen burgemeester, die in de kamer van den heer Marx de stad aan de Engelschen heeft overgegeven. En de eerste Engelschen, die in de stad kwamen: 9 December 1917. En Generaal Storrs. Een kloeke hand en daarboven: ‘Shalom’. En Generaal Storrs, de Militaire Gouverneur, heeft over de nooden van het hospitaal een brief geschreven aan Engelsche vrienden, ten gevolge waarvan een mooie som geld is binnengekomen. Maar dit is twee jaar geleden. En Lady Allenby. Heel eenvoudig Mabel Allenby. En baron James de Rothschild. En uit de oudere dagen Davis Triesch, en Wolffsohn, en dr. Bodenheimer en Jacob Schiff en kort vóór den oorlog, de Amerikaansche gezant te Konstantinopel Morgenthau. En zijn oordeel: ‘Dit gesticht spreekt voor zich zelf. Het is zeker met zorg ingericht. En verdient ieders steun’. En heeft ook nu ieders steun noodig. Het is volstrekt niet alleen een Joodsch ziekenhuis. Maar het is een wachter al over de heele stad. En ik ben er des middags wel eens geweest op het uur van de polikliniek. Joodsche types van alle landen. Maar ook de Fellachen, met hun oranjebonten hoofddoeken, gedoken in hun lange mantels. En nu door den donkeren avond naar huis. Het waait. Morgen zal het waarschijnlijk wel regenen. Zooals het ook in de gebeden luidt: ‘Die den wind laat waaien en den regen laat dalen’. De Jaffaweg nu donker. Alleen bij den grooten cinema is het licht. De Engelsche soldaten zwerven er om het licht. En de meisjes zwerven er om de Engelsche soldaten. Een half uur naar beneden liggen de zieken en strijden met ziekte en dood. Schaäre-Zedek: Poorten der Gerechtigheid. |