Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 104 Weizmann ontvangtGa naar margenoot+Ik ben er heengegaan voor de zitting van den orthodoxen onderwijsraad. Tot 's avonds twaalf uur. En den volgenden dag terug door de vlakte van Saron en de bergwegen van Judea, des middags met de auto. En 's morgens wordt Weizmann te Jaffa verwacht. Een ontvangst om tien uur in het gymnasium. En om tien uur er heen. Het gymnasium heeft een mooie aula. Honderden plaatsen, en een goed tooneel. Natuurlijk zal het niet eerlijk om tien uur beginnen. Maar laten wij zeggen om half elf, of om elf uur. Maar ik kan de dagbladen (ja, wij hebben twee Hebreeuwsche dagbladen tegenwoordig. En iedere week een nieuw weekblad) evengoed lezen in de hal van het gymnasium, als in een stoel op de veranda (o, zon, o, zee) van het pension van Chajim Benjamin Ben Nahum. Tien uur. Ik ben de tweede. De eerste is dr. Mirkin van Petach Tikvah, ook lid van dien raad. En wij bespreken: Kweekschool voor Onderwijzers, Gymnasium. Dat willen wij allen, Mizrachistisch ook. Maar dan moeten wij de moeilijkheden ook aandurven. En weten, dat wij alle krachten hebben in te spannen. Wij tweeën. Dan meer. O, vele kennissen. Dr. Levontin van de Bank. En de rector, dr. Mossinsohn, lang in Amerika in de verbanning geweest, en dit jaar voor het eerst terug. Het loopt al aardig vol. Waarvoor zijn we ook weer gekomen! Voor dr. Weizmann zijn we gekomen. Zal hij komen. Een ongeluk met de auto? Neen. Niet ongerust zijn. Als hij niet komt, is 't ook goed. Dan hebben wij elkander toch gezien. Kesselmann. Een aardige kerel uit Amerika. Kopstuk van de Amerikaansche accountants. Hij komt hier de boeken eens netjes in elkaar zetten. Wij, Joden, richten onze snuiten naar de vele volken. Men zegt: ik heb een Hollandsch snuit, Kesselmann is quite American. Maar spreekt natuurlijk ook Jiddisch en Russisch. Hij is een nieuwe. Hij gromt nog. Hij zal wel stil worden. Het is elf uur. ‘Hebben al die menschen hier niets te doen.... nemen die allemaal maar een morgen vrij?’ De padvinders zijn gekomen. En de Maccabi, dat zijn de gymnastiekers. Het nieuwe geslacht. Kloek in hun kleeren, wit en blauw. Het is nu heel vol. Als een hart vol bloed. En veel emotie. Warm. Stof. En het doffe druischen van vele stemmen, waaruit geen woord Hebreeuwsch, maar ook nog veel Russisch. En veel Jiddisch. Wij wachten op Weizmann. Denkt iemand daar nog aan? Het spelletje: van beneden naar boven om stilte roepen. Net doen, of hij komt. Dan allen gespannen. De heele volle zaal, één ziel van aandacht. En zien, dat het niets is. En de zaal, die uit elkander valt in kleine gesprekjes. Over twaalven. De psychologie van het wachten. Een dobbelaar. Zóó lang gedobbeld en verloren. Misschien keert nu de kans. Zóó lang gewacht. En juist als ik weg ben, zal hij komen. Laat ik nu gaan. Als hij komt, kan ik hem toch niet meer hooren. Maar een koppigheid. Waardoor menigeen is te gronde gegaan. Maar zonder welke geen goed werk wordt gedaan. Hij is er. Neen, geen spel. En heel eenvoudig. Hij groet zijn vrienden langs het pad. Ik heb hem gezien. En hij heeft een zeer goeden indruk gemaakt. Maar nu moet ik ook weg. Eten bij dr. Gourevitz van Wind en Water. En de lieve, oude Schagevitz zal er zijn. | |
II.Weizmann is hier heel eenvoudig gekomen en leeft hier heel eenvoudig. Dat is de nieuwe, voorzichtiger, politiek tegenover de Arabieren. Hij ontvangt zonder omslag in het gebouw van de Zionistische Commissie. Ik ken hem niet persoonlijk. Hij kent mij ook alleen bij name. Een heel eenvoudige kamer. Groot. Licht. Een bureau. Drie simpele stoelen. Neen, de Nederlandsche Rekenkamer zou op dit ameublement geen aanmerking maken. Weizmann maakt inderdaad wel den indruk een groot man te zijn. Hij zal ook wel zijn gegroeid in de gebeurtenissen des Volks. In denk: ‘hoe zou Herzl zijn geworden in dezen tijd?’ Weizmann groot en eenvoudig. Toch mild en gevoelig. Misschien meer dan Oessiskin, die hier gekomen is met de reputatie een Man van IJzer te zijn. Als hij maar niet probeert die reputatie hier op te houden. Weizmann en ik wisselen enkele vriendelijke en beleefde woorden. Maar hij zegt vrijwel dadelijk: ‘Wilt u mij vertellen over uw indrukken en uw ervaringen hier?’ En ik zeg hem alles: hoop, haat, teleurstellingen, alles, alles. Mijn beste vrienden, laat ik u niet zeggen, wat dr. Weizmann en ik met elkander besproken hebben. Maar iets anders, dat vrijwel hetzelfde is. Mijn Zionistische vrienden hebben zich in het ‘Handelsblad’ over mij beklaagd. Ik kan dat wel begrijpen. Maar wanneer zij ook zelf hier eerst maar zoo'n klein jaartje hebben gewoond, dan zullen zij wel zien, dat ik gelijk had. Het bedoelde ‘Handelsblad’ heb ik niet ontvangen. Maar ik heb de Joodsche Wachter van 4 October ontvangen, waarin de zaak wordt besproken. Ten onrechte doen mijne vrienden het voorkomen alsof ik teleurgesteld ben door de leegte van het Land, door het antisemitisme der Engelsche officieren, en door de Arabieren. Of door den ouden orthodoxen Jischub. Geen sprake van. Dat kan iedereen in mijne feuilletons lezen. Maar ik ben tot wanhoop toe teleurgesteld geweest over den geest in den nieuwen Jischub. Mijn vrienden hebben een brief gepubliceerd van mr. S.A. van Vriesland, lid van de Zionistische Commissie, volgens mijn vrienden een voorbeeld van bevoegdheid en objectiviteit. Mr. Van Vriesland schrijft: ‘Er is hier een geprikkelde atmosfeer, vooral in den nieuwen Jischub. Alles is zoo moeilijk door de oorlogsjaren en het lange wachten, nu op de vredesvoorwaarden voor Palestina. De nervositeit zoekt een uitweg en dan is er natuurlijk de Zionist Commission. Alles wat slecht is, is onze schuld. Men tracht zich zelf tusschen ons en de Britsche autoriteiten te stellen. De strijd naar buiten is niet moeilijk (volgen enkele zinnen over andere onderwerpen, d. H.) Maar de strijd naar binnen is afmattend. Aldoor de strijd tegen verdachtmaking en op wat voor edele motieven. Let wel: die afmattende strijd naar binnen, dat is niet tegen den ouden Jischub, maar tegen den nieuwen Jischub, dikwijls tegen onze eigen hoofdambtenaren. Mr. Van Vriesland schrijft: ‘Men tracht zich zelf tusschen ons en de Britsche autoriteiten te stellen’. Die ‘men’ is de Waäd Hazemani, het voorloopig bewind der Palestinajoden, dat de Zionist Commission bij de Engelsche autoriteiten heeft tegengewerkt. Niet het leege land, niet de Engelschen, niet de Arabieren, niet de oude Jischub, maar de slechte, onheilige geest bij een gedeelte van den nieuwen Jischub, die heeft mij wanhopig teleurgesteld. En ik ben hier in een slechten tijd gekomen. Van geen der toenmalige leden van de Z.C. ging kracht uit. Ze zijn dan ook reeds of allen vertrokken, of tot minderen rang teruggebracht. Toen ik hier kwam, was het een machtelooze warboel. Meer zal ik er niet van zeggen. Er is nu reeds veel verbeterd. Vooral mr. Van Vriesland heeft zeer, zeer veel goed werk gedaan. De rekeningen loopen, en allerlei overbodige baantjes en onnoodige subsidies worden met alle macht gekeerd. Toch loopen hier nog menschen rond, die geld trekken en geen noodzakelijk werk doen. Zij moeten er uit. En zij zullen er uit. Het Zionisme is ons heilig. Wij willen geen vuile goudvlekken op ons wapenschild. Het Land moet niet alleen worden opgebouwd, maar ook het Volk. De Mizrachie, dat is mijn eigen partij. Niemand zal mij toch beschuldigen partijdig ten nadeele van de Mizrachie te zijn. Hoe is hier nu de toestand? Een heilig Mizrachistisch leven, gelijk wij dat in Amsterdam hadden, is hier niet. Dat komt omdat toch al het geld van buiten komt, uit Amerika. Wij hebben hier een zwaarbetaalden propagandist gekregen. Wat doet hij? Mizrachistisch bewustzijn wekken bij de massa? Was 't maar waar! In het radicale volkshuis zijn voortdurend vergaderingen en voordrachten. Voor de Mizrachie gebeurt niets. De betaalde propagandist heeft een aantal menschen betaalde betrekkingen gegeven. En zij bedisselen samen alles. Natuurlijk moeten zij den indruk wekken, alsof zij veel hebben bereikt. En daarom worden er bluffende berichten gepubliceerd over den bloei van het Mizrachistisch onderwijs, over de Tachkemonieschool te Jaffa, over een Mizrachistisch gymnasium en een Mizrachistische kweekschool, die of niet bestaan, of met kunst en vliegwerken. Er zal nu een congres van Mizrachisten gehouden worden, naar verluidt in Den Haag. Wie reizen er heen? De betaalde propagandist met een van zijn slachtoffers, die een beter lot had verdiend. En een derde afgevaardigde, een lieve, beste, brave vriend, maar die waarschijnlijk niet minder voor zijn handelsbelangen, dan voor Mizrachie gaat. Het is hard deze dingen te zeggen, maar het is noodig. Dat is geen ‘defaitisme’, maar noodzakelijke waarheid. Het werkelijke, heilige Zionisme, wordt door deze waarheid niet geschaad. Wij moeten het leven en de werkelijkheid aandurven. En er is nu eenmaal een pijnlijk verschil tusschen Palestina en laat ik zeggen, de Palestinarubriek van den Joodschen Wachter. | |
IIIIk heb u vroeger al eens geschreven over de stille, stugge tegenwerking van vele Engelsche ambtenaren. Mijne vrienden zeggen nu, dat dit een persoonlijke opvatting van mij is. Mr. Van Vriesland, in den hier gepubliceerden brief heeft geschreven: ‘De strijd naar buiten is niet moeilijk. We zijn daarin succesvol zooveel het maar mogelijk is, Hebreeuwsch, immigratierechten, ambtenaren, het is alles zooals wij het wenschen. Ook in de Arabische quaestie. Er is een veranderde koers hier bij de autoriteiten’. Deze brief is niet geschreven voor publicatie. Men had hem niet moeten publiceeren. Maar 't is gebeurd. Welnu, over de gezindheid van de Engelsche officieren heeft een Amerikaansche schrijfster Marion Weinstein precies hetzelfde geschreven. Hebben mijne vrienden dat niet gelezen in de Jewish Chronicle? Ze hadden het ook kunnen lezen in den Engelschgezinden ‘Doar Hajom’ van den zeer sterk Engelschgezinden Ben Jehoeda. Wij zijn in zoover succesvol, dat het ons gelukt is een aantal anti-joodsche ambtenaren te verwijderen. De chief-administrator generaal Sir Arthur Money is gegaan. Gelijk ik u reeds telegrafeerde gaat zijn opvolger, de generaal Watson, waarschijnlijk ook. Misschien wordt hij opgevolgd door den generaal Deedes, persona grata van de Zionisten. Zeker is het een verblijdend teeken, dat bij het komen en gaan van de hoogste ambtenaren ook rekening wordt gehouden met onze wenschen. Waarschijnlijk heeft mr. Van Vriesland niet meer bedoeld. De waarheid. Niet meer. En niet minder. Ik ben niet bang. Wij kunnen slagen. Maar onze weg gaat, als al de mooie wegen rondom Jeruzalem, door de dalen en over de bergen. Komt maar allen hier, gij vrienden die mij vertrouwt, en die mij niet vertrouwt. Het Oude Land wacht op u allen, met een nieuw en sterk leven. |