Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 103 Langs alle wegenGa naar margenoot+O, signifische vrienden, ziethier het verschil tusschen de logische waarde en de gevoelswaarde van een woord. ‘Maäloem’ is logisch beschouwd een doodgewoon woord. Het verleden deelwoord van het werkwoord ‘weten’. Maar de intuïtieve waarde. Die kan ik niet beschrijven. Die moet ge hier komen beleven. Een Arabier zegt even vaak maäloem als: ‘vervloekt zij uw vader’. En de waarde is ongeveer deze: ‘o-kuiken-hoe-kunt-gij-toch-zoo-iets-doms-vragen-dat-weet-toch-iedereen’. Bijvoorbeeld: gij komt in den stal van uwe vrienden, en gij vraagt den kleinen Machmoed of hij wel durft rijden op het schoone stoute paard Jimmy? Waart gij nu een Jeruzalemsche straatjongen, dan zoudt ge ten eerste niet zoo een domme vraag doen. En als ge het deedt zou Machmoed u een pak slaag geven. Ook een effendi zou niet licht zoo iets vragen. Maar een chawadja nietwaar, och, een chawadja, die niet eens goed Arabisch kan spreken, dit is nu net een vraag voor een chawadja. Toch zal de kleine Machmoed den chawadja niet uitlachen. Men lacht geen chawadja uit, die baksjisj geeft. Dus zet Machmoed zijn onbeschrijfelijk snuitje in een plooi van allersuperieurste minachting. Hij streelt Jimmy over den schoonen, sterken nek. En hij zegt één woord. Het woord. Hij zegt: ‘maäloem’. O, dwaze chawadja. O, dwaze vraag. |
|