Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendI.Gij, lieve verre vrienden, brandt wellicht reeds uwe kachels. Wij beleven hier de heetste dagen van den zomer. Maar de avonden. En de ochtenden. Wij zullen morgenochtend om vier uur uitrijden. Mijn vriend Adil Effendi op het paard Jimmy, het mooiste Arabische paard van de stad. En ik op het paard Schû hada, het makste Arabische paard van de stad. Daar er toch oogenblikken zijn, waarin de makheid boven de schoonheid gaat. De kleine Machmoed, het staljongetje, zal mij om drie uur komen roepen: ‘Zult gij niet slapen, o Machmoed?’ ‘Neen, heer, ik zal niet slapen. Ook zal mijn vriend Jan naar het huis van mijne ouders gaan. Mijn broertje Achmad zal komen slapen in den stal, en ook hij zal ontwaken als het tijd is.’ ‘Zal Achmad niet slapen?’ ‘Neen, heer, ik zal hem een halven piaster beloven van den baksjisj, dien mijn heer mij zeker geven zal. En als mijn heer mij eenen grooten baksjisj geeft, zal ik Achmad een heelen piaster geven.’ Jan. Gij verbaast u over een Arabisch rakkertje, dat Jan heet? Wij niet. Hij is een christen Arabiertje. Daarom draagt hij ook een pet en Machmoed heeft een fezje. Maar zij zijn vrienden in een vriendschap boven geloofsverschil, pet en fez. Jan gaat dus naar het huis van Machmoed om Achmad te halen. Heel ver, ergens van de wegen naar den Olijfberg. En Achmad komt mede waken. Des avonds vóór het slapen gaan, belooft Machmoed Achmad als hij zich verslaapt, een pak ransel, zóó erg, als hij, Machmoed van Abdul Salam Effendi heeft gehad ten tijde, dat de groote geit den halven stalbezem heeft opgegeten. Ook vervloekt Machmoed den vader, de moeder en het geloof van Achmad, voor het geval deze zich verslaapt. Dat zijn nu ook wel zijn eigen vader, moeder en geloof. Maar daar bekommert hij zich niet om. Wel te rusten. | |
II.Neen, zij hebben zich niet verslapen. Het is nog diep nacht, wanneer de veldfluit van Machmoed zijn liedjes speelt. Ik heb Machmoed gezegd, dat hij niet moet kloppen op de deur. Want dan zullen ook de anderen wakker worden, die niet gaan uitrijden, midden in den nacht. Hij moet maar spelen op zijn fluit, zooals hij ook des avonds zoo vaak doet. Dat zal ik zeker hooren. En vóór het slapen gaan heeft mijn ziel het tegen zichzelve gezegd; ‘Wordt wakker, wanneer Machmoed fluit als des avonds’. En wachtend op de fluit, ben ik ingeslapen. De fluit. Hebben zij lang gefloten? ‘Ja heer’, zegt Machmoed: ‘vele liedjes heb ik al gefloten, blije en droevige liedjes heb ik gefloten. En mijn heer is niet ontwaakt. Toch heb ik niet durven kloppen op de deur...... uw dag zij gezegend’. ‘Uw dag zij gezegend en gelukkig’. Hij heeft den baksjisj al opgevangen. En hij wandelt naar de overzijde, heel tevreden. Neen, Achmad zal nu geen pak ransel krijgen. En Allah moge zijn vader, zijne moeder en zijn geloof zegenen. Achmad is al om twee uur wakker geworden. Men kan het uur lezen in de sterren. | |
III.Wij rijden uit. Buiten Jeruzalem. Door de dalen. De Duitsche kolonie. De Grieksche kolonie. Katamon, den tuin van den Griekschen patriarch, waar de vijgen rijpen en de ravijnrozen sluimeren in de schaduwen. Wij rijden langzaam voort. Mijn vriend Adil Effendi. Zijn wij beide Oosterlingen? Ik glimlach: het Joodsche Volk. Een van mijne Hollandsche vrienden noemt ons: ‘vreemde Oosterlingen’. Hij is ambtenaar aan koloniën geweest. En Adil Effendi zegt: ‘Gij, Europeanen, begrijpt ons Oosterlingen toch nooit’. Is Adil dom? Ik heb het weleens gedacht. Hij heeft nooit van de Balfourdeclaratie gehoord. En nooit van den minister Balfour. Hij is tegen de Zionisten. Dat heeft hij geleerd in zijn club: ‘De Zagjuni zijn slechte menschen. Zij willen al het land nemen en al de huizen, die hij en zijn broers hebben geërfd van hunnen vader’. Leest hij geen kranten? Neen, zegt mijn vriend Adil, ‘ik lees geen kranten. De courant van heden is niet de courant van morgen. Dus kan ik wachten tot morgen en de courant van heden niet lezen.’ De Arabisch kwestie zijn wij te boven: ‘Politiek is heel moeilijk’, zegt Adil: ‘daarvoor gaat men in de club. Men betaalt geld en dan weet men het nog niet’. Is hij dom? Ach, dom zijn de menschen, die andere dingen weten dan wij. Als wij rijden door de nachtlandschappen rond Jeruzalem. Als wij diep ademen in de natte nachtlucht. Als de paarden statig naast elkander voortgaan. Waarover spreken wij? Adil zegt iets over de liefde. Hij heeft veel liefgehad. Ik zeg iets over de schoonheid. Wij rijden verder. Op den hoek, waar de Griek woont, die zulke fijne, felle koffie heeft, zegt Adil ‘Liefde en schoonheid is hetzelfde’. Er zijn menschen, die de Balfour-declaratie kennen en dat niet weten. Hij weet ook iets van het Hebreeuwsch. Wij gaan ontbijten in de Carmel Canteen, Duitsche kolonie, maar een Joodsche waard. Zijn deze koekjes wel Joodsche koekjes? Ik twijfel. ‘Geef ze mij maar’, zegt Adil, die dol is op koekjes en bonbons: ‘anie gojim gadol’. Onberispelijk is het niet. Maar hij meent 't goed. En als de waard later Jiddisch spreekt, dan zegt Adil: ‘rak iwrieth’. Wij brengen ook een bezoek aan het meisjesweeshuis. Chaled opent de poort. Wat, de chawadja met eenen effendi te paard, 's morgens om acht uur! Maar dadelijk is hij weer spraakzaam en vrijmoedig, gelijk Allah hem geschapen heeft. Simcha wil gaarne op het paard rijden. Daarvoor zijn wij toch zeker gekomen. En Adil, héél groot en héél zacht, neemt het kleine Joodsche meisje in zijn arm op het mooie paard Jimmy. Zij is niet bang. ‘Ik zit op een paard’, roept ze juichend. En wie goed kijkt, ziet 't ook. Wij rijden naar huis. Gelukkig en dankbaar. Adil Effendi. Er is geen Arabische kwestie tusschen ons. Maar wij moeten de Arabieren ook behandelen als onze medebewoners en onze gelijken, die zij ook zijn. Zij hebben wat boeken minder gelezen. Maar hun zielsgevoel is fijner. Ze zijn wild, gastvrij en trouw. En Adil kan zóó fel en fijn zijn. Bijvoorbeeld: Een van mijne bekenden veracht alle Arabieren, dus ook Adil. Toch wil hij gaarne rijden op het paard Jimmy. Adil zegt dat zóó: ‘Ik wil hem het paard liever leenen dan weigeren’. En van iemand, die bang was op een paard: ‘Wij zullen hem leeren paardrijden op een ezel’. | |
IV.Kijk, dat zou mij nu in Amsterdam weer niet gebeurd zijn. Wanneer ik thuis kom, wel warm en wel vermoeid, dan is E. Jaäcob, de bode van Mizrachie gekomen. Er is vanavond in Jaffa vergadering van den orthodoxen onderwijsraad. De rabbijnen Fischman en Ostrofsky gaan er voor terug naar Jaffa. Ik kan meegaan, derde in de auto. Twaalf uur vanaf hotel Amdursky. O, lezer, wanneer ik nu pas hier woonde, dan zou ik zeker precies twaalf uur bij het hotel van den eerwaarden Jerachmiël zijn geweest. Maar ik weet al lang, dat twaalf uur hier niet twaalf uur is. Maar bijvoorbeeld een uur of twee. Dus niet gaan naar het hotel van den grooten Jerachmiël. Kalm thuis blijven. R. Jaäcob, de snelle, zal komen als het tijd is. Half twee. Wij eten in het halletje. En R. Jaäcob komt kijken, Waar ik blijf. De auto heeft een defect gehad. Maar nu is het toch waarlijk tijd, dat ik kom. Ik wil gaan. Maar de vrouw des huizes, die hier geboren is, beslist anders: ‘Een defect, dat duurt van twaalven tot half twee, dat duurt ook tot twee uur.’ Wij zullen dus op ons gemak eten. R. Jaäcob wil zeker ook een schoteltje compot en een kopje zwarte koffie? En wie ons noodig heeft, moet ons maar roepen. En als ik om twee uur voor het hotel verschijn, gij zult allen mettertijd bij Jerachmiël logeeren en zijne rekening betalen, dan staat de auto er nog. Defect. Onbeweeglijk. Het defect duurt tot half drie. Daar gaan we. Weer langs de windende bergwegen door Judea en de vlakgestrekte van de vlakte van Saron. Ik zal u niet zeggen hoe. Want dan zoudt gij wellicht zeggen: ‘Maar dat is net als de vorige maal’. Neen, het is altijd anders. Maar de woorden zijn altijd hetzelfde. Daarom is het individueele ook zoo onbereikbaar. Het verschil tusschen ‘beschrijven’ en ‘beleven’. Kom maar hier. En rijdt door Judea en door Saron. Altijd anders. De twee rabbijnen, de binnenplaatsen. Ik met den chauffeur. Zij overleggen. Ik mijmer. Doodmoe. Een lange dag. De Mizrachie. Mijn eigen partij. En de schoolraad, waarvan de arbeid ons allen zoo ter harte gaat. Wij wachten de beslissing van de vredesconferentie. Het zal nog wel maanden duren. Gisteren Balfourdag. Hoe zal ons de volgende Balfourdag vinden? Maar deze maanden van wachten moeten wij benutten tot versterking van onze partijen en tot bezonnen regeling van onze organisatie. Men moet de belangstelling wekken van de bewoners. Dat wordt niet gedaan. Zionisme is niet een edel volksbestaan, maar een beroep. De Mizrachie. Uit Amerika is hierheen gezonden de Rabbijn Fischman, als bezoldigd autocraat. Hij krijgt geld uit Amerika, rechtstreeks buiten de algemeene organisatie. En het geld is het ongeluk hier. De Rabbijn Fischman heeft dadelijk een aantal menschen bezoldigde potten gegeven en van zich afhankelijk gemaakt. Belangstelling van de leden is er niet. De economisch zwakkeren zijn doodsbang voor al wie geld in handen heeft. De Mizrachistische kweekschool. Wij zullen daarover vanavond vergaderen. Zij zal er wel komen, al is het dan bescheiden. Men zal ook alles doen, en dat is verstandig, om de gevoeligheid der orthodoxe rabbijnen te ontzien. Waarschijnlijk wordt het zóó: de Talmudische leerscholen op één na, zijn onafhankelijk gebleven van de Zionisten. Ze hebben Jiddisch als leertaal behouden. Eene heeft Hebreeuwsch als leertaal. Welnu, de leerlingen van die school zal men met aanvullende lessen opleiden als onderwijzers. Een staatsexamen voor onderwijzers is hier niet. De kweekschool zelf geeft diploma's. Het is te hopen, dat ook de diploma's van de nieuwe Mizrachistische kweekschool zullen worden erkend. Dat wij bescheiden beginnen is een deugd. Als men nu maar niet over de heele wereld, en vooral in Amerika, ter wille van wat losse centen overdreven voorstellingen van de zaak gaat geven. Laten wij toch de waarheid aandurven en niets dan de waarheid. Wat minder bezoldigde propagandisten. En wat meer volkskracht. | |
VEn 's middags, laat, te Jaffa, heb ik gegeten bij dr. Gourevitz, gij weet: wind en water. Het eerste schip der Joodsche vloot. Ik zit er naast mijn ouden, lieven vriend, Schagevitz, Mizrachist. Dat is de volkskracht tegenover de Amerikaansche baantjes-jagerij. Ik heb u al over hem geschreven, vijf of zes en zeventig. En als wij niet oppassen wordt hij nog licht-matroos. Hij is even thuis in den Talmud, als in zijn amandelen- en druivenplantage. En zoudt ge wel gelooven. dat hij, zoo lief en zoo grootvaderlijk als hij hier zit, dat hij een moordenaar is? Toch is het waar. Een jaar of twaalf geleden, toen hij dus al een zestiger was, is hij aangevallen door een stel Arabische roovers. Zij hebben hem met een knuppel het dijbeen stukgeslagen. Maar hij heeft zich verdedigd. Eén dood. En de rest aan 't loopen. Hij heeft Herzl nog gekend. En hij spreekt over hem met een liefde, zóó groot: ‘Onze Koning’. Toen Herzl stierf, is hij opgehouden met rooken. Zijn liefst genot. Wanneer men hem een sigaret aanbiedt, gevoelt hij de ontzegging. En den rouw. Nu vijftien jaren lang. Dat is de volkskracht, die wij noodig hebben. | |
VI.En juist, dezen dag, dezen langen dag, hooren wij te Jaffa de beslissing van het Voorloopig Bewind over de Constituante. De verkiezingen worden uitgesteld tot ‘het juiste oogenblik’. Daartoe is besloten in een vergadering, waarin Weizmann en Oessiskin gesproken hebben. Men heeft, geloof ik, wel eens getwijfeld aan mijn objectiviteit. Maar met de constituante is het dan toch gegaan, gelijk ik heb voorspeld. Toen ik in Januari Holland verliet, was er in de geheel de Zionistische wereldpers een groot enthousiasme voor de Joodsche Constituante. Ik ben daarover hier anders gaan denken. Later heeft onze leiding in Londen ingezien, dat deze vergadering alleen besluiten behoorde te nemen, van beteekenis voor de Palestinasische Joden. De weidsche naam constituante is toen veranderd in: vergadering van gekozenen. Bovendien heeft men ingezien, dat zoo eene vergadering geen zin heeft, zoolang niet beslist is over de rechten der Joden in Palestina. De vergadering is nu ook uitgesteld tot over de mandaatskwestie zal zijn beslist. Duidelijk is nu gezegd, dat het vrouwen-kiesrecht daar geheel buiten staat. Dat blijft actief en passief. Het gevolg daarvan zal zijn, dat de geheele orthodoxie zich zal onthouden. Er zal dus eene vergadering komen van uitsluitend linksche leden in een land, waar de groote meerderheid rechts is. De orthodoxie hier zal dus in een moeilijke positie komen. Immers, de Joden buiten dit land kunnen niet gebonden worden door eenig besluit van eenige Zionistische organisatie. De Joden in het land misschien wel. Het is de vraag, hoever de orthodoxie in haar verzet gaan zal. Waarschijnlijk zal geprotesteerd worden bij de Engelsche Regeering. Men zal weigeren de besluiten van de vergadering te erkennen. Misschien zelf een andere vergadering bijeengeroepen. Dat kan nog mooi worden. Voor de Mizrachie is het een moeilijke kwestie. Eerst hebben zij besloten mee te doen. In de hoop van een rechtsche meerderheid in de constituante, die het vrouwenkiesrecht afschaffen zou. Toen hebben ze besloten weer niet mee te doen. Toen hebben ze besloten het advies van de Rabbijnen te vragen. Welnu, alle bekende Rabbijnen, ook de zeer invloedrijke rabbijn Kuk, hebben zich er tegen verklaard. De voorstanders zeggen: in de Zionistische organisatie en in de Mizrachie-organisatie hebben de vrouwen actief en passief kiesrecht, zonder dat daartegen ooit bezwaar is gemaakt. Ook aan de Congressen nemen vrouwen deel. Dit is een sterk argument. Maar wat buiten het land kan, dat kan hier nog niet. Trouwens, ik betwijfel of bijvoorbeeld de bekende Amsterdamsche Mizrachist N. Davids Bzn. als lid van den Amsterdamschen kerkeraad voor actief en passief vrouwenkiesrecht stemmen zou. De Mizrachie hier neemt geen vrouwelijke leden aan. Er is wel een aparte Mizrachistische vrouwenvereeniging. Maar ook de besturen der beide vereenigingen kunnen niet samen vergaderen. Dit zijn natuurlijk moeilijke kwesties, die zich langzamerhand, geleidelijk moeten ontwikkelen. Er komt trouwens onder de orthodoxe vrouwen wat meer leven. Onlangs is hier voor het eerst door eene orthodoxe vrouw in het openbaar eene redevoering gehouden. Alleen toegankelijk voor vrouwen. Er werden avondcursussen georganiseerd enz. Alles zou wel geleidelijk terecht komen, wanneer de uiterst linkschen maar wat geduld hadden gehad. Trouwens, vele orthodoxen zijn niet zoozeer tegen het vrouwenkiesrecht, dan wel tegen de manier, waarop het met list en geraas door eene kleine minderheid is doorgedreven. Het ongelukkige Voorloopige Bewind blijft. Ofschoon plechtig is verklaard, dat ze zouden aftreden, wanneer de verkiezingen in October niet zouden doorgaan. Het Voorloopig Bewind is zóó samengesteld, dat er precies één Mizrachist in zit. Een oud, afgeleefd, zeurderig mannetje van diep in de zeventig. Precies het tegendeel van den lieven ouden Schagevitz. | |
VII.En nu maar weer wachten. Wij beleven goede tijden. Iedere groote mogendheid heeft hare zwakke plekken. En iedere andere probeert daar gebruik van te maken. Engeland, Frankrijk, Italië, Palestina, Egypte. Welke grenzen zal men Palestina geven in het Noorden? Ook het water, dat wij noodig hebben voor onze besproeiing en voor de electrische kracht? De voorloopige grens tusschen het Fransche en het Engelsche bezettingsgebied is in ons nadeel. Frankrijk, Engeland, Palestina. Gij weet allen, dat er ongeveer half September een spanning was tusschen Engeland en Frankrijk in zake Syrië. Frankrijk en Feisal zijn de vijanden. Welnu, Frankrijk had eene overeenkomst gesloten met Monttoual Pasja, uit Hauran. Deze verbond zich met twee-honderd-duizend Bedouïnen eenen opstand te verwekken tegen Feisal, Hij zou dan Emir worden van Syrië, zoo mogelijk vereenigd met Palestina. En een Fransch mandaat. Toen Engeland aan Fransche eischen toegaf, werd de opstand per extra Franschen koerier uit Beyrouth, afgelast. Op 't oogenblik vechten de Arabieren en de Franschen in Syrië. Egypte is al een half jaar in onrust. Hier is de Regeering geducht op haar hoede. En wij vertrouwen, dat er niets gebeuren zal. En maar weer wachten. Constituante. Vrouwenkiesrecht. Een aantal rabbijnen hebben verboden Hebreeuwsch te spreken. Groote aanplakbiljetten. Andere rabbijnen daar weer tegenin. Herinnert gij u de staking aan de Kweekschool voor Onderwijzers nog? Vanmiddag heeft de kleine stakingsleider bij ons gegeten. De staking is hij alweer vergeten. Maar hij verdedigt het Hebreeuwsch in zoo prachtig, levend Hebreeuwsch, dat het geen andere verdediging behoeft. Al de rabbijnen, die het Hebreeuwsch spreken verbieden, zijn verraders. Hij wordt woedend: ‘En u.... u wordt al bang, als u R. Chaïm Sonnefeld maar ziet. U bent een conservatief.’ De heer des huizes verbiedt hem. ‘En toch is hij een conservatief, al mag ik het niet zeggen’. O, het jonge geslacht. Het sterke, hoopvolle geslacht. Waarvan wij er niet één missen willen. En niet één missen kunnen. Maar zoo goed, als wij niet één missen kunnen en willen van onze groote, eerwaarde rabbijnen | |
VIII.En gisteren kreeg ik de courant met mijn feuilleton: ‘Vele zorgen’. En daarin mijn oratio pro domo. Kijk, ik geloof, dat het net weer tijd is, dat ik nogmaals een oratio pro domo houd. Ik weet wel: sommige Zionistische vrienden hebben getwijfeld aan mijn objectiviteit. Ach, meenen zij, dat zij objectiever zijn? Prof. Mannoury heeft eens gezegd: ‘De veritate non est disputandum’. Maar ik heb nooit een feit valsch voorgesteld, noch zonder behoorlijk onderzoek geschreven. Allerlei feiten zijn dan ook uitgekomen, gelijk ik heb voorspeld. Aan één ding wil ik niet mededoen: het opzettelijk te gunstig voorstellen van de zaken, terwille van propaganda of zoo iets. Wij propageeren de waarheid, de geheele waarheid en niets dan de waarheid. Dat zijn wij verplicht aan ons Zionistisch ideaal. Het is onwaar, dat ik onder den invloed sta van ‘clericale anti-Zionisten’. Ik ben hier lid van Mizrachie. Een van de zeer zeldzame intellectueele immigranten, die zich bij Mizrachie heeft aangesloten. Maar mijn meening is, dat wij moeten streven naar eenheid en samenwerking, ook met de Agoedas Israël. Het doet mij goed, dat de Mizrachie mij verdedigt in hun maandblad van September bldz. 61: ‘Onze medestander Jacob Israël de Haan heeft in zijn belangrijke artikelen in het “Algemeen Handelsblad” op verschillende van deze misstanden gewezen op een wijze, die van moed getuigt. Het is te hopen, dat zijn stem te bevoegder plaatse gehoord zal worden en de waardeering zal vinden, waarop hij aanspraak kan maken, al behoeft men het niet met alles, wat hij zegt, eens te zijn’. Ach, lieve vrienden. Onlangs kwam ik een van mijne bekenden tegen. Ik zeide: ‘Ik kan de Hollandsche Zionistische bladen dikwijls niet lezen, zonder te glimlachen’. ‘Goede vriend’, mocht hij zoo antwoorden: ‘gij glimlacht nog maar zes maanden. Ik glimlach reeds vijftien jaar’. |