Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 94 Hij, die Jeruzalem herbouwtGa naar margenoot+Wij lezen het in onze kranten. Gij hebt het misschien gelezen in de uwe: professor Patrick Geddes is hier aangekomen. Hij zal een plan maken voor de Hebreeuwsche Universiteit. Hij zal een plan maken voor het nieuwe, groote Jeruzalem. Hij zal plannen maken voor huizen en tuinen in de koloniën. Ik ontmoet hem eenmaal bij vrienden. En ik vraag hem mij te vertellen over zijn leven en zijn werken. Hij, die Jeruzalem herbouwen gaat. Welk een Droom! Welk een Daad! Hij is vijfenzestig jaar. Maar nog vol en krachtig. Neen, geen kunstenaars in de familie. Een Schot. Vader officier. Broers bankiers en kooplieden. Dus zou hij studeeren. De universiteit? Hij glimlacht. Het is alles post mortem. Geen leven. Geen werkelijkheid. Hij wilde ruimte en vrijheid. Zijn hoofdvak: botanie. Maar daarnaast: chemie en geologie. Twee jaren heeft hij gewerkt met Huxley. Examens wilde hij niet doen, en heeft hij ook nooit gedaan. Hij glimlacht weer: ‘wij wilden eten à la carte en niet aan de table d'hôte.’ Met groote innigheid spreekt hij over Huxley. Deze spoorde hem zeer aan tot zelfstandig wetenschappelijk werken. Maar, zegt Geddes, dat was bij Huxley altijd heel moeilijk. Hij maakte alles altijd zóó duidelijk, dat er niets meer te onderzoeken bleef. Bij zijn eerste onderzoek kwam Geddes tot resultaten, afwijkend van die van Huxley. Maar de verhouding leed er niet onder. Engeland. Op één punt heeft hij zich evenwel voortdurend verder van Huxley verwijderd: diens verzet tegen de positivistische school van Auguste Comte. Later, hij was toen vóór in de twintig, wendde de jonge Geddes zich naar de physiologie en de biologie. Onderzoekingen te Roscoff. En voor maritiem-zoölogische onderzoekingen te Napels. Ik zucht. De wind van Jeruzalem zucht ook: botanie, chemie, geologie, physiologie, biologie en zoölogie. Hoe zullen we komen tot den opbouw van Jeruzalem? Daarna bracht hij een winter in Mexico door. Palaeontologie. In Mexico werd hij door een oogziekte overvallen, die hem met blindheid dreigde. Een ondoordenkbare ramp voor den jongen Geddes, omdat hij zeer visueel is en weinig auditief. Geen talen. Geen muziek. Toen wendde hij zich weder tot eene van vroeger geliefde wetenschap: de grafische statistiek. Alles uitdrukken in lijnen. Niet in woorden. En zoo komen tot universeele verstandhoudingsmiddelen. Peano's pasigrafie. Hiëroglyphen. Het beeldschrift der Chineezen. Nadat hij genezen uit Mexico teruggekomen was, vestigde hij zich te Edinburg als vrij hoogleeraar in botanie en zoölogie. Wat precies een vrij hoogleeraar is, weet natuurlijk alleen degene, die de inrichting kent van de Edinburgsche hoogeschool. Het lijkt het meest op een privaatdocentschap. Een jaar of zes, tot zijn dertigste, was hij te Edinburg werkzaam. Voor gewoon hoogleeraar werd hij gepasseerd. De machthebbers vonden hem te anarchistisch, te zeer anti-clericaal. En geen examens. Hij glimlacht. Hij heeft een heel mooien glimlach: ‘wilt u misschien iets weten van dengene, die toen wel benoemd is?’ Later werd hij hoogleeraar aan de universiteit van St.-Andrews-Dundee. Vervolgens gaf hij zich aan sexueele studiën. Alleen het normale leven, heeft zijn belangstelling. Bekend is zijn boek: ‘Evolution of sex’, waarin hij zich volkomen van zijn Darwinisme heeft losgemaakt. Volgden economische studiën. En relaties met Haeckel. Geddes acht het jeugdwerk van Haeckel het meest-belangrijk. Niet de latere, min of meer dilettantische wijsgeerige werken. De natuurkundige opvattingen van Darwin en Huxley vormen natuurlijk eene eenheid met hunne economische. Zij behooren bij eene bepaalde economische school. Zoo ook Geddes. Economie is zoölogie, botanie enz. Hij is hoe langer hoe meer synthetisch geworden. Heeft een school gesticht voor sociologie. | |
II.En de stedenbouw? En de huizenbouw? Daartoe is hij geleidelijk gekomen. Zijn biologisch-economische hoofdwet is: invloed van het milieu. Synthese van het lichamelijke en van het geestelijke. Dus in leelijke en ongezonde huizen of steden kan niet een schoon en welvarend volk bestaan. Vandaar, dat prof. Geddes veel heeft gedaan voor den opbouw van arbeiderswijken te Edinburgh en van coöperatieve studentenwoningen. En dan, van botanie en zoölogie naar de architectuur is maar één stap. Ook huizen en steden zijn wezens als planten en dieren, waardoor een leven vaart: adem, vreugde en leed. Hij is niet alleen een goed botanist, maar ook een goed tuinman. Zijne bekwaamheden als stedenstichter heeft hij getoond in een plan voor de Schotsche stad Dumfermline, in opdracht van een der (vele!) Carnegiefondsen. Een ander plan voor deze stad is gemaakt door den bouwmeester Mawson, denzelfden, die den tuin van het Vredespaleis in Den Haag heeft gebouwd, en die zich thans als stedenbouwer te Athene bevindt. En ik mijmer: botanie, chemie, geologie, physiologie, biologie, zoölogie, grafische statistiek, huizenbouwer en stedenstichter. Is hij nog meer? Ja, hij is ook uitgever en ondernemer van schouwburg-voorstellingen. Neen, rijk is hij in al deze verscheidene bedrijven niet geworden. Vreest hij niet, dat hij ten slotte een geestige dilettant zal worden? Neen, een mensen kan verscheidene levens leiden en in elk van die levens uitmunten. Hij is vijf jaar in Indië geweest als stedenbouwer. Hij toont mij de kaart van al de steden, die hij bezocht heeft. En de rapporten, die hij bij de Britsch-Indische regeering heeft ingediend. Hoe is zijne werkwijze? Conservatieve chirurgie noemt hij zijn arbeid aan oude steden. Hij had een prachtige verzameling fotografieën om den invloed aan te toonen van de menschen op de steden, en van de steden op de menschen. Zij waren aan boord van een schip, dat door de ‘Embden’ in den grond is geboord. Hij is begonnen aan eene nieuwe verzameling. Maar hij heeft den rijkdom van de oude nog lang niet bereikt. Hij zal hier een tentoonstelling organiseeren van zijne foto's, en ook eene conferentie houden over zijne werkwijze. Wel, die is eenvoudig. Hij moet een stad bouwen of verbeteren. Dan loopt hij rond. Hij leeft zich in. Hij voelt aarde, hemel en wind. Dan ziet hij het stadsgebouw intuïtief, zooals de Dichter zijn gedicht gevoelt, gaaf, af en noodzakelijk. Zijn plannen met Jeruzalem? Daarover wil hij nog niet veel zeggen. Hij stelt zich voor, dat de Universiteit het middelpunt zal worden van de geheele Stad. Nu ligt de plaats der Universiteit wel een uur loopen buiten de Stad. Hij wil ook de omgeving van den Klaagmuur conservatief chirurgeeren. Een plan voor het Universiteitsgebouw staat in zijn hoofd. Het is één met het geestelijke gebouw van de Universiteit, zooals ieder lichaam één is met de ziel. Ik vraag of de Tempelmuur niet een beter middelpunt zou zijn voor het nieuwe Joodsche Jeruzalem? Prof. Geddes vindt dat niet. Hij kan daar ook niets aan doen. Hij maakt niet zoozeer het plan voor de Nieuwe Stad. Hij leest het af uit de geschiedenis en uit de omgeving. Zooals een oudheidkundige een palimpsest leest. Er zijn gemakkelijk en moeilijk leesbare palimpsesten. Gemakkelijk en moeilijk leesbare steden. Er zijn palimpsesten met hiaten. Er zijn ook steden met hiaten, die de bouwmeester naar zijn beste weten heeft aan te vullen. Zijn toekomst? Hij vertrekt over eenige maanden naar Bombay, waar hij hoogleeraar wordt in de sociologie. Wij scheiden. Des nachts na twaalven. Den volgenden morgen, altijd mild en altijd jong, ontmoet ik hem buiten Jeruzalem op een Joodsch gymnastiekfeest. Hij vertelt mij (en ik mijmer botanie, chemie, geologie enz.) dat hij studie heeft gemaakt van de lichamelijke opvoeding van de jeugd. En dat er zoo een heerlijk verschil is tusschen de bloedarme jeugd uit de Jeruzalemsche binnenstad en de jeugd, die thans voor dit gymnastiekfeest is opgekomen. | |
III.En toch. Beginsel gaat boven genegenheid. Professor Geddes is heel aardig. Maar ik vind, dat men in beginsel de taak van bouwer van Stad en Hoogeschool aan een Joodschen kunstenaar had moeten opdragen. Wat zal hiervan terecht komen? Welke invloeden hebben hier weder gewerkt? Sommigen zeggen, dat men de Arabieren heeft willen ontzien. Deze hebben trouwens toch al inlichtingen gevraagd wie prof. Geddes hierheen heeft gezonden en wat precies zijne taak is. Anderen zeggen, dat men een Engelschen bouwmeester heeft gekozen als vriendelijkheid tegenover Engeland. Prof. Geddes heeft mij gezegd, dat er geene Joodsche huizen- en stedenbouwers zijn. Ik weet dat niet. Maar hij had nooit van Berlage gehoord en nooit van De Bazel. Zoo kunnen er ook wel Joodsche architecten zijn, waarvan hij niet heeft gehoord. Het weekblad ‘Palestina’ zegt: ‘de Zionistische organisatie blijft vrij. Geeft prof. Geddes ons geen Joodsche kunst, dan nemen wij zijn plannen niet’. Is het zoo gemakkelijk voor een geestigen Schot Joodsche kunst te geven? Wel herinnert men zich nog de polemiek naar aanleiding van ‘Het Joodsche Lied’ of de in Holland geboren en getogen Joodsche schrijvers eigenlijk wel goed Hollandsch kunnen schrijven? Of dat zij Hebreeuwsch schrijven met Hollandsche woorden? De Bouwer te zijn van Stad en Hoogeschool is zoo een heerlijke taak, dat er wel Joodsche kunstenaars krachtig zouden opkomen, wanneer men hun de gelegenheid gaf. Weizmann en Sokolov, de leiders van ons politieke departement, waren ook geene politici. Toch denken wij er niet aan de Joodsche politiek te laten voeren door vreemde staatslieden, al vragen wij hun gaarne raad. Hij, die ons de verlossing geeft, Hij geve ons ook de bouwers. Dit is geen enghartig chauvinisme, maar het gezonde nationalisme, dat voor ons Zionisme heet. Wij willen in Palestina een Joodsch Volk zijn met een Joodsche Kunst. En een geestige Schot kan ons die niet geven. |