Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 86 Het wederzien.Ga naar margenoot+Het wederzien. Vijf en vijftig dagen had ik reis van Amsterdam naar Jeruzalem. Het hijgende verlangen. En de nachtrit door Egypte en de woestijn. De ochtendtocht door Palestina. Regen en zware luchten. Lang wachten langs de wegen en langzaam rijden overal. De eerste huizen van Jeruzalem. Het ontmoeten. Levend en levend. De Dichter en de Heilige Stad. Eer ik, Jeruzalem, dit vergete. Ik heb vijf maanden te Jeruzalem gewoond. En ik heb er veel geleden. Te dieper, omdat mijn leed niet mijn leed was. Maar het lijden om het leed van ons Volk. De verzinking van de Palestina-bevolking. Het lange wachten. De vrees voor slechte grenzen. Frankrijk. Galilea. En binnen die enge grenzen nog een benard bestaan. De Arabische quaestie. Die een Mohammedaansche quaestie is van Marokko tot Australazië. Wij zien Frankrijk, Engeland, Palestina, Arabië: Clemenceau, Lloyd George, Weismann, Feisoel. Maar die zijn het niet. Het is de onrust door heel de Mohammedaansche wereld. Waardoor? En al de verdeeldheid tusschen de Joden. Ik laak niemand. Maar het lot is ons zwaar. Van Jeruzalem naar Jaffa. Uit de schaduw van den Klaagmuur naar het licht over de Middellandsche Zee: wind, water en rotsen, schuim. Ik ben een maand in Jaffa gebleven. Des nachts hoorde ik de zee licht dreunen door de fijn-geslepen kristallen maan-koelte. En de stem van Jeruzalem. Wij rijden terug. Snel in een auto door de vlakte van Saron. Naar de bergen van Judea. Door de bergen langs windende, en dalende, stijgende wegen. Afgevaardigden voor de jaarvergadering van Mizrachie. De tweede in het Land. De eerste in Jeruzalem. Wij stuiven. Mootzah. Lifta. Waar het levend water is. De eerste huizen van Jeruzalem langs den Jaffastraatweg. Het wederzien. En nu gevoel ik, hoe deze Stad, onze Stad, in ons hart is gebouwd. | |
II.Het is moeilijk zich in te leven in een Land en in eene Stad, zoo ver van land en stad van geboorte en verwantschap. Die moeite zal elkeen gevoelen, die hier komt. Maar het wederzien. Wij zijn des morgens aangekomen. En des middags weder ga ik naar den Klaagmuur. Wat drijft ons naar dien muur van steenen, eeuwen oud? Wij zouden den muur van steenen niet zoeken, wanneer hij niet door de eeuwen heen gebouwd stond, Muur van Smart, in de harten van ons volk. Frankrijk. Engeland. Palestina. Het uur van de beslissing is gekomen. Ik ben angstig. Mijn hart. Mijn oogen. Mijn droomen. Ik kan niet gelooven, dat het uur van de verlossing voor ons gekomen is. Zal Frankrijk zijn stuk van Galilea blijven eischen? Welke rechten zal Engeland ons geven in wat er overblijft? En de Oostgrens? Onze strijd begint pas. Wat wij nu krijgen is hoogstens de mogelijkheid onzen strijd te voeren. Maar alles, angst en zorgen, komt tot rust in de schaduw van den Klaagmuur. De oude, vrome, vrienden zijn er voor het Middaggebed. En er is de schemering tusschen de gebeden, wanneer de wind stil wordt. En de zwaluwen hoeken snel en snel boven de lage muren overzijds. En alle kleuren zijn lichter en teederder dan alle woorden, waarmede wij kleuren benoemen. Als de drie eerste sterren het blauwe verbreken, spreken wij het avondgebed. De kleine Hassan, het kleine Marokkaansche jongentje, met het paars-verschoten japonnetje, wacht tot wij gebeden hebben. En dan, schuw en bekoorlijk, (want kent de vreemde heer hem nog?) zegt hij het tooverwoord des Oostens, van Marokko tot Australazië. Hij zegt: ‘baksjisj’. Dan de schemerende straatjes. De trappen in de straten. Het hoekje, waar de teere Arabische bedeljongentjes iederen avond komen slapen. Het koffiehuis. De kapperij. Gaarkeuken. Vlak bij elkander. Daar is het heet en licht. Zij rooken. Zij praten. Politiek? Ja, politiek. Arabische quaestie. Mohammedaansche quaestie. In eene verwarring van geuren. Het wederzien. | |
IIINatuurlijk ben ik wel naar het meisjesweeshuis gegaan. Het is er leeg. Het is er stil. De heer en mevrouw Zilversmit in Holland. Verscheidene meisjes uit logeeren bij vrienden en bij verwanten. En Simcha? Zij is in het ziekenhuis Schaäre-Zédek van dr. Wallach. Zij hoest. Maar het is niet erg. De plaatsvervangende bidster, vroeger zelve een weesmeisje, heeft haar bezocht, en brengt de groeten. Kom ik haar eens bezoeken? Ja, Zaterdag zal ik gaan. Dr. Wallach heeft mij tot een bezoek uitgenoodigd. Politiek? Misschien een beetje politiek. Alles is hier politiek. Maar nogal goedig. Dus Zaterdag. Genoegelijk wandelen des rustigen Zaterdagmiddags tegen den avond naar het hospitaal. De Jaffaweg vol kleuren, maar teeder gedekt door de namiddagschaduwen. De Poort. De tuin. En op de stoep Simcha in het laatste zonnetje. Ja, zij is al veel beter. Maar zij hoest nog leelijk. Zij is volkomen thuis. Wil ik het ziekenhuis niet eens zien? Zij kan mij alles laten zien. Mag dat? Het mag. Ook mag men hier Spanjoliet spreken. Verboden in het weeshuis! Ja, mevrouw Zilversmit is in Holland. Wat is Holland? ‘Misschien, is het wel een winkel’. En de bedoeling van die booze woorden is deze: ‘Misschien krijg ik wel iets, wanneer zij terugkomt’. | |
IVHet wederzien. Des Zaterdagmorgens, vóór zevenen, langs al de lichte ochtendwegen, naar het jongensweeshuis van den heer Goldsmit. Ten ochtendgebede. De heer Goldsmit heeft vermeerdering van gezin gekregen. Er zijn vijftien jongens bijgekomen. Tot vijf en zestig. Men wil gaan tot vijf en zeventig. Misschien te veel. Maar er zijn zoo bitter veel weezen hier. Oorlogsweezen. Pogromweezen. En zoo bitter weinig leiders. Die het land kennen. Die Hebreeuwsch kennen. Die geschikt zijn. En met velen wordt het gemiddeld ook goedkooper. Het weezengeld is trouwens geen Zionistisch geld. Maar van het Amerikaansche Distribution Joint Committee. De weezenquaestie. Welk een klein gedeelte van de geheele volksvraag. En zóó bezwaarlijk. Met de geheele quaestie van onzen wederopbouw. Wees dan ruim in uw hulp. En rustig in uw kritiek. De gezinsvermeerdering. Er is een jongentje van twee en een half jaar gekomen. Uit Galilea. Spreekt alleen Hebreeuwsch. Maar kijkt nu heel beteuterd. Een van tweelingen. Het andere tweelingetje, een meisje, is bij mevrouw Zilversmit gebracht, en zoo is Simcha jongste af. O, ze heeft het heel genoegelijk verteld. Het nieuwe meisje is: ‘ketantanah’, dat beteekent: heel klein. Zij is ook heel lief. En dat zij een weesje is van vele zorgen, daar kan niemand voor. | |
V.Het wederzien. Ook R. Chaïm Sonnefeld zie ik weder des morgens, heet, op het Russendomein. Samen met dr. Wallach in een rijtuig. Dat moet politiek zijn. Twee kopstukken van de Aschkenasische gemeente. Naar den gouverneur? Van den gouverneur? Zou best kunnen. De politiek begint hier 's morgens vroeg. En ik heb Mizrachievergaderingen medegemaakt tot twee uur in den nacht. Maar 't is geen politiek ditmaal. Een besnijdenisfeest. Dr. Wallach. Bijna dertig jaren van vroomheid en slaafschen arbeid in onze stad Jeruzalem. Zionist? Anti-Zionist? O, machtelooze woorden. R. Chaïm Sonnefeld: zes en veertig jaren hier. Vroomheid, trots, rechtvaardigheid en armoede. Zionist of anti! Wij begroeten elkander. En als hij mij ziet, ik ben een maand weggeweest, dan lacht R. Chaïm. En ik sidder. Gij vindt het weinig, den lach van eenen rabbijn, vroom, trotsch, rechtvaardig en arm hier in de Heilige Stad Jeruzalem, moge zij spoedig herbouwd worden in onze dagen? Bedenk door welke donkere en diepe dalen men heengaat, vóór men siddert bij den genadigen lach van een vromen, armen man, rechtvaardig en trotsch. Maar met één fout. Deze: te denken, dat wij allen R. Chaïm Sonnefeld kunnen zijn, zoo groot, zoo vroom, zoo trouw. Neen, wij kunnen dit geweldige Jodendom niet dragen. Wij zijn er te slecht voor. En te zwak. Wij bezwijken. Als ik hem in de oogen zie, vraag ik, of hij nooit bezweken is. | |
VI.Het wederzien. Maar de generaal Ronald Storrs is er nog niet. Hij had verlof tot half Augustus. Heeft een maand verlenging gevraagd. Zal hij niet komen? Men heeft zijn naam genoemd als een van de leden der Engelsche onderzoekingscommissie in Egypte. De politieke leiders van het Zionisme willen hem niet. Komt hij terug, gouverneur van Jeruzalem, dan beschouwt men dit als een minder goed teeken voor ons dan zijn wegblijven. Het Engelsche blad ‘Palestine’ heeft fel geschreven tegen ambtenaren, die hun carrière in Egypte hebben gemaakt en nu den geest van de Balfour-declaratie niet kunnen of willen verstaan. Men zegt, dat generaal Storrs veroosterd is. Een booze woordspeling. Wij hebben hier één winkel waar men niet afdingen kan. Ge koopt er boorden, schoenen, een hobbelpaard. Ook een horloge. Gisteren kocht iemand er een horloge met tien jaar garantie. Wij zien hier niet op een jaartje. Vandaag staat het voor het eerst stom stil. Nu, die welwillende winkel heet: Oriental Stores. En de booze woordspeling: Oriental Storrs. | |
VII.En nu maar weer afwachten. Komt er beweging? Syrië. Gij hebt gelezen over de moeilijkheden tusschen Frankrijk en Engeland. Maar Frankrijk zal dit winnen. Gisteren een telegram in de ‘Doar Hajom’, ons tweede Hebreeuwsche dagblad. Syrië aan Frankrijk. Kortaf. Mandaat en Volkerenbond, dat zijn toch maar warme woorden. Het binnenland met de vier steden Damascus, Aleppo, Homs en Hama aan Emir Feisoel. Die evenwel niet steunen zal op Engeland, maar op Frankrijk. Verder zou Frankrijk de grens krijgen zooals die in 1916 is vastgesteld. Dus een deel van Galilea. Echter vandaag wordt de juistheid van het telegram weder betwijfeld. Generaal Watson, de gouverneur van Palestina, heeft verzekerd, dat het tractaat van 1916 zal worden herzien. En dat Frankrijk Galilea niet krijgen zal. Dit zou ook wel een groote ramp voor ons zijn. Overigens zien wij hier gaarne, dat Frankrijk in Syrië komt. Wel kan dit voor den handel lastig worden. Douanepolitiek. Maar Engeland zelf schijnt het gesloten Arabische blok in Voor-Azië niet aan te willen. Emir Feisoel. Welke rol heeft hij gespeeld? In Damascus is hij thans gehaat. Het is de vraag, of hij daar weder terugkeeren zal. Frankrijk zendt den generaal Lyautey, den man van Marokko. De stemming is hier den laatsten tijd veel beter. Men verwacht nog in October eene beslissing in de Turksche quaestie en inzake Palestina. En de politiek van de plaatselijke autoriteiten schijnt meer pro-Zionistisch te worden. Zoo eindigt dit Joodsche Jaar toch nog hoopvol. Overmorgen Nieuwjaar. Moge dit nieuwe jaar voor ons Joodsche Volk waarlijk een gelukkig jaar zijn. En vandaag: uit de schaduw van den Klaagmuur weer naar Jaffa. Ik ben gekozen in den Mizrachistischen onderwijsraad. Vanavond eerste vergadering. Morgenochtend terug. Weer stuiven langs de windende, dalende, stijgende wegen. De zon van Jaffa. De zee van Jaffa. Maar het nieuwjaarsfeest te Jeruzalem. |