Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 85 Joodsche bataillonsGa naar margenoot+Er zijn er drie. Ik wil het acht-en-dertigste gaan bezoeken. Onder bevel van den luitenant-kolonel J.H. Patterson D.S.O., schrijver van dat sterke boek: ‘With the Zionists in Gallipoli’. Het is onlangs vertaald in het Fransch. Een Hebreeuwsche vertaling was er al van. Ik heb kolonel Patterson te Caïro ontmoet. Hij heeft mij uitgenoodigd tot een bezoek aan zijn kamp, dat ligt te Beïr Selim, een paar uur met het rijtuig van Jaffa. Zuid van den weg Jaffa - Jeruzalem, in de buurt van de kolonie Rischon le Zion. En dit treft goed. Ik zal samen gaan met den Chaham Bashi van Jaffa, R. Ben Zion Uziël. Een van de zeer geziene rabbijnen, voorzitter van de landelijke organisatie der Mizrachie. | |
II.Neen, niet zonder de beide doodsvijanden, den helm en den stofbril. Want heete wind, heete zon, heet stof. Land en wegen genadeloos open, zonder schaduwen. Wij zullen wel tot laat in den middag onder weg zijn. Met ons vieren. Want de Chaham Bashi neemt het kleine mooie jongetje mee, dat van hem is. Hij is onze buurman en, zooals dat hier is, de trappen zijn buiten het huis. Tallooze malen des daags dribbelen de bloote pootjes van het jongetje de trappen op en af. Maar nu zijn de pootjes getemd in schoenen en kousen. En het jongetje is getemd in een fijn linnen pakje. Een linnen hoed over de schitterende oogjes. Met ons vieren. Want ook de kawas gaat mee. De consuls en de hooge geestelijken hebben hier hunne kawassen. Een lekker lui bestaan. Ze gaan een beetje naar de post. Wandelen een beetje voor hunnen meester uit. En zijn kawas is een sierlijke, slanke, Sefardische Jood. In strak blauw met witte knoopen, de fez op. | |
III.Wij rijden. De Chaham Bashi vertelt. Hij spreekt een mild en zacht Hebreeuwsch. Ook Arabisch, Fransch en Turksch. Engelsch niet. Dat is heelemaal wat lastig voor ons. Het onderwijs is in Syrië en Palestina altijd meer Fransch geweest dan Engelsch. Evenals trouwens in Egypte. En nu moeten ze allemaal in éénen Engelsch gaan spreken. Een goede Engelsche leeraar kan hier nu vele lessen krijgen. Een Chaham Bashi, dat is zóó: hij was onder de Turken een half officieel persoon. Gekozen door de Joodsche Gemeente. De benoeming moest worden bekrachtigd door den Chaham Bashi van Konstantinopel. Hij stond officieel tusschen de regeering en de Joden. Hij was gerechtigd en verplicht voor zijn gemeente bij de Regeering op te treden. In den oorlog is dat waarlijk geen zorgeloos bedrijf geweest. Vooral niet toen Djemal Pascha wild tegen alle Joden ging drijven. Gevangenis en verbanning hebben den Chaham Bashi meermalen bedreigd. Neen, hij is nooit bang geweest. Een man in de macht van zijn jaren. Geboren in het land. Een van de heel mooie Sephardiem, zooals er van die heel trotsche Arabische sjeiks zijn. De oudere Aschkenasiem zijn over het algemeen zwak. Maar het jongere geslacht bloeit weer goed op. De Chaham Bashi: een fijn, verstandig gezicht. Donkere oogen. Donkere baard. Een roode fez. Maar daarvan de onderhelft omwonden met een zwaren zwachtel van dunne blauwe zijde. Een zwart-zijden kaftan. Hij is een man, die in iedere menigte opvalt. | |
IV.Hij vertelt. En zie hoe het mooie jongetje zijn vader liefheeft. Voor hem bestaat er geen wereld, zon, hemel, land. Er is zijn vader. Die vreemde heer is natuurlijk een dwaze heer, die alleen maar kan luisteren en niets weet te zeggen. Het jongetje heeft zijn oogen niet van zijnen vader af. Hij kust de woorden, die van de lippen van zijn vader komen. En als zijn vader aan een gespannen oogenblik komt: gevaar of verlossing, dan kijkt het jongetje angstig of hij glimlacht verheugd. En dan zie ik, dat het jongetje gelijk heeft. Want er is wel de wereld: zon, hemel en het land. Maar het mooist is toch de liefde van het mooie jongetje voor zijnen vader, den Chaham Bashi. Wij rijden. Er is een mild en vol verkeer langs den weg. Weinig wandelaars. Maar de wagens van de koloniën. En de wagens naar de koloniën. Arabieren te paard, ten ezel. En op hoogschommelende kameelen. Er zijn nu waterkranen langs den heeten weg. En daarbij kleine, bonte bewegingen. | |
V.Het land heet en kaal. Geheele streken nog onbebouwd. En de wreede twijfel. Wat wil het land van ons? Is het tijd, dat wij keeren tot nieuwen zegen? Of is onze tijd niet gekomen? Ik zie naar het land, zooals men op een beslissend oogenblik ziet naar iemand, die ons lot in handen houdt. Maar het Land zegt niets. Heet en leeg. In het Boek van de Kwatrijnen heeft de wreede twijfel dit: Daar ligt het Land. Open de wreede wegen. Waar ik vergeefs een milde schaduw zoek, Roept het Land ons tot nieuwen rijken zegen? Of weert het ons af met een wreeden vloek? Wij moeten nu wel dicht bij het kamp komen. Er trekken tochten van Indische soldaten onder den hoog-hoogen hemel. Met kleine paardjes. Met vierkante breede vrachtwagens. En ijzeren paardentuig. Onder het wijde gaan zij langzaam. De Eeuwigheid speelt met hen. Er zijn wel veel mooie soldaatjes omgevallen. Maar de Eeuwigheid heeft er nog genoeg overgehouden. Daar speelt zij nu mee. Het spel is wat stiller geworden: wapenstilstand, vrede. Maar 't is toch nog aardig: hemel, land en zon. En de tochten dier prachtige Indiërs. Wat gloeit in hun diepe oogen? Wij worden aangehouden door Engelsche wachten. Waarheen? Naar kolonel Patterson. Zijn wij ‘on duty’? O, on duty en een schrijfmachine! Ik verzeker dus den soldaat, dat de Groote Heer de Chaham Bashi van Jaffa is. Kijk, dat is nu aardig: hij gaat in de houding staan. Laat door en wijst den weg. Het kamp. Leeg en breed in een ondiepe dalkom. Geen schaduw. Gelukkig een wijde, koele wind. Maar 't leven moet hier wel zwaar zijn. Kolonel Patterson. Groot en goedig. De veldrabbijn. En de luitenant W. Jabotinsky. Wij allen in de tent. Officieel komt de Chaham Bashi om te spreken over de aanstaande hooge feestdagen. Maar zeker zal hij ook spreken over de moeilijkheden met sommige soldaten. Er zijn zware vonnissen gevallen, tot zeven jaren dwangarbeid. Het lot is moeilijk van de Joodsche legioenen. Zij zijn gekomen met een groot, met een strijdbaar verlangen. Maar velen kwamen, toen de oorlog reeds geëindigd was. Het leven is leeg en machteloos in het kamp. En de bewoners van de omliggende koloniën trekken zich van het ledige lot der legioenen weinig aan. Wij wandelen door het kamp. De bibliotheek. De ziekentent. De veldkeukens. Heel aardig. Maar de leegte. De oorlog is nu toch voorbij. Zij willen los zijn. En het bouwwerk op het land beginnen. Maar zij kunnen nog niet gedemobiliseerd worden. En er is geen werk voor hen in het land. Wij gaan een zwaren winter tegen. Den derden na de bezetting van Jeruzalem. Alles tartend duur. De oogst is slecht dit jaar. God heeft ons den laten regen niet gegeven. Hebben wij beter verdiend? Men zegt, dat het land dit jaar slechts een derde van het noodige broodkoren zal geven. En telkens komen er immigranten. Uit Marokko. Uit Rusland. Bij groote en kleine groepen. De Zionistische organisatie acht den tijd voor onzen optocht nog niet gekomen, eenerzijds, maar ze missen den moed om de immigranten den toegang tot het land te doen ontzeggen. Integendeel. Wanneer de Engelsche autoriteiten bezwaar maken, dan treden de Zionistische vertegenwoordigers voor de immigranten op. Dit anderzijds. De immigratie is ook niet tegen te houden. Ja, in theorie. Niemand in het land zonder pas, afgeteekend door centrale, landelijke of plaatselijke autoriteiten. De practijk zien we hier. Er zal misschien toch groote immigratie komen. Een aantal van de immigranten gaat weer terug. Anderen naar Egypte, Syrië enz. Zoo was het trouwens voor den oorlog ook. Maar de immigratie van een angstig, opgejaagd volk als het onze, bedwingen met circulaires, formules en formulieren, dat gaat niet. | |
VI.De terugweg. Door het Arabische dorp Sarafand, en de Joodsche kolonie Rischon le Zion. Jabotinsky rijdt met ons mee. Ik houd van Jabotinsky. Dat is het Zionisme, zooals ik het liefheb. Een schrijfmachine. Een geraamte en een organisatie. Maar het leven is toch nog iets meer. Zooals rhythme iets anders is dan maat. Jabotinsky is de man geweest, die de vorming van aparte Joodsche legioenen heeft doorgezet. In het begin vooral met Russische Joden uit Londen. Dienen moesten ze toch. En beter dan in Rusland dienden ze met Engeland tegen de Turken. Jabotinsky zelf heeft stamboeknummer 1. Tot hij luitenant is geworden. O, het was een moeilijk volkje, de Russische Joden uit Londen. Ze dienden met wrevel. Jabotinsky heeft zijn hart wel eens vastgehouden voor de ‘Schneiders’ zooals zijn mannetjes minachtend werden genoemd. En ziet, het is goed gegaan. Ze hebben trotsch en trouw gediend. Vele eereteekenen gekregen. Trouwens: de Joodsche soldaten hebben vergelijkenderwijze zeer vele onderscheidingen gekregen. En nu luistert de Chaham Bashi ook. En het jongetje, het mooie jongetje, vindt die het dan maar zoo goed, dat een ander vertelt en dat zijn vader alleen maar luistert? Neen. Misschien vindt het mooie jongetje het niet goed. Maar er is een groote zorg in zijn zorgeloos hartje gekomen. Zullen wij voor vieren in Tel Aviv terug zijn? Want om vier uren is er te Tel Aviv een reuzen-voetbalwedstrijd. En daar wil hij bij zijn. Hij zucht telkens heel diep. Zullen wij er komen? Nietwaar, zoo heeft ieder zijn zorgen. En als de paarden op den laatsten zandweg heel langzaam stappen en heel zwaar, dan neemt het jongetje een kloek besluit. Hij stopt vader schoenen en kousen in de handen. En op de bloote pootjes snel loopend langs een binnenweg naar Tel-Aviv. Groote wedstrijd om vier uur. |