Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 82 Langs vele wegenGa naar margenoot+Tegen den avond op het wijde veld bij Anathoth, in het Land van Benjamin. Wij komen een troep Arabische werkers tegen. Zij hebben hun werk in de kalkgroeven gedaan. En nu gaan wij naar Anathoth, eten en rusten. Wij zeggen: ‘goeden avond’. Zij zeggen ook goeden avond. Maar een groet ons in het Hebreeuwsch ‘schalom’. Natuurlijk is hij niet een Jood. In Anathoth wonen geene Joden. Maar hij heeft bij Joden gediend. Bij Antebi, een van de leiders van de Alliance, die hier een groot man was. Hij kent ook Fransch. En ook Engelsch. Dat heeft hij van de soldaten geleerd. Op school is hij niet geweest. Ma fisch, zegt hij berustend: die zijn er niet. ‘En de man, die aan den anderen kant loopt’, mag ik dan zoo vragen, ‘is die ook zoo polyglot?’ ‘Die’, zegt de mijne met een onverholen minachting: die kan niets, die spreekt geeneens goed Arabisch.... een groote gammer, een groot mamser’. Ik sta toch even verbaasd op het veld van Anathoth in het land van Benjamin! Waar heeft mijn vriend, de polyglotte, deze fraaie woorden opgedaan? Ik vrees in het legioen, waar mijn heetbloedige vrienden, de Joodsche soldaten, hun wrevel soms wat heel krachtig uiten. Hij vindt het heel gewoon. En de groote gammer kijkt bewonderend naar mijn geleerden vriend, die met den vreemden chawadja een vreemde taal spreekt. Dat moet men dan toch maar kunnen! Jaffa. Hotel-pension van Hajim Benjamin Ben-Nahum. Dat wil zeggen: van zijn vrouw. Want zij is de baas. Zaterdagmiddag. Wij eten buiten op het balcon. En mijn tafelbuurman: ‘Kijkt u eens om..... daar staat Beilis’. Even moet ik mijn herinnering schudden. Gij zijt misschien Beilis ook half vergeten. De man, die in de gevangenis van Kief zat, beklaagd van ritueelen moord. Ik herinner mij: men heeft geld voor hem bijeengebracht. En nu woont hij hier. Is hij een groot man? Was Dreyfus een groot man? Toch willen wij hen geen van beiden vergeten. Zij hebben geleden omdat zij Joden waren. Een wereld-oogenblik concentreert zich alle aandacht op hen. Recht - Onrecht. Terwijl ik dit schrijf, hoeveel menschen zijn er gestorven? Wat is leven, wat is dood van Beilis, van Dreyfus? Wat is heel het Joodsche Volk gemeten bij de Eeuwigheid? Maar het Recht is dat, wat zijn bijzondere uiting ver in waarde overtreft. Het Eeuwige in het Tijdelijke. Zal men ook ons recht doen? Het Joodsche Volk als geheel genomen zit eeuwen en eeuwen op het Duivelseiland, in de gevangenis van Kief. Wanneer de vrijheid? Er zijn oogenblikken, die een eeuwigheid zijn. Dit is er één van. Beilis, de martelaar van Kief, te zien te Jaffa, op den achtertrap van zijn huis. Maar niet langer dan een oogenblik. Dan is alles weer gewoon. Het meisje, dat op bloote voetjes om de tafel gaat, geeft ieder van de gasten een schoteltje druiven. Voorbij. |
|