Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 80 Langs vele wegenGa naar margenoot+Als ik de lieve, milde, huiskamer van het meisjesweeshuis binnenkom, staat de Moeder van veertig meisjes in gepeins verzonken. Zij heeft een bont jurkje in haar handen. Ik vraag. Dit is het jurkje, waarmede kleine Simcha een jaar geleden in het weeshuis is gebracht. Mevrouw Zilversmit wil het bewaren. Een bont jurkje. Bokharaasch. De groote meisjes hebben het jurkje ook gezien. En zij hebben het jurkje herkend. O, de kleine Simcha. Precies drie jaar, toen zij binnenkwam. Ze was heel verwaarloosd. Een tijd lang na den dood van hare moeder. Sliep dikwijls op straat. Drie jaar. Zij komt nu zelf ook binnen. Wat is dat? Een jurkje. Maar zij weet niet meer van wie. Ze is de kwade jaren vergeten. Maar de Moeder met het bonte Bokharaasche jurkje in de handen, gedenkt het peinzend. De kleine Simcha, een mager monstertje, met zwakke oogen. Die in slaap viel van zwakte, waar zij lag of stond. Nu een mooi sterk meisje, dat op dappere pootjes naar den Kindertuin stapt. En al zooveel liedjes zingt in haar lief, aanbiddelijk Hebreeuwsch. De jaren gaan. Toen Rachel Blumenfeld in het Huis kwam. was zij ook drie jaar oud. Nu zestien. De beste leerling van het gymnasium. Maar dan? Het leven ligt open, met al zijn dwalingen en al zijn strijd. Alle verleiding. Zij zit des middags aan tafel naast Simcha. Zij helpt haar. Zij voedt haar mede op. Dat is het stelsel van het Huis. De Moeder vouwt het bonte Bokhaarsche jurkje op. Zij wil het bewaren. Le bonheur de se voir imprié, nietwaar, wij allen, toen wij zestien, zeventien jaar waren. Rachel Blumenfeld uit het meisjesweeshuis is zestien. Een van de beste leerlingen van haar klas. Die een zuiver, sterk, Hebreeuwsch schrijft. Zij heeft een artikel geschreven voor het Hebreeuwsche bijvoegsel van het Maandblad ‘Mizrachie’. De post gaat langzaam. Maar hij gaat. Al is het dan ook met rukken. Soms een heele week niets. En dan een stormvloed. Brieven. Couranten. Tijdschriften. Het maandblad van Mizrachie. En zoo waarlijk: daarin het artikel van onze veelbelovende debutante, zal ik maar zeggen. Dus ga ik het haar brengen. De kleine meisjes al naar bed. De grooten geschoold onder de hooge hallamp aan het huiswerk. Ik geef de courant. En ontroering. Bij de schrijfster. En bij de vriendinnen. Zij lezen. Aardig hè, na zooveel maanden gedrukt te lezen, wat men te Jeruzalem geschreven heeft. Le bonheur de se voir imprimé. Als men zestien, zeventien is. Ik ga naar de huiskamer. En vertel van het debuut. Wij bespreken. Haar toekomst. De toekomst van de anderen. Het is hier voor groote meisjes heel, heel moeilijk. En zij beseffen dat ook wel. Maar nu nog veilig onder de vleugelen van het Huis. Als ik wegga zitten de meisjes nog samen om dat wonderlijke heugelijke ding: een courant uit Holland met een Hebreeuwsch opstel van ons aller vriendin Rachel Blumenfeld. |
|