Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 69 Politieke bezoekenGa naar margenoot+Het is heel moeilijk hier te Jeruzalem buiten de politiek te blijven. Ik ben hier heengegaan met allerlei illusies van Joodsche Dichtkunst, van Geestelijke Beweging, van Wetenschap. En dat is er allemaal nog niet. Daarvoor is het nog veel te vroeg. Maar de politiek. Wie kan daar uit-blijven? Ach, bij gebreke van Dichtkunst, Geestelijke Beweging en Wetenschap troost ik mij met de politiek. En zoo heb ik dan een maand geleden politieke bezoeken gebracht. Nietwaar, dat klinkt toch aardig. Gij herinnert u misschien de geschiedenis van mijn paspoort. En dat men uit zekeren hoek had beweerd, dat er met mijn paspoort iets niet in orde was. Dat is toen natuurlijk op niets uitgeloopen. Maar die hoek is taai. Nu weer een nieuw verhaal: ik zou namelijk tegen een aantal notabele Arabieren hebben gezegd: ‘De Arabische kwestie is heel eenvoudig. Voor u is plaats in Arabië, maar hier niet. Gaat naar Arabië’. Nietwaar? De Arabieren hadden dit aan den gouverneur van Palestina, den generaal Money overgebracht, en nu was er eene uitvoerige correspondentie gaande tusschen den Generaal en den Taaien Hoek, over de vraag of ik eigenlijk wel in het Land blijven kon. O, van het Herzlhuis naar de Gevangenis is maar één stap. En het vuurpeloton. We leven hier dan toch altijd maar in bezet gebied. Intusschen, mijn geweten was dan maar weer bijzonder zuiver. Zeker is de Arabische quaestie eene zeer moeilijke quaestie. Maar de Arabieren met geweld uit Palestina drijven: wie is er die er aan denkt? Ik heb juist veel Arabische vrienden. Ik bewonder hun schoonheid, zooals ik van de vrome Joden de vroomheid bewonder. De Libertijnsche Liederen en Het Joodsche Lied. Ook dat is weer niet goed. Sommige van mijne Arabische vrienden hebben hun milde plaatsje gevonden in het Boek van mijne Kwatrijnen. Ze vinden dat natuurlijk aardig, vooral omdat ze het niet lezen kunnen. En er is iets van uitgelekt. Althans deze week werd ik vermaand. De Arabieren waren onze politieke vijanden. En nu ging het niet aan, dat ik hun schoonheid in mijne gedichten prees. En ik: dat schoonheid en dichtkunst toch niets te maken hebben met de Arabische quaestie. En de vermaner: ‘ja zeker, wel zeker, allen en alles is op 't oogenblik gemobiliseerd: ook de dichtkunst’. Nietwaar; de gemobiliseerde dichtkunst? Dat is toch iets, waarvan gij in Holland geen weet hebt gehad. En ook ik niet zingende zwerver, die altijd dacht, dat de goede dichtkunst altijd en overal vrij en opstandig was. Maar ik kom tot de politieke bezoeken. Ik ben dus het eerst naar den heer D.G. Salameh gegaan. En ik heb hem gevraagd, of hij aan die praatjes schuldig was. Wij kennen in Holland vrienden en vijanden. Maar wij kennen geen menschen, vriend van voren en vijand van achteren. De heer Salameh zeide, dat ook de Arabieren zulke menschen niet kenden. Het was alles laster van menschen, die mij liever niet in Palestina zagen. En ten bewijze, dat de Arabische notabelen mij goed gezind waren, noodigde hij mij uit hem te vergezellen op de bezoeken, die hij in de eerste dagen van Ramadan bij Mohammedaansche bekenden brengen zou. De heer Salameh is Grieksch-Orthodox van godsdienst, maar Arabisch van ras en in de nationale politiek gaan thans vrijwel alle Arabieren samen tegen het politieke Zionisme. Hij is een van de leden van de municipality. Dat is eigenlijk meer een gemeenteraad, dan de Waad-Ha-ier. Mijn Zionistische vrienden vertalen dat wel door Gemeenteraad. Maar dat is fout en het wekt de gevaarlijke illusies, alsof eenige Joodsche gemeenschap hier een macht had, vergelijkbaar met eenen Hollandschen Gemeenteraad. De Waad Ha-ier, letterlijk Stadsraad, is een Kerkeraad met een ruime opvatting van zijn sociale taak. Hij heet voluit: ‘Waad Ha-ier van de Jeruzalemsche Joden’. Die laatste woorden laat men er gemakshalve af. Maar daardoor juist is die verkeerde opvatting ontstaan. De Municipality heeft meer van een Gemeenteraad. De leden worden evenwel niet gekozen, maar benoemd, door den plaatselijken Gouverneur. Omdat men het houden van politieke verkiezingen strijdig acht met het karakter van bezet gebied. Voor zuiver-Joodsche lichamen als Waad Ha-ier en Constituante (weer uitgesteld tot October!) geldt dat natuurlijk niet. En Ramadân. Dat is de Mohammedaansche vastenmaand. Een maand lang eten de rechtzinnige Mohammedanen over dag niet. Wel 's avonds. Er valt een kanonschot over de schemerende stad. En ook 's morgens. Zoolang men nog niet een witten en zwarten draad van elkander onderscheiden kan. In het begin van de maand gaan de Arabieren bij elkander op bezoek. Zij wenschen elkaar sterkte en spreken de hoop uit, den gastheer aan het einde van de zware maand volkomen gezond weder te zien. En aan het einde is het Beiramfeest. Voor de arme Arabieren, die des daags slaven in genadelooze hitte, is het natuurlijk een harde tijd. Maar de rijken blijven thuis in fraaie koele huizen. Zij werken weinig. Vragen des avonds gasten. Eten lekker. Geven aalmoezen. En hebben het niet slecht. | |
II.Wij zijn samen op weg gegaan. Het is de eerste dag van de maand. Smoordonker. Maar de heer Salameh kent onze wegen. O, de avonden hier te Jeruzalem. De Dag, dat is het harde, genadelooze, vijandige. De Dag zal u nooit kussen. En nooit omhelzen. Tegen den Dag verdedig ik mij. Met monsterachtige wapens. Een bruine stofbril. Een tropenhelm. Een linnen pak. Recht en slecht. Vooral slecht. En duur. Maar de avonden! De Avond kust ons. De Avond omhelst ons. Er gaan sidderingen door ons bloed en door onze gedachten. Waarvan gij in het Westen geen weet hebt. Hoe waait een Hollandsche wind? Heerlijk, open, stoutmoedig. Hoe waait een wind te Jeruzalem? Alsof de sterren waaien. Ach, dit zijn alles maar arme machtelooze woorden. Wat is de kleinste afstand, dien wij nog kunnen waarnemen? Oneindig groot. En wat is de kleinste gevoelsafstand, dien wij met onze woordpunten doordringen? Oneindig groot. Daarom zijn wij zoo eenzaam. Het is zoo koud, het is zoo eeuwig om ons heen. Maar de avonden in Jeruzalem zijn heerlijk. Wij halen nog een zwager van den heer Salameh af, die rechter is in het gerechtshof, maar helaas alleen Arabisch spreekt. Zeker zijn wij te Jeruzalem. Maar verder weet ik het niet. Zoo smoordonker als het is. Ik denk: als alle Arabieren elkander bezoeken brengen, dan moeten zij elkander niet thuis vinden. Maar allemaal onder weg. Echter, er is hier ook een zekere etiquette. De Moefti bijvoorbeeld en de Kadi gaan de eerste avonden niet uit. Ons eerste bezoek geldt den burgemeester. Hij heeft een heel mooien naam. Hoor maar: Zijne Excellentie Moussa Kiazim Pasja el Husseiny. Maar hij is niet thuis. Hij is aan den overkant bij een bloedverwant Ismail Hakki Bey el Husseiny. De El Husseiny's zijn hier een zeer aanzienlijke familie. Maar de El Dajani's, dat is óók een zeer aanzienlijke familie. Wij gaan dus naar Ismail Hakki Bey. Ik ken hem wel. En ik ben vroeger al eens voor zaken bij hem geweest. Een prachtig, weidsch huis. En een weidschen tuin. Maar nu donker. Wij ontmoeten er ook Mahmoud Effendi en Ragheb el Husseiny. Nietwaar, zou een mensch niet dichter worden, alleen door het hooren van dien naam? Deze El Husseiny's zijn geen vijanden van de Joden. Mahmoud Effendi stond zelfs bekend als een vriend van de Joden. Maar zij zijn vijanden van het politieke Zionisme. Omdat zij vreezen, dat dit ten slotte uitloopt op een Joodschen staat en een Arabische gemeenschap met hoogstens de rechten van nationale minderheid. Het politieke Zionisme heeft den Joden vijanden bezorgd. Het is propagandistische onwijsheid dit te ontkennen. En het is ook geen argument tegen het politieke Zionisme. Het gaat met volken als met jongens. Op de schoolbanken zitten wij als onscheidbare vrienden bij elkander. Later solliciteeren wij naar hetzelfde baantje. En zietdaar. Trouwens, ik wil volstrekt niet zeggen, dat felle vijandschap tusschen de Joden en de Arabieren hier onvermijdelijk is. Ik zou dat ten zeerste betreuren. Evenmin is het waar, dat het Zionisme de universeele oplossing is voor de Joodsche quaestie. Voor millioenen Joden is de toestand zoo, dat zij emigreeren moeten. De eerste jaren zal Palestina hoogstens eenige duizenden per jaar kunnen opnemen. En men moet ook rekening houden met den aangroei van de Palestina-bevolking zelve. Natuurlijk houdt het Zionisme zijn waarde. Een centrum van Joodsch geestelijk leven. Wetenschap. Taal. En kunst. Misschien zal het Joodsche volk in de toekomst aan de menschheid nog schatten geven even eeuwig-waardevol als het in het verleden gaf. Maar eene oplossing voor het Joodsche vraagstuk in zijn geheel is het Zionisme niet. Een belangrijk deel? Dan zou men moeten beginnen met Palestina te sluiten voor alle Joden, wier positie niet onhoudbaar is: Amerika, Holland, Engeland. Bestaan zulke plannen? In Amerika bestaan juist omvattende Palestina-projecten. Dit: wanneer per jaar honderdduizend Joden naar Palestina komen (en is dat mogelijk?) dan zal nog het aantal Joden in de Diaspora niet afnemen. Deze Arabische vrienden weten dit alles heel goed. Machmoed Effendi zegt: ‘U zult het van mij toch niet willen hooren, maar het Joodsche volk belegt te veel geld en energie in het Zionisme.’ Wij hebben de Arabische quaestie. Zij hebben de Zionistische quaestie. Maar het is dezelfde quaestie, alleen bekeken van den anderen kant. Wij bespreken onze problemen zóó rustig en eerbiedig als wetenschappelijke quaesties. Onder die rust en eerbied siddert misschien wel de liefde en de haat, maar dat toonen wij niet. Wij krijgen nu ook een klein, gloeiend kopje koffie. Met een klein, ijskoel, glaasje water. De koffie bedwelmt met wonderlijke geuren. Het is of wij bloemen drinken. Neen, wij drinken heete vruchten. Neen, wij eten heete kaneel. Maar het is koffie. En het water kust ons tong en lippen. De donkere bron heeft het voor ons bewaard. Wij nemen afscheid, want het is al laat. Maar in de Ramadân-maand hindert dat niet. Dus brengen wij ook nog een bezoek bij Saïd Effendi El Husseiny. Hij is lid van de Turksche Tweede Kamer geweest. En eerst zeer onlangs uit Konstantinopel teruggekomen. Hij spreekt voortreffelijk Fransch. De dames El Husseiny zien wij natuurlijk niet. Maar er zijn twee prachtige zonen. Zij zeggen niets, waar de bezoekers bij zijn. Maar zij luisteren, schoon en aandachtig. En al deze menschen zijn nu eigenlijk onze vijanden. De kleine Husseiny spreekt Fransch en Engelsch. Hij bloost fel, wanneer wij hem vragen naar zijn schoolwerk. En zijn vader luistert met een lieve bewondering. De kleine Husseiny is zijn schat. En het schoolgeld is goed besteed. En dan naar huis. De hemel. De sterren. De wind. En al de minaretten verlicht. De geheele maand Ramadân zullen alle minaretten des nachts verlicht zijn. De Eeuwigheid heeft dit oogenblik eeuwig voor mij bewaard. Ik. De hemel. De sterren. De wind. De kleine Husseiny. En samen noemen wij dat causaliteit. Maar 't is al weer voorbij. En ik zucht. En ik weet, dat ik nog heel, heel ver van de gemobiliseerde dichtkunst af ben. | |
III.En twee dagen later bezoek ik den generaal Money. Ik heb belet gevraagd. En die generaal, met eene welwillendheid, waarop ik mocht vertrouwen, vraagt mij nog denzelfden dag te komen. Want hij gaat voor veertien dagen naar Egypte. En door den blindheeten middag ga ik de wegen van Jeruzalem naar den Olijfberg. Ik denk, dat het bezoek vijf minuten duren zal. Men spreekt met den generaal Money kort en aandachtig. Ik vraag, of de generaal iets van correspondentie weet betreffende mij en mijne Arabische vrienden? Hij antwoordt: ‘Neen. Hij gelooft ook niet, dat zoo iets bestaat. Hij zal onderzoeken. Ik kan gerust zijn.’ Ik ga. Het was iets meer dan vijf minuten. Dit is een van de menschen, die men zelden ontmoet. Maar nimmer, nooit vergeet. Ik rijd terug. De wegen dalen naar Jeruzalem. En ziethier: schoon en stout de generaal Ronald Storrs, gouverneur van Jeruzalem, rijdt op zijn paard ten bezoek bij den generaal Sir Arthur Money, gouverneur van Palestina. Zijn dienaar, schoon als een Meester, een donkere man uit Hindostan, rijdt achter. Hij ziet mij niet, omdat ik schuil achter de kap. En mijn hart mijmert mijn eigen woorden: ‘Eeuwig is de vreugde en eeuwig de schoonheid,
Eeuwig der Lied'ren ongetemde stroom.’
En dan, lieve vrienden, laat mijne dichtkunst buiten uw mobilisatie. En mobiliseer ook de vogels niet. De zon, de wind, de bloemen. En de wolken. |