Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 53 Joodsche politiekGa naar margenoot+Misschien herinnert gij het u uit mijn brief over de Jonge Arbeider: de volgende partij zou de Poalei Zion zijn en het volgende kopstuk de heer Kaloegaï. Gisteren zijn wij daar dan op afgestapt: de heer Zilversmit en ik. O, ik heb groote verplichtingen aan hem! Hij weet precies welke menschen voor dit of voor dat de kopstukken zijn. Hij gaat mee. Met een trouw en een belangstelling, alsof ik het brave salaris iedere maand met hem deelde. De heer Isaac Kaloegaï is een heel aardig kopstuk, ruim dertig jaar oud, natuurlijk in Rusland geboren, in het gouvernement Poltawa. Leeraar in physica en chemie aan het gymnasium. Maar als ik met mijn zakelijke vragen wat doorzet, dan blijkt het, dat de heer Kalongaï eigenlijk het kopstuk niet is. Zijn zwager Aaron Reubeni is van alles veel beter op de hoogte. Gelukkig woont hij in hetzelfde huis. Hij is in gesprek in de kamer daarnaast. Maar als hij klaar is, komt hij binnen. Met zijn vriend Schlousz. Een beroemde naam! Wij kennen allen Nahum Schlousz en zijn proefschrift over de Nieuw-Hebreeuwsche letterkunde. M.H. van Campen heeft daarover een heel mooi artikel in zijn laatsten bundel. Het proefschrift van dr. Schlousz (Parijs!) is in het Hebreeuwsch vertaald. O, wonderlijk noodlot: wij, Joodsche kunstenaars en geleerden, schrijven in alle talen der wereld. En dan worden wij misschien ten slotte ook nog eens vertaald in het Hebreeuwsch! Er zijn Hebreeuwsche vertalingen van Dreyfus, Spinoza, Disraëli, Zangwill, Heine, enz. Nahum Schlousz heeft in de Revue des Etudes Juives mooie bibliographieën gegeven over nieuw-Hebreeuwsche letterkunde. Nu, deze heer Schlousz hier is zijn broer. Hij vertelt mij, dat Nahum de volgende maand hier komt. Helaas niet voor goed! Er komen nog twee onderwijzers binnengestapt, waarvan één, de heer Meller, een verdienstelijk schrijver is. De afstand tusschen leeraren en onderwijzers is hier niet zoo heel groot. Er is ook maar één woord voor: Moré. En de bevoegdheden van de meesten verschillen ook geen revolutie. Er is hier een kweekschool voor onderwijzers, die een diploma geeft. Zoo iets als een Hoofdacte bestaat hier niet. En dat is zoo erg niet. Middelbare examens en universiteits-examens kennen wij hier niet. Wel wemelt het hier van Duitsche en vooral van Zwitscherse doctoraten. En de Russen geven les in alles, wat men maar van ze vraagt. Dat zal langzamerhand wel beter worden. Maar ons geslacht zal het niet zien. De leeraren en de onderwijzers zijn hier bijna allen links: Poalei Zion of Poalei Hazaier. Slechts enkelen zijn orthodox. Het jonge onderwijzersgeslacht is hier niet orthodox. Wanneer de Mizrachie hier later lagere en middelbare scholen zal willen oprichten, dan zal men de meeste moeite hebben met het vinden van bevoegd en bekwaam personeel, dat Hebreeuwsch spreekt. Laten mijne vrienden van de Mizrachie het zich gezegd houden. En ik hoop, dat dr. Keller, de voortreffelijke Amerikaansche Mizrachist, naar Holland zal komen en eens precies, zonder politieke voorzichtigheid en zonder propagandistische fraaiheid zal vertellen, hoe moeilijk de toestand hier is. Moed en kracht. Moed en kracht, mijn vrienden van Mizrachi. De heer Reubeni neemt nu welwillend de taak van kopstuk over. Hij is achter in de dertig. Geboren in Poltawa, sinds een jaar of acht, negen hier, bekend als schrijver in Hebreeuwsch en Jiddisch. Hij was in Rusland reeds lid van de Poalei-Zion, toen natuurlijk een verboden organisatie. Vandaar gevangenissen: Poltawa, Toela. En later verbanning naar Noord-Siberië. Ik begin te vragen naar de verhouding tusschen het Marxisme en het Zionisme. Ik heb daarover juist een belangrijk opstel gelezen, geteekend J.L. in het laatste jaarboekje van de Nederlandsche Zionistische Studentenorganisatie. De vraag: hoe kan het internationale Marxisme iets gevoelen voor het nationale Zionisme. En de heer Reubeni: men moet in het socialisme twee stroomingen onderscheiden. De cosmopolitische. En de internationale. Cosmopolitisch zijn de ouderen: Bakoenine, Kropotkine. Maar de internationale (het woord drukt het reeds uit!) erkent wel degelijk het bestaan van volken. Trouwens: het nationaliteits-gevoel is niet te loochenen en niet uit te drijven. In kritieke oogenblikken overheerscht ook bij de socialisten de nationale eenheid, de nationale verschillen. Een gematigd nationalisme verslapt den klassenstrijd niet. Integendeel. De klassenstrijd kan beter internationaal worden gestreden dan cosmopolitisch of nationaal. De internationale keurt goed, dat de socialisten medewerken aan de verdediging van Volk en Vaderland, zoolang deze worden bedreigd. Welnu, het Joodsche Volk en het Joodsche Vaderland worden voortdurend bedreigd. De socialistische joodsche arbeiders mogen dus medewerken aan de verdediging. En zij doen dit door zich aan te sluiten bij de strijdbare nationale organisatie van het Joodsche Volk, de Zionisten. Het programma der Poalei Zion heeft dus twee elementen. Een maatschappelijk, en dat is het gewone programma van het internationale socialisme. En een nationaal en dat is het gewone programma van het Zionisme. Bovendien verlangen zij toekenning van de rechten van nationale minderheid aan de Joden in de centra van Midden-Oost-Europa. En erkenning van een Joodsch wereldcongres als het hoogste orgaan van het Joodsche Volk. En de strijd tusschen Jiddisch en Hebreeuwsch? Er is een besluit van de Poalei-Zion, dat voor de Joden het Hebreeuwsch in Palestina de eenige officieele taal moet zijn. Hun publicaties zijn alleen in het Hebreeuwsch. In hunne vergaderingen wordt alleen Hebreeuwsch gesproken. Jiddische scholen zullen ten hoogste worden geduld, maar mogen niet gesteund worden met geldmiddelen van het Joodsche Volk. En de Arabische quaestie? Wel, ieder volk heeft recht op bestaan. Daarvoor is een Land noodig. Voor het Joodsche Volk is Palestina het eenig-mogelijke land. Voor de Arabieren is het slechts een klein gedeelte van hun territoir, dat zich uitstrekt van Marokko tot Mesopotamië. Wil dat zeggen, dat de Poalei-Zion de Arabieren met geweld uit het land willen verdrijven? Dat niet. Maar zij willen een Joodschen staat met een Arabische gemeenschap. De Arabieren zullen in Palestina de rechten krijgen van eene nationale minderheid, omdat ze vergeleken met de Joden over de geheele wereld, aan wie Palestina gegeven wordt slechts eene kleine minderheid zijn. Er wordt daarmede den Arabieren niets ontnomen, want zoolang Palestina Turksch was, hadden ze geheel geen rechten. En in andere deelen van hun territoir, met name in Arabië, komen de Arabieren nu in een zóó goede positie, dat ze redelijkerwijze zich tegen onze Palestina-plannen niet kunnen verzetten. Ik vraag den heer Reubeni of hij meent, dat de Internationale deze denkbeelden steunen zal? Hij weet dat niet. Tot voor korten tijd was de Poalei Zion niet bij de Internationale aangesloten, omdat de Internationale als regel slechts een partij uit één land toeliet. Echter werd met het begrip ‘land’ min of meer geschipperd. Zoo werd de Poolsche partij toegelaten en ook een Tsjechische. Omdat de Polen en de Tsjechen woonden in een bepaald territoir, al was dat dan niet onafhankelijk. De Joden evenwel hadden geen territoir. Echter, op de laatste conferentie der Internationale te Bern zijn afgevaardigden van de Poalei Zion toegelaten en in het bestuur van de Internationale zitten nu ook vertegenwoordigers van de Poalei Zion: Berl Locker en Chassanowitz. De heer Reubeni meent zich uit de Humanité te herinneren, dat de Internationale daarmede heeft willen erkennen, dat het Joodsche Volk thans wel een territoir heeft: Palestina. Ik vraag, wat de Poalei Zion in Palestina hebben gedaan? Wel in de eerste plaats: propaganda gemaakt voor het socialisme. De Turken hebben dat voor den oorlog altijd maar toegelaten. Het was nu eenmaal een slap bestuur. Zoo moesten de Poalei Zion een exemplaar van hunne courant geregeld bij de Turksche Regeering inzenden. Ze hebben dat nooit gedaan. En werden er zoo goed als nooit om lastig gevallen. De Poalei-Zion waren hier gedurende den oorlog anti-Duitsch, wegens den aanval op België en de zeer bijzondere aanmatiging van het Duitsche imperialisme. Toen Turkije naast Duitschland in den oorlog kwam, werd de courant van de Poalei-Zion verboden. Ik vraag naar het verschil tusschen Poalei Zion en Poalei Ha-zaier. Groot acht de heer Reubeni het verschil niet. Daarom zijn er ook pogingen gedaan om tot eenheid te komen. Men zou zoo kunnen zeggen: de Poalei Hazaier is een nationale, Joodsche partij, die in de eerste plaats Zionisme predikt. De Poalei Zion is in de eerste plaats een internationale partij, die in de eerste plaats socialisme predikt. Het is een verschil van accent met onmerkbare overgangen. Juist omdat de Poalei Zion thans deel uitmaken van de Internationale, zijn velen van de Poalei Hazaier tegen de vereeniging geweest. Zij willen het nationale karakter van hunne partij onverkort handhaven. Ik heb hiermede gevraagd, wat ik te vragen had. Maar ik vraag nog dit: heeft de heer Reubeni misschien spontaan nog iets te zeggen? Ja, hij wil nog iets zeggen over het Arabische arbeiders-vraagstuk. Hij beklaagt zich erover, dat de kolonisten ter wille van een beetje gewin Arabische arbeiders nemen in plaats Joodsche. Ik ben nog niet in de koloniën geweest. En ik zal er ook voorloopig niet komen. Want Jeruzalem laat mij niet los. Maar ik heb toch wel enkele kolonisten hier gesproken. En de kolonisten zeggen, dat de eischen van de Joodsche arbeiders veel te hoog zijn. Ik zal u natuurlijk over deze quaestie, eene levenquaestie, nog nader schrijven. Thans geef ik alleen de meening van den heer Reubeni. De kolonisatie moet zijn de kracht van het Joodsche Volk. Terwijl deze kolonisten de kracht van het Joodsche Volk juist verlammen. Zij nopen de Arabieren niet, zonder geweld en onmerkbaar, tot landverhuizing. Neen, zij halen ze juist naar Palestina toe. En dat is het ergste, wat het Joodsche Volk gebeuren kan. In Egypte is de Arabische bevolking verdubbeld sinds onder Engelsch bestuur rust en werk is. De heer Reubeni vreest, dat het in Palestina ook zoo zal gaan. Het is niet in alle koloniën even erg. Dat hangt samen met den aard van het werk: landbouw of plantage, In Petach Tikwah werken soms drieduizend Arabische werklieden. Er zijn dan geheele Arabische dorpen verrezen, die er vroeger niet waren. Dat gaat niet. Wij gunnen den Arabieren alles goeds. Maar in Arabië en in hun overige territoir, dat zich uitstrekt van Marokko tot Mesopotamië. Wij willen ze ook in Palestina met vrede laten. Maar het gaat niet aan, dat Joodsche kolonisten hun bedrijf voeren op eene wijze, die leidt tot verzwakking van de Joodsche en tot versterking van de Arabische volkskracht. De heer Reubeni meent, dat zooveel mogelijk land moet komen in het bezit van de Joodsche publiekrechtelijke gemeenschap. Het behoort ter bewerking te worden gegeven aan groepen van arbeiders, Joodsche, geen patroons en geen knechten, maar samenwerkende genooten van het Joodsche Volk. Coöperatieve rijkshoeven! Frederik van Eeden. Mijn Meester. Mijn Vriend. Ja, als het mogelijk ware. Maar of de zelfverloochening en de wederzijdsche inschikkelijkheid daarvoor groot genoeg zullen zijn? En ik eindig dezen brief. Des morgens zes uur. Want gisteren ben ik plotseling opgehouden. En vanmorgen half negen moet ik weer iemand spreken voor den volgenden brief. Ik ben dus om vijf uur opgestaan. Dat is hier heelemaal niet moeilijk. En ik heb mijn ochtendgebeden gezegd in de koele teederheid van den morgen. Nu zit ik te schrijven voor het open raam. O, ik heb maar een heel kleine kamer. Want er is hier een heel groote woningnood. En ik betaal toch honderdvijftig gulden per maand voor mijn pension. Dat is hier volstrekt niet duur. Met een iets mooiere kamer kostte het honderdtachtig. Nu, lach nu niet. Dat is niet aardig. Alles is hier geweldig duur. Kan iemand mij niet eens tien goede kleerenhangers sturen? Ik wil ook graag een luien stoel hebben. En soie d'écru voor een zomerpak. Doe er dan een paar zwarte dassen bij. En dunne grijze sokken. En een badkuip. Maar het uitzicht is hier mooi. Wel niet zoo mooi als op de Duitsche Plaats.... de dalen, de heuvelen, het dorp van Silouân tot den Olijfberg. Maar toch mooi. Een heuvelig veld met olijfboomen. Nu nog stil. Maar straks komen de zwarte geiten en de schapen en de aardige herders. En als ik nu eens naar Amsterdam terug kon komen, waar de kleerenhangers zijn, de luie stoel en de soie d'écru. En de zwarte dassen, de dunne grijze sokken en de badkuip? Neen, lieve vrienden. Dan bleef ik toch hier. En ieder van ons, die een bestaan vinden kan, die is verplicht hier te komen. Maar wie niet bezield is van den Heiligen Geest, laat die wegblijven. De Heilige Geest; wat bedoelt gij? Wel, wie hem heeft weet het. Wie hem niet heeft, kan ik het niet zeggen. Welk een mooie, milde morgen. Al mijn lezers heil! |
|