Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 51 Hebreeuwsche significaGa naar margenoot+Significa is de stelselmatige leer van het verstandhoudingsvermogen en van de daarbij behoorende symbolensystemen. Actieve significa is de schepping van nieuwe symbolensystemen, het bouwen van nieuwe woorden. Het is duidelijk, dat het nieuwe Hebreeuwsch snel en machtig uitleven moet. De taal van de heilige Joodsche geschriften is niet rijk genoeg voor al de nieuwe voorwerpen en verhoudingen, die in al de latere eeuwen zijn ontstaan. Daarbij komt, dat de meeste Joden slechts een klein gedeelte van de Hebreeuwsche taal kennen. En dan nog alleen als gebedentaal. Ook een Hollander kent lang niet alle woorden van de Nederlandsche taal. Ik ervaar dat dagelijks, nu ik den nieuwen druk van Koenen's Handwoordenboek doorlees. En met het Hebreeuwsch is het nog veel erger. Wij hebben in het Hebreeuwsch dus nieuwe woorden noodig, zooals elke taal elk oogenblik nieuwe woorden noodig heeft. Den eenen tijd meer, en den anderen tijd minder. Naarmate de maatschappij rustiger of onrustiger is. De bewogen tijden van de vijf laatste jaren hebben behoefte aan vele nieuwe woorden gehad. Tedere taal heeft oorlogswinst gemaakt, omdat ieder volk oorlogservaringen heeft gehad: oorlogsleed, oorlogsvreugd, oorlogsmoed, oorlogslafheid, oorlogsuitvindingen en oorlogswinst, dat zelf in de eerste plaats ‘oorlogswinst’ is. Over de oorlogswinst van de Nederlandsche taal hebben in de Nieuwe Taalgids opstellen gestaan. Maar wat is eigenlijk een nieuw woord? Is een samengesteld woord als ‘mijnveger’ nieuw? Niet alleen de samenstellende deelen van ‘mijnveger’ zijn bekende woorden. Maar ook de verhouding tusschen de beide samenstellende deelen is eene bekende verhouding, een analogie. Een enkele maal zal er eens een geheel nieuw woord worden geschapen. Men noemt als zoodanig dikwijls het woord ‘gas’, maar het is nog de vraag, of dat juist is. Gaat nu de woordvorming bewust of onbewust? Deze vraag wordt dikwijls verward met de vraag of een kind bewust of onbewust de moedertaal leert. Ik meen, ook voor de laatste vraag, te moeten antwoorden: voor een groot deel bewust. Alle woorden, die maar even boven de dagelijksche spreektaal uitgaan, leeren wij bewust, op school, of uit boeken. Maar van de meeste woorden vergeten wij later, hoe wij ze voor het eerst geleerd hebben, en dan denken wij, dat wij ze nooit opzettelijk hebben geleerd, maar dat de beteekenis ons langzamerhand onbewust door gebruik is bijgekomen. Door een onbegrijpelijke oorzaak, die wij dan ‘Toeval’ noemen, weet ik nog, hoe ik het woord ‘recruut’ heb geleerd. Dertig jaar geleden in de tweede klasse van de lagere school. Ik dacht, dat een recruut een gevaarlijk beest was. Maar een kleine kameraad van mij, die altijd heel knap was, wist, dat het een nog niet afgerichte soldaat was. Herinnert mijn kleine kameraad zich zijne knapheid nog? Zeker niet. En hij zal dit ook wel niet lezen. Wij hebben elkander sinds de lagere schooljaren niet meer gezien. Hij heeft veel gezworven. Misschien is hij wel uitgezworven. Maar ik blijf erbij, en ik houd het vol tegenover dr. Jac. van Ginneken, dat het leeren van nieuwe woorden en het vormen van nieuwe woorden, veel meer dan gewoonlijk wordt aangenomen, een bewuste arbeid is. Bij het ontstaan van een nieuw woord moet men twee momenten onderscheiden. De schepping van het woord. En de aanvaarding van het woord. De schepping gaat met meer bewustheid, dat is met meer geestesspanning, naarmate het woord meer nieuwe elementen bevat. Een woord als ‘oorlogsschip’ bijvoorbeeld, heeft weinig nieuws. Het kan bijna onbewust geschapen zijn. Een woord daarentegen als ‘symbolensysteem’ heeft in zijn samenstellende deelen en in hun onderlinge verhouding meer nieuws. Ik heb het in spanning, dat is in bewustheid, geschapen. Zóó is het ook met de aanvaarding van een woord. Het woord ‘oorlogsschip’ wordt dadelijk, dat wil zeggen: zonder spanning, begrepen. En daarom zonder veel bewustzijn aanvaard. Een woord als ‘symbolensysteem’ wordt niet dadelijk aanvaard, dat is niet zonder spanning, niet zonder bewustzijn. Het blijft beperkt tot den kring van de streng theoretische significi. Ook het verschil tusschen twee woorden leeren we dikwijls bewust, meer dan menigeen denkt. Maar wij vergeten de omstandigheden, waaronder wij het geleerd hebben, en dan denken wij, dat het verschil ons onbemerkt is bijgekomen. Het verschil tusschen de woorden ‘toerekenbaar’ en ‘toerekeningsvatbaar’ heb ik gedurende tien jaren bewust bewerkt, en er daarna mijn proefschrift over gepubliceerd. Door verscheidene strafrechtsgeleerden, o.a. door prof. mr. D. Simons, is dat verschil ook zoo aanvaard. In de meer onbewuste spreektaal is het nog niet doorgedrongen: ‘toerekeningsvatbaar’ is daar onbekend, en ‘toerekenbaar’ wordt ten onrechte voor den dader gebruikt. Een woord als ‘toerekeningsvatbaar’ met veel nieuwe elementen en weinig analogie, wordt niet zonder spanning gemaakt en niet zonder spanning aanvaard. Het scheppen van zeer algemeene woorden kan wel zeer bewust gaan. Er zijn prijsvragen uitgeschreven voor het beste woord, voor den man, die met een vliegmachine vliegt. Zij, die daaraan mededoen scheppen zeer bewust een min of meer nieuw woord. Na jaren blijven in dit en dergelijke gevallen in het gebruik slechts weinige over. B.v. rijwiel en fiets. En rijwiel zou waarschijnlijk ook verdwenen zijn, wanneer het niet door den wetgever was gehandhaafd. Men kan daarover aardige opstellen vinden in de ‘Nieuwe Taalgids’. Ik meen van prof. de Vooys. Ik kan hier vanuit Jeruzalem dat niet precies opgeven. Maar mijne herinnering is hier zeer stellig. En de belangstellende kan de inhoudsopgaven van de jaargangen van de ‘Nieuwe Taalgids’ wel even naloopen. Bewuste woordvorming is ook noodig, waar met het verleden wordt gebroken. Bijvoorbeeld: de geheel nieuwe kalender ten tijde van de Fransche revolutie, en de terminologie van het metrieke stelsel. De Fransche revolutie-kalender is verdwenen en daarmede het correspondeerende woordensysteem. Het metrieke stelsel met zijn correspondeerend woordensysteem heeft de oude begrippen met hunne woorden volstrekt nog niet verdrongen. Wij spraken, toen wij nog kinderen waren in het huis van Moeder, heel vertrouwelijk van: een el, een stooter, een vierduitstuk. De woorden van het metrieke stelsel hebben wij op school geleerd met spanning, dat is bewustheid. Ben-Jehoedah, de actieve Hebreeuwsche significus, niet minder taalbouwer dan taalboeker, heeft uit Amerika een mooi boek meegebracht. Ik hoop er elders een artikel over te geven. Maar ik wil het hier noemen, de hoofdstukken opgeven, en er de aandacht van de taalgeleerden voor vragen. Titel: French terminologies in the making. Studies in conscious contributions to the vocabulary, by Harvey J. Swann Ph. D. New-York. Columbia University Press. 1918. Hoofdstukken: The terminology of the Railroad, The Wordelement ‘Auto’, The Wordelement ‘Aéro’, Nomenclature of the Republican Calendar, The Metric terminology, Terminology for the idea of Equality, Terminology for the idea of Liberty, Terminology for the idea of Democracy. Het is te begrijpen, dat de taalbouwer Ben-Jehoedah voor dit boek belangstelling heeft. Het nieuwe Hebreeuwsch heeft dus een machtige behoefte aan nieuwe woorden: samenstellingen (een wijze van woordvorming, die in het Hebreeuwsch niet zeer machtig is), afleidingen en nieuwe woordstammen. Zal het Hebreeuwsch in staat zijn tot een voldoenden uitgroei? Ik meen van wel. De omstandigheden, dat is het wereldtoeval, zijn ons ditmaal gunstig, zoowel wat betreft de schepping van nieuwe woorden, als de aanvaarding daarvan. De schepping: juist in dezen tijd van taalvorming hebben wij een hartstochtelijken en toegewijden geleerde als Ben-Jehoedah, die te zamen met zijne vrienden van den Taalraad, aandachtig en bewust de woorden bouwt. De aanvaarding: in groote volksgemeenschappen heeft ten aanzien van de woorden van de gewone spreektaal niet licht één man zóó groot gezag, dat de door hem gemaakte woorden dadelijk worden opgemerkt en dadelijk worden aanvaard. Hier anders. Het Joodsche Volk is zoo klein niet: dertien millioen. Maar de meesten kennen Hebreeuwsch niet als levenstaal. En met bewuste actieve significa zullen zich buiten Ben-Jehoedah met zijnen taalraad niet velen bezighouden. Bovendien worden zij gesteund door het gezag en door de liefde, die Palestina en Jeruzalem hebben, over alle Joden in alle landen der ballingschap. Alleen in machtig levende Joodsche centra, waar Hebreeuwsche dichters en romanschrijvers leven: Oost-Europa, daar kunnen nieuwe Hebreeuwsche woorden worden geschapen en door machtige groepen worden aanvaard. Maar Ben-Jehoedah en de vrienden van den Taalraad lezen de nieuw-Hebreeuwsche geschriften natuurlijk ook en houden met de gegevens van anderen rekening. Maar, zult ge mij nu misschien vragen, moet het nieuwe Hebreeuwsch dan juist nieuwe woorden scheppen? Kunt gij niet vele min of meer internationale woorden uit andere talen overnemen: parlement, budget, mobilisatie, kolonist, discipline, militarisme, organisatie, emancipatie, en tallooze andere? Ja, maar, dat is nu juist iets, dat Ben-Jehoedah niet wil. Hij is purist. Het purisme: zietdaar een punt, voor de significi wel niet in de eerste plaats van belang, maar waaraan wij toch menigmaal onze aandacht hebben gegeven. De belangstellende kan dat zien in de reeks van artikelen over rechtskundige significa, die ik gedurende de laatste jaren in het Weekblad van het Recht heb geschreven. Men zie ook de artikelen over geneeskundige significa van prof. Van Rijnberk in het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde van het laatste najaar. Ik ben verheugd, dat er zooveel belangstelling voor de significa is. Wat nu het purisme betreft, ik onderscheid twee soorten: het chauvinistisch-nationale van de Vlamingen en van 't Algemeen Nederlandsch Verbond. En het aesthetische. Nadere verklaring behoeven die termen niet. Ik zelf ben een aesthetisch purist. Ik vermijd geen vreemd woord, dat mooi is of een bijzondere gevoelswaarde heeft, omdat het een vreemd woord is. Wat is trouwens een vreemd woord? heeft Bréal terecht gevraagd in zijn Essai de sémantique. Van Eeden heeft in het Lied van Schijn en Wezen machtige ontroering bereikt met vreemde woorden. De kwestie van het purisme, het aesthetische en het chauvinistische, is niet zoo eenvoudig. Uit mijn Hollandschen tijd (wat klinkt dat ver en weemoedig!) herinner ik mij opstellen daarover van prof. J.J. Salverda de Grave in de Nieuwe Taalgids, het mooie en belangrijke tijdschrift, dat mij voor deze reclame niets verschuldigd is. Ben-Jehoedah is een aesthetisch purist. Zijne uiteenzettingen hebben wel iets dilettantigs, maar ze hebben toch veel goeds. Ben-Jehoedah wil zooveel mogelijk woorden gebruiken van Hebreeuwsche stammen naar Hebreeuwsche taalwetten gevormd. Hij is dus geen religieus purist, dat wil zeggen: iemand, die alleen Hebreeuwsche woorden gebruikt uit de Heilige Schriften. Ben Jehoedah wil geen woorden overnemen als parlement, budget, mobilisatie, kolonist, discipline, militarisme, organisatie, emancipatie en tallooze andere. Hierom: het Hebreeuwsch is een taal van geheel anderen stam dan de Indo-europeesche talen. Er zijn nu eenmaal een bepaald aantal wijzen van woordvorming in het Hebreeuwsch. Men zie bijvoorbeeld de Miglol van R. David Kimchi, bij ons bekend onder den naam Redak. Wie zich aan deze wijzen van woordvorming niet houdt, verstoort de harmonie van de Taal. Al die vreemde woorden maken de taal ook ongeschikt voor de Dichtkunst. Of dat laatste nu wel zoo geheel waar is? Het is, geloof ik, wel waar, dat de Dichters weinig vreemde woorden gebruiken. Men vergelijke maar eens de taal van de sonnetten van Willem Kloos met de wetenschappelijke taal van dr. Van Ginneken. Die zoogenaamde vreemde woorden in Europeesche talen zijn eigenlijk niet heelemaal vreemde woorden, want de groote Europeesche talen zijn toch alle min of meer onderling verwant, zoo goed als zij ook alle min of meer verwant zijn met Grieksch en Latijn. Aan de twee laatste talen worden vele stammen ontleend, waarvan iedere taal dan weder op de haar eigen wijze woorden vormt. Tegen ontleening aan verwante talen heeft Ben-Jehoedah geen bezwaar. Van de meeste Semitische talen is evenwel weinig overgebleven: Syrisch, Assyrisch, Arameesch. Anders evenwel het Arabisch, een taal, tientallen van eeuwen oud en altijd gebleven een levende, intuïtieve, emotioneele taal. Men zie hiervoor: Renan, Histoire générale et système comparé des langues semitiques, en de bijdrage van prof. Noeldeke: Semitic languages in de Encyclopaedia Britannica. In de eerste plaats zal Ben-Jehoedah dus oude Hebreeuwsche woorden weer in gebruik brengen, desnoods met uitbouw van hunne beteekenis. Gaat dat niet, dan zal hij een nieuw woord vormen naar Hebreeuwsche wetten uit een Hebreeuwschen wortel. Is zoo een wortel niet te vinden, dan zal hij een woord nemen uit het Arabisch of vormen van een Arabischen wortel. Het Arabisch is schatrijk aan wortels. Het is voor de Semitische talen min of meer wat het Sanskrit is voor de indo-germaansche talen. Het Groote Arabische Woordenboek heeft een eereplaats in Ben-Jehoedah's bibliotheek. Arabische woorden zijn in de middeleeuwen zeer vele in het Hebreeuwsch overgebracht, bijvoorbeeld door de vertalers van Rambam. Vele van die woorden zijn volkomen genaturaliseerd. Bijvoorbeeld een woord als Merkaz, centrum, dat al mijne Zionistische vrienden kennen. Het blijkt hieruit duidelijk, dat Ben-Jehoedah niet een nationalistisch purist is, want dan moest hij juist geen woorden willen ontleenen aan de taal van het volk, dat onze sterkste en bitterste tegenstander is. De Vlamingen zullen bijvoorbeeld eerder een woord willen overnemen uit het Engelsen dan uit het Fransch. En vóór den oorlog waren vele Nederlanders het felst tegen Germanismen, omdat zij vreesden voor geestelijke annexatie door Duitschland. Ben-Jehoedah is dus, evenals ik zelf een aesthetisch purist. Maar ik vind, dat hij in zijn purisme wel wat ver gaat. Ik heb bijvoorbeeld bezwaar tegen het uitdrijven of afweren van internationale wetenschappelijke vakwoorden, gelijk die in de rechtswetenschap zoo talrijk zijn. Omdat zonder deze eene intuïtief-wetenschappelijke verstandhouding van de geleerden der verschillende landen niet mogelijk is. Ik heb Ben-Jehoedah voorbeelden gevraagd van woorden, die hij bewust heeft gemaakt. Die daarna zoo algemeen zijn aanvaard, dat men de afkomst ervan vergeten is. Ik vroeg dat, omdat de mogelijkheid van eene dergelijke bewuste actieve significa door velen is betwijfeld, terwijl ik er van overtuigd was. In een oogenblik gaf Ben-Jehoedah de volgende voorbeelden: Milon = Woordenboek, waarvoor vroeger gebruikt: Séfer Miliem, Magewet = Handdoek. 'Iton = Courant, Ofniah = Mode, Ofnaïm = Fiets. Ben Jehoedah heeft bewezen de mogelijkheid van bewuste, actieve significa, ook ten aanzien van de dagelijksche spreektaal. De Taalraad zal nu spoedig zijne werkzaamheden hervatten. Ben-Jehoedah is voorzitter. Leden zijn onder anderen: David Jellin, die onlangs hier is teruggekeerd, Joseph Mejuhaz, die goed Arabisch kent, de geneeskundige dr. Mazia. Wanneer het gaat om den opbouw van vakwoorden dan worden beoefenaars van dat vak tot medewerking uitgenoodigd. Dat is eene bescheidenheid en eene wijsheid, waaraan de bewerkers van Nederlandsche Woordenboeken een voorbeeld mogen nemen. De juridische vakwoorden in het Groote Woordenboek der Nederlandsche Taal zijn dikwijls fout bewerkt, gelijk ik uitvoerig heb aangetoond in mijn Proefschrift bldz. 200 en volgende. Toen een jaar of vier geleden een nieuwe druk verscheen van Van Dale's Groot Woordenboek heb ik het boek tweemalen geheel gelezen. Alleen in de juridische woorden vond ik eenige honderden fouten. Ik heb daarover toen gepubliceerd in De Beweging en in het Weekblad van het Recht. En de bewerker van Van Dale, de heer P.J. van Malssen, is toen zoo wijs geweest van mijne aanmerkingen gebruik te maken bij de bewerking van een kleiner woordenboek. Anders de heer M.J. Koenen. De elfde druk van zijn Woordenboek, waarbij hij van mijn opstellen gebruik kon maken, wemelt van de grofste fouten, gelijk ik toen in het Weekblad van het Recht heb aangetoond. De twaalfde druk is dit jaar verschenen. Ik heb hem besteld en hij is zoo waarlijk hier aangekomen. Wel, ik heb hem precies doorgelezen tot de helft, tot ‘melkkoetje’. Nee, lach nu niet, want het is waar. Geloof mij, ik lees precies. Het geboortejaar van Multatuli is fout (zie op Max-Havelaar.) Ik sla niets over. Welnu, een aantal dolle fouten in juridische vakwoorden is volgens mijne aanwijzingen verbeterd. Maar een groot aantal is gebleven, gelijk ik bewijzen zal, wanneer ik ook gelezen heb van ‘melkkoetje’ tot ‘zwoerd’. Er is geen enkele reden, aan te nemen, dat de andere vakwoorden beter zijn. In de Arabische woorden wemelt het van eigenwijze fouten. Twijfel en voorzichtigheid zijn dezen heer vreemd. Ook de Joodsche woorden wemelen van onzin. Dat Jeruzalem ‘woning des vredes’ beteekent is nog zoo zeker niet. En op ‘klaagmuur’ staat het volgende: ‘in het tegenwoordige Jeruzalem een der opgaande kanten van het Sionsplateau, ruim 18 M. hoog, waar de Joden zich vooral Vrijdags om 4 uur verzamelden, rouw plegend over het verloren Sion, sinds Oct. 1915 ontoegankelijk’. Zooveel onzin in zooveel regels heb ik zelden gezien. De Klaagmuur heeft niets met een plateau te maken. De Tempel stond niet op den berg Zion, maar op den berg Moriah. Niet om 4 uur bidden wij des Vrijdags bij den Klaagmuur, maar tegen den avond. De toegang is door de Turken inderdaad een korten tijd bemoeilijkt geworden, maar nu weer geheel vrij. Wat een onzin om te schrijven in 1918 of 1919, dat de Klaagmuur sinds Oct. 1915 ontoegankelijk is! En de hoogte ruim 18 M.: dat is kostelijk. Baedeker en Meyer geven gewoon op 18 M. Maar de heer Koenen voegt er ruim bij om te laten zien, dat hij goed is ingelicht en nauwkeurig werkt. Foei! Ik weet wel, dat Nederland niet ten gronde zal gaan omdat er duizenden fouten voorkomen in de woordenboeken. Maar de toestand is toch beschamend, dat zoo een Woordenboek twaalf drukken beleeft en goede recensies krijgt o.a. van prof. dr. A. Kluyver, hoogleeraar in de Nederlandsche taal en lid van de Koninklijke Academie. Ik heb mij eenige jaren geleden tot de regeering gewend met een klacht over de woordenboeken. Ik heb toen een onderhoud gehad met den welwillenden, ijverigen referendaris, mr. Duparc. Hij was bereid de uitgave van een goed woordenboek te steunen met een jaarlijksche bijdrage van f 1500, gedurende vijf jaar, natuurlijk als de post werd goedgekeurd. De heer L. Simons wilde het Woordenboek uitgeven zonder eenig voordeel. Een mooi plan, nietwaar? Ten slotte wilde ik toch de bewerking niet op mij nemen, omdat de wijsgeerige significa al mijn werkkracht eischte. Ik deel het plan hier mede, omdat misschien een ander het wil uitvoeren. Want deze beschamende toestand kan toch niet voortduren! De heer Koenen voelt blijkbaar niet meer voor zijn woordenboek dan voor een ‘melkkoetje’ of een ‘zwoerd’ (afgeschrabde huid van een varken, pekhuid) o. - en, ook, ‘Zwoord.’ Hij kan waarlijk niet verlangen, dat een aantal vakgeleerden zijn geheele woordenboek elken keer doorpluist. Maar hij kan lijsten maken van vakwoorden: juridische, medische, geographische enz. en daarover dan deskundigen raadplegen. Maar ik keer tot Ben-Jehoedah terug. En ik poos. En ik kijk uit mijn raam over het heuvelende veld, waar de wind wild is. De zwarte geiten en de schapen grazen. Onder de boomen de herders... Laat het Joodsche volk beseffen, wat de waarde is van zijn Taal en wat de waarde is van Ben-Jehoedah's werk. Laten wij zijn onbetaalbaar werk steunen, zoodat hij tenminste werken kan zonder zorg voor zich en zijn gezin, nu en later. En in het Boek van mijne Kwatrijnen krijgt Ben-Jehoedah dit: Gij, die de Taal boekt en die de Taal bouwt,
De schat, die ons Volk zich door de eeuwen won,
Als Minnaar en Meester in uw hart houdt:
O, dat ik in een Hebreeuwsch lied u danken kon.
|
|